ECLI:NL:GHAMS:2005:AT2891
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar
- L.H.A.M. Voncken
- F.A.A. Duynstee
- Rechtspraak.nl
Verzoek om gezamenlijk gezag na beëindiging van een affectieve relatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn kinderen, geboren uit een eerdere affectieve relatie met de moeder. De vader had de kinderen erkend, maar na de beëindiging van de samenwoning met de moeder, verzocht hij om gezamenlijk gezag. Het hof oordeelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen mogelijkheid bieden voor gezamenlijk gezag in deze situatie. Artikel 1:253c BW staat enkel de mogelijkheid toe voor een vader die nooit met de moeder het gezag heeft uitgeoefend om alleen met het gezag belast te worden. Het hof benadrukte dat de wet een gesloten systeem bevat voor het ontstaan en verloren gaan van ouderlijk gezag, en dat een beslissing om gezamenlijk gezag toe te kennen in strijd zou zijn met dit systeem. De vader had ook een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar het hof verwierp dit argument, aangezien de wetgever met de indeling van de relevante artikelen een duidelijk onderscheid heeft gemaakt in de mogelijkheden voor gezag. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over de kinderen, die bij haar wonen. Het hof concludeerde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoek en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.