ECLI:NL:GHAMS:2005:AT3379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/02879
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van aanslagen in het belastingrecht en de rol van de dagtekening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2005, staat de tijdigheid van belastingaanslagen centraal. De belanghebbende, die in het bezit was van een woonboot, ontving aanslagen van de gemeente Amsterdam en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, gedateerd op 31 december 2002. De belanghebbende stelde dat hij de aanslagen pas op 4 januari 2003 had ontvangen, wat volgens hem betekende dat de wettelijke termijn voor het opleggen van de aanslagen was verstreken. De verweerder, de directeur Gemeentebelastingen, betwistte dit en stelde dat de aanslagen tijdig waren vastgesteld en bekendgemaakt.

Het Hof oordeelde dat de dagtekening van het aanslagbiljet bepalend is, tenzij kan worden aangetoond dat het biljet pas na de dagtekening ter post is bezorgd. Het Hof achtte het niet uitzonderlijk dat een poststuk, gezien de kerstdrukte, pas na enkele dagen werd bezorgd. Aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat het aanslagbiljet na de dagtekening was verzonden, concludeerde het Hof dat de aanslagen binnen de driejaarstermijn van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zowel waren vastgesteld als bekendgemaakt.

De uitspraak benadrukt het belang van de dagtekening in het belastingrecht en bevestigt dat de datum van terpostbezorging niet kan worden vervangen door de dagtekening, tenzij er overtuigend bewijs is van een latere verzending. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en er werden geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. H.F. Henry als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
? twee uitspraken van de directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, hierna verweerder, beiden gedagtekend 2 juli 2004. De uitspraken betreffen de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de belasting op roerende woon- en bedrijfsruimte (eigenaren- en de gebruikersbelasting) voor het jaar 2000;
? een uitspraak van de directeur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, gedagtekend 2 juli 2004, betreffende de Ingezetenenomslag voor het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 maart 2005.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende had op peildatum 1 januari 2000 bezit en gebruik van een woonboot aan de a-straat 1 te Z. Te dier zake zijn aan belanghebbende bovenstaande aanslagen opgelegd, alle drie met dagtekening 31 december 2002 (verder de aanslagen).
2. In geschil is of de aanslagen tijdig zijn opgelegd.
3.1. Belanghebbende stelt dat hij de aanslagen op zaterdag 4 januari 2003 heeft ontvangen en dat derhalve de wettelijke termijn voor het opleggen van aanslagen was verstreken.
3.2. Verweerder stelt dat de ‘run/aanmaak’ van het kohier van de aanslag Ingezetenenomslag 2000 op zaterdag 8 december 2002 was, dat het kohier op vrijdag 13 december 2002 aan TPG Post is aangeboden en op maandag 16 december 2002 is verwerkt/bezorgd. Voor de twee aanslagen Roerende ruimtebelastingen 2000 waren de data van bovenstaand proces respectievelijk zaterdag 15 december 2002, vrijdag 20 december 2002 en maandag 23 december 2002. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de aanslagen zijn vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam respectievelijk het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en zijn bekendgemaakt door de ambtenaar belast met invordering.
4.1. De onderhavige aanslag diende, gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de AWR), uiterlijk op 31 december 2002 door verweerder te worden vastgesteld. Het aanslagbiljet draagt als dagtekening 31 december 2002.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij het aanslagbiljet op zaterdag 4 januari 2003 heeft ontvangen. Belanghebbende woonde in Z, in welke plaats ook verweerder was gevestigd; het aanslagbiljet was correct geadresseerd.
4.3. Met betrekking tot de termijn waarbinnen verweerder bevoegd is om de aanslag op te leggen, is de dagtekening van het aanslagbiljet bepalend, tenzij aannemelijk is geworden dat het biljet pas na de dagtekening ter post is bezorgd. Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat de aanslagbiljetten tussen 13 december 2002 en 20 december 2002 zijn verzonden. Anders dan belanghebbende meent is niet van belang dat bij een correcte en tijdige verzending, de aanslagen na de aanslagtermijn zijn ontvangen.
4.4. Het Hof acht het niet uitzonderlijk dat een poststuk dat tussen 13 en 20 december 2002 te Amsterdam aan TPG-post is aangeboden voor verzending naar een adres in die plaats, gelet op de kerstdrukte en de vele feest- en vrije dagen in die maand, eerst op 4 januari 2003 is bezorgd. Dit betekent dat niet aannemelijk is geworden dat het aanslagbiljet pas na de dagtekening ter post is bezorgd, zodat geen aanleiding bestaat de datum van terpostbezorging van het aanslagbiljet in de plaats te stellen van de dagtekening (zie ook Hoge Raad 7 juni 1995, Nr. 29 978, 1995/266).
Derhalve zijn de aanslagen binnen de driejaarstermijn van artikel 11, derde lid, van de AWR zowel vastgesteld als bekendgemaakt.
5. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 30 maart 2005 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Henry als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.