GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 31 maart 2005 in de zaak onder rekestnummer 631/2004 GDW van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
[geïntimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEïNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 10 mei 2004 ingekomen een geschrift - met bijlagen - van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 27 april 2004, waarbij de klacht van klager ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, is een verweerschrift gedateerd 30 juni 2004 ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 februari 2005, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 27 april 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij weigerachtig is het door de rechtbank Leeuwarden op 6 november 2002 gewezen vonnis te executeren, terwijl hij eerder de opdracht tot executie van een (verstek)vonnis, ten gunste van de dochter van klager gewezen, heeft teruggegeven. Bovendien zou de gerechtsdeurwaarder in woede zijn uitgebarsten nadat klager zijn onvrede over de gaan van zaken had geuit.
4.2. Tenslotte verzoekt klager het hof om vergoeding van de door hem geleden schade ten laste van de gerechtsdeurwaarder
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt. Wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden en ter vermijding van onnodige kosten heeft de gerechtsdeurwaarder in overleg met en zonder bezwaar van de advocaat van klager de opdracht tot executie van het vonnis aan de advocaat van klager teruggegeven. Het dossier met betrekking tot de dochter van klager is destijds in overleg met klager en zijn dochter eveneens wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden gesloten. De gerechtsdeurwaarders wijst de klacht ten aanzien de woedeuitbarsting van de hand.
5.2. Ten slotte verzoekt de gerechtsdeurwaarder om vergoeding van de door hem geleden schade ten laste van klager.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Het hof voegt daaraan toe dat klager tijdens de mondelinge behandeling van zijn klacht heeft aangevoerd de eventuele te maken nodeloze kosten ter gelegenheid van de executie van het ten gunste van hem gewezen vonnis voor zijn rekening te willen nemen. De gerechtsdeurwaarder heeft daar - terecht - tegen aangevoerd dat hij het zijn taak acht onnodige kosten te vermijden.
6.3. De verzoeken van zowel klager als de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot het vergoeden van eventuele schade zal het hof passeren, reeds daarom omdat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is.
6.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 31 maart 2005.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 27 april 2004 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de klacht met zaaknummers 31.2003 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen van 3 februari 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 18 februari 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de klacht.
De klacht is behandeld ter zitting van 10 februari 2004, alwaar klager alhoewel deugdelijk opgeroepen niet en de gerechtsdeurwaarder wel is verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 27 april 2004.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Bij op 21 december 2001 door de kantonrechter te [ ] bij verstek gewezen vonnis is [ ] veroordeeld tot betaling aan [ ] van een bedrag ad ƒ 5906,31. De gerechtsdeurwaarder is belast geweest met de tenuitvoerlegging van dit vonnis.
b) Bij op 6 november 2002 door de rechtbank [ ] gewezen vonnis is [ ] in conventie veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag ad € 11.907,19 te vermeerderen met de contractuele rente.
c) De opdracht van de advocaat van klager om voormeld vonnis tenuitvoer te leggen is door de gerechtsdeurwaarder na overleg met de advocaat van klager geretourneerd.
Klager klaagt samengevat over het feit dat de gerechtsdeurwaarder weigerachtig is het door de rechtbank gewezen vonnis te executeren. De reden hiervan zou besloten liggen in het feit dat de gerechtsdeurwaarder een eerder ten gunste van zijn dochter gewezen verstekvonnis evenmin wenste te executeren. Toen klager daarover bij de gerechtsdeurwaarder zijn onvrede had geuit, heeft de gerechtsdeurwaarder hem “buiten zinnen” gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover van toepassing wordt dit verweer hierna besproken.
4. Beoordeling van de klacht.
4.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat een gerechtsdeurwaarder ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen welke hier niet van toepassing zijn te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht.
4.2 Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting door de gerechtsdeurwaarder naar voren is gebracht is de Kamer het volgende gebleken. De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van de dochter van klager de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter in behandeling gehad. Toen vervolgens bleek dat verhaal op de debiteur twijfelachtig was en aanwijsbare andere verhaalsmogelijkheden ontbraken, is in overleg met de dochter van klager en klager zelf besproken dat gelet op die situatie voorzichtig moest worden omgegaan met het maken van kosten. Aangezien geen verbetering te verwachten viel in de financiële situatie van de debiteur is vervolgens besloten om niet meer kosten te maken en heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier gesloten. Van de advocaat van klager werd vervolgens een ten gunste van klager tegen dezelfde debiteur gewezen vonnis ontvangen. De gerechtsdeurwaarder heeft dit vonnis gezien het ontbreken van verhaalsmogelijkheden na overleg met- en zonder bezwaar van, de advocaat van klager aan de advocaat geretourneerd.
4.3 Naar het oordeel van de Kamer volgt uit het voorgaande niet dat de gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd zijn ministerie te verlenen. In de eerste zaak is het dossier na overleg met klager en diens dochter gesloten vanwege het ontbreken van verhaalsmogelijkheden. Wat betreft het ten gunste van klager gewezen vonnis heeft de gerechtsdeurwaarder ter terechtzitting medegedeeld dat hij in verband met het ontbreken van verhaalsmogelijkheden contact heeft opgenomen met zijn opdrachtgever, de advocaat van klager. Deze heeft hem toen medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder het vonnis terug mocht sturen hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan. Dat klager door de gerechtsdeurwaarder buiten zinnen te woord is gestaan is door de gerechtsdeurwaarder bestreden en is niet vast komen te staan.
5. Nu van enig handelen in strijd met de tuchtrechtelijke norm niet is gebleken, wordt beslist als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, W.A.H. Melissen en J. Smit, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.