GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 24 maart 2005 in de zaak onder rekestnummer 759/2004 NOT van:
[appellant]
kandidaat-notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.A. Hagen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen de kandidaat-notaris, is bij een op 16 juni 2004 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 19 mei 2004, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, tegen de kandidaat-notaris gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan de kandidaat-notaris de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen gedurende een week is opgelegd.
1.2. Klaagster heeft op 11 augustus 2004 een verweerschrift ter griffie van het hof ingediend.
1.3. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak tegen notaris [naam], hierna te noemen de notaris. De behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2005. Verschenen zijn klaagster, de notaris, de kandidaat-notaris en hun gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 19 mei 2004 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris het volgende. De kandidaat-notaris heeft onzorgvuldig gehandeld in de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam], tante van klaagster.
4.2. Klaagster heeft moeten constateren dat mevrouw [naam] drie maanden voor haar overlijden haar testament door de kandidaat-notaris heeft laten wijzigen. In dit gewijzigde testament wordt mevrouw [naam], echtgenote van de huisarts van mevrouw [naam], genoemd als legataris van de woning met garage en ameublementen. Op de telefonische vraag van klaagster wie deze mevrouw [naam] was kon de kandidaat-notaris geen antwoord geven. Op een schriftelijke vraag van klaagster of mevrouw [naam] de echtgenote was van de huisarts van mevrouw [naam] kon de kandidaat-notaris ook geen antwoord geven. Hij antwoordde deze vraag te zullen voorleggen aan de desbetreffende huisarts. Volgens klaagster nam de kandidaat-notaris een afwachtende houding aan in deze kwestie en behartigde hij hiermee de belangen van derden beter dan de belangen van de erfgenamen. De kandidaat-notaris had mevrouw [naam] ervan op de hoogte moeten stellen dat ook een legaat aan de echtgenote van de huisarts niet is toegestaan.
4.3. Tevens heeft klaagster moeten constateren dat de buurvrouw van mevrouw [naam], mevrouw [naam], belast was met de zorg voor erflaatsters woning. Klaagster stelt dat de executeur-testamentair – in casu de kandidaat-notaris – verantwoordelijk is voor de zorg van een woning en niet derden. Ook is er geen overleg geweest met de erfgenamen omtrent de rol van mevrouw [naam].
4.4. Uit het testament van mevrouw [naam] bleek voorts niet wie de auto had geërfd. Navraag bij de kandidaat-notaris leverde niets op. Op een schriftelijk verzoek namens klaagster om dit uit te zoeken reageerde de kandidaat-notaris niet. Later bleek dat mevrouw [naam] deze auto in haar bezit had en dat de auto ruim drie maanden voor erflaatsters overlijden op haar naam was overgeschreven. Van betaling is niet gebleken. De kandidaat-notaris heeft hierover geen opheldering gegeven.
4.5. Ook verwijt klaagster de kandidaat-notaris dat hij er niet van op de hoogte was of mevrouw [naam] een kluis had. Toen klaagster zelf over de sleutel van het huis beschikte en in de woning ging kijken bleek daar een kluis aanwezig te zijn. Deze was geopend en leeg. Later bleek dat de kandidaat-notaris wel degelijk over papieren met betrekking tot de kluis beschikte.
5. Het standpunt van de kandidaat-notaris
5.1. De kandidaat-notaris stelt dat het een van de uitdrukkelijke wensen was van erflaatster om een legaat op te nemen ten gunste van haar huisarts. Aangezien een dergelijk legaat nietig is en erflaatster volhardde bij haar wens heeft de kandidaat-notaris een legaat opgesteld ten gunste van de echtgenote en de kinderen van de huisarts. Hij wist niet dat een dergelijke bepaling ook nietig zou zijn.
Toen de huisarts aangaf dat hij waarschijnlijk moest worden beschouwd als laatste arts van erflaatster heeft de kandidaat-notaris klaagster de vraag voorgelegd of er iets te bedenken zou zijn waardoor de uitdrukkelijke wens van erflaatster toch gerealiseerd zou kunnen worden.
5.2. De buurvrouw van mevrouw [naam] was een goede bekende van de kandidaat-notaris. Zij heeft geruime tijd op het kantoor van de kandidaat-notaris gewerkt. Zij zorgde voor de planten en de post in het huis van erflaatster.
5.3. De kandidaat-notaris was niet bekend met het bestaan van een auto. In het huis was een vrijwaringbewijs aangetroffen betreffende een auto, gedateerd 22 augustus 2001. In een brief aan de erfgenamen heeft de kandidaat-notaris hiervan melding gemaakt en verzocht hem mee te delen of een nader onderzoek gewenst was over wat er met deze auto was gebeurd. Klaagster deelde hierop aan de kandidaat-notaris mee dit zelf te zullen onderzoeken. De kandidaat-notaris was niet op de hoogte van het feit dat de auto in het bezit was van mevrouw [naam].
5.4. Van het bestaan van een kluis stelt de kandidaat-notaris aanvankelijk niet op de hoogte te zijn geweest. Pas toen mevrouw [naam] belde met de vraag of de toegangscode mogelijk bij een oud testament van erflaatster kon liggen heeft de kandidaat-notaris deze code gevonden en in overleg met klaagster afgegeven aan de nieuwe eigenaren van het huis.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt, met uitzondering van de passage waaruit blijkt dat de kandidaat-notaris zich er niet van heeft laten weerhouden om de erfgenamen te benaderen met het verzoek om alsnog aan de wens van de overledene te voldoen. Het hof acht dit niet verwijtbaar maar vindt hierin geen aanleiding om een mildere sanctie op te leggen.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.3. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing voorzover daarbij het klachtonderdeel inhoudende dat de kandidaat-notaris de erfgenamen benaderd heeft met het verzoek alsnog aan de wens van de overledene te voldoen gegrond is verklaard en verklaart de klacht op dit punt ongegrond;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 24 maart 2005.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’sGravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 04-03 van:
[naam],
hierna ook te noemen klaagster,
mr [naam],
kandidaat-notaris te [plaats].
Verwezen wordt naar de tussenbeslissing d.d. 7 april 2004.
Ter zitting van 21 april 2004 heeft de voortgezette mondelinge behandeling van de onderhavige klacht plaatsgevonden.
Aanwezig waren: klaagster en de kandidaat-notaris.
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
De feiten
Op 3 december 2001 is mevrouw [naam], woonachtig te [woonplaats], overleden. Zij was de tante van klaagster.
Kort voor 3 september 2001 heeft mevrouw [naam] voornoemd een wijziging van haar laatste testament besproken met de kandidaat-notaris; volgens die wijziging zijn de kandidaat-notaris en een kantoorgenote van de kandidaat-notaris aangewezen als executeur-testamentair. Het betreffende testament is op 3 september 2001 gepasseerd door notaris mr [naam] op wier kantoor de kandidaat-notaris werkzaam is.
Na het overlijden van mevrouw [naam] heeft de kandidaat-notaris de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam] ter hand genomen.
De klacht
De klacht betreft de wijze van afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam].
De klacht valt in vier onderdelen uiteen, te weten het legaat aan de vrouw en de kinderen van de huisarts, de kluis, de auto en het door de buurvrouw beheren van het huis.
Klaagster stelt dat zij vanaf het moment dat zij het testament van haar overleden tante had ontvangen, vragen heeft gesteld aan de kandidaat-notaris met betrekking tot alle onderdelen die thans haar klacht vormen, maar dat zij daar nooit volledig antwoord op kreeg. Dat leidde er uiteindelijk toe dat zij zelf verder is gegaan met de afwikkeling van de nalatenschap. Met behulp van een advocaat slaagde klaagster er tenslotte in dat het genoemde legaat aan de vrouw en de kinderen van de huisarts van haar tante nietig werd bevonden.
De kandidaat-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
Achtereenvolgens zullen de onderdelen waarin de klacht uiteenvalt hier worden besproken.
1. Het legaat aan de vrouw en de kinderen van de huisarts
De kandidaat-notaris stelt dat hij kort voor het verlijden van het testament met erflaatster één van haar uitdrukkelijke wensen heeft besproken, te weten een legaat van haar woonhuis met garage en een deel van haar meubels aan haar huisarts. In de wetenschap enerzijds dat een dergelijk legaat nietig is en anderzijds dat testatrice – omtrent wier geestelijk vermogen om te testeren volgens de kandidaat-notaris geen twijfel behoefde te bestaan – volhardde bij haar wens, heeft de kandidaat-notaris het legaat gemaakt aan de echtgenote van de huisarts en hun kinderen.
De kandidaat-notaris is daarbij kennelijk niet op de hoogte geweest van de wettelijke bepaling die zulks verbiedt en die tot nietigheid van het legaat leidt. Hij heeft benadrukt er slechts op uit te zijn geweest om een alternatief te zoeken waarmee alsnog aan de wens van de overledene kon worden voldaan. Die wens heeft er volgens de kandidaat-notaris ook toe geleid dat hij klaagster bij brief van 6 maart 2002 nog de vraag heeft voorgelegd (nu het legaat inmiddels nietig was bevonden) of er iets te bedenken zou zijn waardoor de uitdrukkelijke wens van de overledene toch gerealiseerd zou kunnen worden. Bij klaagster heeft dat op z’n minst genomen irritatie opgewekt.
De Kamer overweegt hieromtrent dat voorop staat dat de kandidaat-notaris op de hoogte had moeten zijn van de toepasselijke wettelijke bepaling neergelegd in artikel 4:958 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (oud) die begunstiging van de echtgenote en de kinderen van de huisarts verbiedt.
Latere wetenschap van de kandidaat-notaris van deze dwingende wettelijke bepaling, die gericht is op bescherming van een erflater tegen de persoon die de erflater aan zijn sterfbed verzorgt, heeft de kandidaat-notaris er niet van weerhouden om, nu het anderszins niet mogelijk was gebleken deze wettelijke bepaling te omzeilen, de erfgenamen te benaderen met het verzoek om alsnog aan de wens van de overledene te voldoen.
In het verband van dit onderdeel van de klacht mag tenslotte ook niet onvermeld blijven dat op de gerichte vragen van klaagster aan de kandidaat-notaris wie de persoon was aan wie werd gelegateerd, door de kandidaat-notaris werd geantwoord dat hij daar niet van op de hoogte was, terwijl nota bene vast stond dat hij zich zelf er voor had ingezet om de constructie te bedenken van het legaat aan de echtgenote van de huisarts. De Kamer acht gelet op het vorengaande dit onderdeel van de klacht gegrond.
2. De kluis
Naar uit de eigen stellingen van de kandidaat-notaris is gebleken, was hij niet op de hoogte van de aanwezigheid van een kluis in het huis van de overledene, toen hem door klaagster daar naar werd gevraagd.
De kandidaat-notaris had evenwel in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair de woning van de overledene aan een grondig onderzoek dienen te onderwerpen en voorts lijsten moeten aanleggen van al hetgeen (van waarde) dat zich in die woning bevond.
De kandidaat-notaris heeft zulks nagelaten, zodat de Kamer dit onderdeel van de klacht eveneens gegrond acht.
3. De auto
De kandidaat-notaris heeft gesteld van het bestaan van de auto (aanvankelijk) niet op de hoogte te zijn geweest, zij het dat hij later in de woning van de overledene een vrijwaringsbewijs van een auto (gedateerd 22 augustus 2001) heeft aangetroffen.
De Kamer is van oordeel dat ook hier geldt dat indien de kandidaat-notaris in het kader van zijn hoedanigheid van executeur-testamentair de woning van de overledene zorgvuldig had bekeken (nog daargelaten of het onderzoek zelf naar de auto wel tot zijn taak als executeur-testamentair behoorde), hij zeker op dit formulier zou zijn gestuit. Gelet op de datum waarop het vrijwaringsbewijs was gesteld, zou dit vraagtekens bij de kandidaat-notaris hebben moeten oproepen. Thans werd de kandidaat-notaris door klaagster op het bestaan van de auto geattendeerd. De Kamer acht daarom ook dit onderdeel van de klacht gegrond.
4. De buurvrouw
Dat is gekozen voor de buurvrouw van de overledene om haar huis na haar overlijden te verzorgen, ligt voor de hand, nu deze buurvrouw ook al voordien een sleutel van het huis had en de buurvrouw bovendien persoonlijk aan de kandidaat-notaris als betrouwbare persoon bekend was. Een executeur-testamentair behoeft daarover zich niet met de erfgenamen te verstaan. De klacht wordt in zoverre afgewezen.
De conclusie van het vorenstaande is dat de klacht in onderdelen 1, 2 en 3 gegrond is bevonden en dat de ernst van de verweten gedragingen, in het bijzonder van onderdeel 1, de Kamer alles bijeen genomen tot het oordeel brengt dat in casu de maatregel van een tijdelijke ontzegging van de waarnemingsbevoegdheid op zijn plaats is.
Daarbij is in aanmerking genomen dat de kandidaat-notaris niet blijk heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelwijze in te zien en derhalve evenmin wat een goed kandidaat-notaris betaamt.
verklaart de klacht in de onderdelen 1, 2 en 3 gegrond;
legt de kandidaat-notaris op de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen gedurende een week na na te noemen vergadering van de Kamer;
bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zal worden ten uitvoer gelegd op de eerstvolgende vergadering van de Kamer, waartoe de kandidaat-notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris;
wijst de klacht voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, G.H.I.J. Hage, J. Hulsebosch en J.Z. Moree, leden, bijgestaan door de secretaris, mr H.C. Veenendaal-Husen, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2004.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klaagster gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klaaagster van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.