GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/3549 DK
de dato 19 april 2005
1.1. Op 22 september 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijk-heid A B.V. te X, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belasting-dienst/-Douane West (hierna: de inspecteur), gedagtekend 20 augustus 2003, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende, gedagtekend 16 december 2002, tegen na te melden uitnodiging tot betaling werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 232 geheven. Het beroepschrift is nader gemotiveerd bij brief van 30 oktober 2003, ingekomen op 3 november 2003. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 27 mei 2004 een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft op 9 juli 2004 zijn conclusie van dupliek ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer, op 22 februari 2005 gehouden te Amsterdam. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaak nr. 03/3424 DK. Namens belanghebbende is verschenen H, tot bijstand vergezeld van J. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. K en mr. L. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voor-ge-lezen. Hij heeft daarbij zonder bezwaar van de wederpartij bijlagen gevoegd. De Douanekamer rekent deze pleit-nota met de bijlagen tot de gedingstukken.
2.1. Op 4 november 2002 heeft belanghebbende, onder nummer 0000 een aangifte ten invoer voor het vrije verkeer gedaan van 23 colli zaaigoed, zijnde meloenzaden. Het land van oorsprong is Japan. Als geadresseerde is op de aangifte N B.V. te M vermeld. Bij de aangifte zijn een factuur van de leverancier en een airwaybill overgelegd. De goederen zijn onder protest aangegeven onder post 1209 99 99 10 van het Gemeenschappelijk douanetarief ( hierna: het GDT). Hiervan is aantekening gemaakt op de aangifte. De douanewaarde van de goederen bedroeg € 31.894,--. De verificatie is aangehouden. Op 5 november 2002 is toestemming tot wegvoering verleend. Onder het aangiftenummer heeft de inspecteur voor een bedrag van € 1.275,76 aan douanerechten een uitnodiging tot betaling vastgesteld. Op 16 december 2002 heeft belanghebbende hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Op 13 maart 2003 is de verificatie beëindigd conform de aangifte.
Tussen partijen is in geschil of de litigieuze uitnodiging tot betaling tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
i. Moet meloenzaad worden ingedeeld onder post 1209 91 90, zoals belanghebbende bepleit dan wel onder post 1209 99 99 van het GDT zoals de inspecteur voorstaat?
ii. Staat het vertrouwensbeginsel aan de vaststelling van de douaneschuld tot het onderhavige bedrag in de weg, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist?
Voornoemde posten van het GDT luiden als volgt:
“1209 Zaaigoed, sporen daaronder begrepen:
(...)
- ander:
1209 91 -- groentezaad:
1209 91 10 --- (...)
1209 91 90 --- ander
1209 99 -- ander:
1209 99 10 --- (...)
--- ander:
1209 99 91 ---- (...)
1209 99 99 ---- ander”.
Voor de indeling acht het Hof voorts van belang de indelingsbeslissing van het Comité geharmoniseerd systeem van de Werelddouaneorganisatie (WDO), van november 2001, 28ste zitting, welke als volgt luidt:
“Watermelon seeds of a kind used for sewing
Classification 1209 99
HS codes considered 1209 91, 1209 99
Classification rationale GIRs 1 and 6”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het GDT maakt in post 1209 onderscheid tussen groentezaden en andere. De indeling dient te geschieden aan de hand van objectieve kenmerken en eigenschappen. Deze moeten worden gezocht in de familie waartoe meloen- en watermeloenzaden behoren, te weten de familie van de komkommerachtige Cucurbitaceae. Het betreft eenjarige, kruidachtige, niet-houtige gewassen die na vruchtvorming op een gegeven moment afsterven. Tot deze familie behoren geen gewassen die als fruit moeten worden aangemerkt. Aangenomen mag worden dat alle zaden van de Cucurbitaceae groentezaden zijn. Een bevestiging hiervoor is te vinden in Europese en in nationale regelgeving, zoals in de Richtlijnen 2002/55/EG en 2000/48/EG en de Ministeriële regeling nr. TRC JZ/2003/4309, waarin meloenen en watermeloenen als groente worden aangemerkt. Ook in de branche waarin N B.V. werkzaam is, worden meloen- en watermeloen als groente behorende tot de familie van de Cucurbitaceae gerekend, hetgeen ook volgt uit de overgelegde publicatie van “groente variëteiten”.
4.2. Tot het moment dat de belastingdienst belanghebbende op de hoogte heeft gesteld van een correctie van de aangifte die door een andere importeur van soortgelijke goederen was gedaan, was belanghebbende niet bekend dat meloenzaden niet als groentezaden mochten worden aangegeven. Reeds in 1994 is door de inspecteur aan N B.V. een vergunning actieve veredeling afgegeven voor groentezaden. Op grond daarvan mocht belanghebbende redelijkerwijs aannemen dat meloenzaden als groentezaden konden worden aangegeven. Na een initieel onderzoek, waarvan op 30 januari 2003 een rapport is opgemaakt, is deze vergunning op 4 februari 2003, onder nummer ..., verlengd. In het rapport staat nergens iets over het doen van een onjuiste aangifte. Het goederenassortiment wordt daarin omschreven als groentezaden. Op verzoek van N B.V. is de vergunning bij beschikking van 21 februari 2003 gecorrigeerd. Ook bij de behandelingen van de verzoeken om teruggaaf in dat kader is niet gesproken over onjuiste aangifte van meloenzaden. Gelet op artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (CDW) is er, gezien het voorgaande, geen grond om aangiften die zijn gedaan vóór het afgeven van de gecorrigeerde vergunning van 21 februari 2003 te corrigeren dan wel te handhaven.
4.3. In de uitspraak op bezwaar door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid/ kantoor Roosendaal, naar aanleiding van een bezwaar van belanghebbende. betreffende de indeling van meloenzaad, is het beroep op opgewekt vertrouwen wel gehonoreerd. Indien de meloenzaden niet als groentezaden kunnen worden aangemerkt, verzoekt belanghebbende teruggaaf van € 318,94 op grond van het vertrouwen dat ontleend mocht worden aan de afgegeven vergunningen.
4.4. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan toegevoegd dat in het kader van de
actieve veredeling daadwerkelijk teruggaaf is verleend; meloenzaad is daarbij aangemerkt als groentezaad.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. In het GDT bestaan aparte hoofdstukken voor groenten (Hoofdstuk 7) en voor fruit (Hoofdstuk 8). Watermeloen en meloen moeten, gelet op de tekst van post 0807 en de GS-toelichting bij post 0807, daaronder worden ingedeeld. Uit de tariferingen 1 en 2 op post 1209 kan worden afgeleid dat de zaden de indeling volgen van de vruchten of groenten waaruit zij voortkomen. Meloenzaad is zaad van een vrucht en kan derhalve niet als groentezaad worden aangemerkt.
De brief van 11 februari 2003, kenmerk CPP-2002/..., van de Belastingdienst/ Centrum voor proces- en productontwikkeling te Utrecht biedt ook steun voor bovenstaande redenering. Het GDT deelt meloen in als vrucht. Het is daarbij niet relevant dat meloen deel uitmaakt van een bepaald soort gewassen, welke overigens onder een andere goederencode wordt ingedeeld.
In de door belanghebbende genoemde Europese regelgeving wordt niet van de zaden maar van de vruchten/groenten zelf gesproken. Deze regelingen zijn niet van een hogere orde dan het GDT en kunnen niet bewerkstellingen dat van het GDT kan worden afgeweken. Andere regelgeving en het gebruik in een branche kunnen van betekenis zijn indien het GDT niet zonder meer duidelijk is. In deze zaak is het GDT duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.
5.2. Aangezien het hier een heffing van douanerechten naar aanleiding van een aangifte en geen boeking achteraf betreft, is artikel 220 van het CDW niet van toepassing. Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel wordt opgemerkt dat belanghebbende onder protest de aangegeven tariefpost heeft vermeld. Zij wist op dat moment dat de inspecteur indeling onder post 1209 99 99 van het GDT voorstond. Bij de afgifte van de vergunningen actieve veredeling is de tariefindeling van meloenzaden geen onderwerp van onderzoek geweest. Aan deze vergunningen kan derhalve niet het vertrouwen worden ontleend dat de aangifte van meloenzaad als groentezaad tarieftechnisch juist was. Er is geen sprake geweest van een actieve gedraging of toezegging van de zijde van de douane op grond waarvan belanghebbende mocht aannemen dat de indeling van meloen- en watermeloenzaden als groentezaad juist zou zijn.
5.3 Ter zitting heeft de inspecteur hieraan het volgende toegevoegd.
Belanghebbende had een bindende tariefinlichting kunnen aanvragen. De bindende tariefinlichting is een wettelijk middel waaraan vertrouwen kan worden ontleend. Bij de afgifte van een vergunning actieve veredeling worden de economische voorwaarden getoetst. De tariefindeling van de goederen wordt pas beoordeeld bij de controle van de aangifte. Deze beoordeling vindt plaats op grond van artikel 20 van het CDW en de teksten van het GDT.
6.1. De tariefindeling van de onderhavige meloenzaden dient te geschieden op
grond van de ten tijde van de aangifte ten invoer geldende teksten van het GDT. Het GDT heeft een eigen systematiek en begrippenkader, welke tot uitdrukking zijn gebracht in de inleidende bepalingen, de aantekeningen en aanvullende aantekeningen op de Afdelingen en op de Hoofdstukken en in de eventuele voetnoten. Meloenen, waarvan de zaden thans in geding zijn, worden op grond van de bewoordingen van post 0807 van het GDT ingedeeld als fruit onder Hoofdstuk 8 van het GDT. Op grond van de teksten van het GDT zijn meloenen geen groenten maar vruchten. Gelet op voormelde systematiek is de Douanekamer van oordeel dat ook voor de indeling van meloenzaden dient te gelden dat dit geen zaden van groenten zijn in de zin van post 1209 91 van het GDT. Dat in een ander wettelijk kader dan wel in de handel andere definities worden gebruikt dan in het GDT doet daaraan niets af. Dit oordeel vindt bevestiging in het besluit van het Comité geharmoniseerd systeem van de WDO, november 2001, 28ste zitting, waarbij meloenzaden op grond van indelingsregel 1 en 6 werden ingedeeld onder post 1209 99 van het GDT.
6.2. Belanghebbendes subsidiaire stelling houdt in dat de inspecteur met de vaststelling van de litigieuze uitnodiging tot betaling heeft gehandeld in strijd met het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel. Aangezien het in deze zaak gaat om een heffing van douanerechten ten tijde van de aanvaarding van de aangifte ten invoer, kan geen beroep worden gedaan op de bepalingen betreffende het afzien van de navordering, zoals deze zijn neergelegd in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. Uit de aantekening op het document, waarin staat dat belanghebbende de goederencode onder bezwaar heeft vermeld, en uit haar stelling dat zij door de belastingdienst op de hoogte is gebracht van een gewijzigde tariefindeling bij een relatie, leidt de Douanekamer af dat zij ten tijde van het doen van de onderhavige aangifte reeds wist of redelijkerwijs kon weten dat de juistheid van de door haar voorgestane tariefpost 1209 91 90 van het GDT in het geding was. Voor het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel is dan geen plaats, omdat - zo voordien bij belanghebbende het door haar gestelde vertrouwen mocht zijn gewekt - de voorafgaande aan de onderwerpelijke aangifte gedane mededeling van de belastingdienst dat aangiften ten invoer met betrekking tot meloenzaden zouden worden gecorrigeerd, dat vertrouwen moet hebben weggenomen.
6.3. De Douanekamer voegt hieraan nog het volgende toe. Belanghebbende heeft in dit verband een beroep gedaan op de vergunning actieve veredeling van 23 februari 1994, nr. T6-862-94, zoals gewijzigd bij besluit van de inspecteur van de Belastingdienst/Douanedistrict Roosendaal van 4 februari 2000. Deze vergunning is aan Nickerson Zwaan B.V. afgegeven voor de veredeling van groentezaden. Zoals de inspecteur heeft aangevoerd, is in de vergunning geen aanwijzing te vinden dat bij de verlening daarvan aan de orde is geweest welke zaden wel en welke niet als groentezaden kunnen worden aanmerken. Aan deze vergunning kon belanghebbende dan ook niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat meloenzaden als groentezaden konden worden aangegeven. Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op de aan N B.V. verstrekte vergunning actieve veredeling met dagtekening 4 februari 2003 en het rapport van initieel onderzoek van 30 januari 2003. Naar de inspecteur heeft aangevoerd, dateren deze stukken van na de datum waarop de onderwerpelijke aangifte ten invoer is gedaan. Die vergunning en dat rapport kunnen derhalve reeds daarom niet van betekenis zijn bij de beoordeling van die aangifte. Ter ondersteuning van haar standpunt dat een te respecteren vertrouwen is gewekt, heeft belanghebbende ook een beroep gedaan op een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid/ kantoor Roosendaal in het kader van de behandeling van een bezwaarschrift tegen een uitnodiging tot betaling ter zake van een navordering van douanerechten. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel faalt eveneens. Naar de inspecteur terecht heeft gesteld, is hij niet gebonden aan een standpunt dat zijn ambtgenoot van de Belastingdienst/Douane Zuid/ kantoor Roosendaal heeft ingenomen.
6.4. Gelet op het bovenstaande is de Douanekamer van oordeel dat de inspecteur op goede gronden de uitnodiging tot betaling tot het juiste bedrag heeft vastgesteld.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 19 april 2005 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, mr. K. Kooijman en mr. E. Polak, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.