ECLI:NL:GHAMS:2005:AS5131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/813
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskosten en schadevergoeding in douanerechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2005 uitspraak gedaan over een verzoek van de besloten vennootschap X B.V. om toekenning van proceskosten en schadevergoeding. Het verzoek volgde op de intrekking van een beroepschrift tegen een uitspraak van de inspecteur van het Douanedistrict P, die op 3 januari 2003 een uitnodiging tot betaling van douanerechten had vastgesteld. De inspecteur had na bezwaar ambtshalve teruggaaf verleend, waardoor de belanghebbende geheel tegemoet was gekomen aan haar grieven. De Douanekamer oordeelde dat de inspecteur op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de kosten moest worden veroordeeld, omdat hij onrechtmatig had gehandeld door de uitnodiging tot betaling vast te stellen en deze na bezwaar te handhaven. De Douanekamer wees het verzoek om integrale kostenvergoeding af, omdat de inspecteur niet dermate onzorgvuldig had gehandeld dat sprake was van bijzondere omstandigheden. De kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure werden vastgesteld op € 2.403,81, de kosten van de bankgarantie op € 387,72, en de kosten van de civiele procedure op € 6.072,52. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 8.864,05, die de Staat aan de belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de inspecteur in douanerechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder proceskosten en schadevergoeding kunnen worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/813 DK
de dato 3 februari 2005
1. De procedure
1.1. Op 23 juni 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een verzoekschrift ingekomen van A advocaten te Q, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., belanghebbende, om toekenning van proceskosten en schadevergoeding bij gelegenheid van de intrekking van het beroepschrift van 11 februari 2003, gericht tegen de uitspraak van het Hoofd van Douanedistrict P (hierna: de inspecteur), gedagtekend 3 januari 2003, kenmerk xxxx, betreffende de uitnodiging tot betaling van douanerechten van 13 augustus 2001, nummer xxxx; de intrekking volgde op de ambtshalve door de inspecteur verleende teruggaaf van douanerechten van 22 mei 2003, waarmee geheel aan de grieven van belanghebbende is tegemoetgekomen.
1.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 18 november 2004.
Ter zitting zijn verschenen mr. B als gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. C en D.
De gemachtigde en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de kosten als volgt gespecificeerd:
Proceskosten bezwaarprocedure € 2.764,54
Proceskosten hoger beroep € 2.717,--
Proceskosten procedure rechtbank R € 7.081,89
Kosten wederpartij in deze procedure € 5.420,03
Kosten bankgarantie € 387,72
3. Het geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de door haar gevraagde bedragen aan proceskosten en schadevergoeding.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De kosten van het beroep dienen integraal te worden vergoed. De besluitvorming aan de zijde van de inspecteur vertoont zulke ernstige gebreken dat kan worden gezegd dat de uitnodiging tot betaling tegen beter weten in is vastgesteld, en dat de douane uiterst onzorgvuldig heeft gehandeld. Er is dan ook sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna; het Besluit).
4.2. Het ambtshalve verlenen van teruggaaf dient met het vernietigen van een besluit van een bestuursorgaan te worden gelijkgesteld; de onrechtmatigheid van het primaire besluit (de uitnodiging tot betaling) en de schuld van het bestuursorgaan (de inspecteur) zijn daarmee gegeven. Van eigen schuld van belanghebbende is geen sprake. De kosten van de bezwaarprocedure dienen integraal te worden vergoed.
4.3. Op grond van de Algemene Voorwaarden van de Federatie van Nederlandse Expediteurs (FENEX) heeft belanghebbende haar opdrachtgever, de importeur E gesommeerd het bedrag van de uitnodiging tot betaling aan haar te voldoen, of daarvoor zekerheid te stellen; E heeft dit geweigerd.
Belanghebbende was derhalve genoodzaakt zelf zekerheid ten behoeve van de fiscus te stellen, en E in rechte te betrekken. Daarmee kon niet worden gewacht op de uitkomst van de douaneprocedure, gelet op de uit genoemde Algemene Voorwaarden voortvloeiende korte verjaringstermijn, en op het risico van onverhaalbaarheid. De procedure is daarna opgeschort.
Er is sprake van causaliteit tussen de vaststelling van de uitnodiging en het voeren van de civiele procedure tegen de importeur, zodat ook de kosten van de raadsman van belanghebbende in die procedure dienen te worden vergoed.
De importeur heeft in reconventie belanghebbende aansprakelijk gesteld voor schade, ontstaan doordat zij de eventueel van haar te vorderen douanerechten niet aan haar klanten kon doorberekenen, voor de buitengerechtelijke kosten en de kosten van haar juridische bijstand. Ook die kosten staan in causaal verband met de vaststelling van de uitnodiging tot betaling, en dienen te worden vergoed.
4.4. Desgevraagd heeft de gemachtigde erkend dat de aan belanghebbende op de diverse declaraties in rekening gebrachte omzetbelasting door haar in aftrek kan worden gebracht, en dat de op de overgelegde nota’s vermelde omzetbelasting uit de schadeberekening dient te worden geëlimineerd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De kosten van het beroep dienen overeenkomstig het daarvoor geldende forfait te worden vergoed. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake.
5.2. Er is sprake van een onrechtmatige daad door de belastingdienst. Tot de als gevolg daarvan te vergoeden schade behoren de kosten van de bezwaarprocedure.
Nu sprake is van (mede)schuld van belanghebbende, die door de vermelding van onjuiste tariefposten op door haar gedane aangiften, de schade mede heeft veroorzaakt, dient de vergoeding beperkt te blijven tot de helft van de door haar raadsman ingediende nota’s.
5.3. Voor de kosten van de civiele procedure geldt dat het vereiste causaal verband tussen de uitnodiging en de in die procedure gemaakte kosten ontbreekt.
Die kosten zijn geen redelijkerwijs te verwachten gevolg van de vaststelling van de uitnodiging, en behoren dus niet tot de te vergoeden schade.
Denkt het Hof daarover anders, dan dient - in verband met de hiervoor vermelde (mede)schuld van belanghebbende – niet het gehele bedrag van de schade ten laste van de Staat te komen.
6. De rechtsoverwegingen
De kosten van het beroep
6.1. Nu vaststaat dat de inspecteur geheel aan belanghebbende is tegemoetgekomen en dat belanghebbende tegelijk met de daarop volgende intrekking van het beroep een verzoek om vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten heeft gedaan, dient de inspecteur ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten te worden veroordeeld.
De Douanekamer stelt die kosten vast op 1 (indiening beroepschrift) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322,-- = € 483,--.
Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in het onderhavige geval dermate onzorgvuldig heeft gehandeld, dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit.
Voor de gevraagde integrale kostenvergoeding is derhalve geen plaats.
In het verzoek is ten onrechte ook het betaalde griffierecht opgenomen.
In geval van intrekking van het beroep is de Douanekamer niet bevoegd teruggaaf daarvan te gelasten. De Staat is evenwel op grond van artikel 8:41, lid 4, Awb gehouden dit recht aan belanghebbende te vergoeden.
Schadevergoeding
6.2. Indien de inspecteur een uitnodiging tot betaling vaststelt en na bezwaar handhaaft, doch nadien ambtshalve overgaat tot gehele of gedeeltelijke teruggaaf van de in de uitnodiging begrepen rechten, moet ervan worden uitgegaan dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld jegens de belastingschuldige, en dat zulks aan zijn schuld is te wijten.
Ingevolge artikel 8:73a Awb dient de Staat, gelet op hetgeen sub 6.1. is overwogen, te worden veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade.
Als te vergoeden schade heeft belanghebbende in de eerste plaats genoemd de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure.
Niet gesteld of gebleken is, dat het inroepen van rechtsbijstand door belanghebbende, dan wel de kosten daarvan, niet redelijk zijn.
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, acht de Douanekamer niet aannemelijk, dat in dezen sprake is van (mede)schuld van belanghebbende. Ook uit dien hoofde is er derhalve geen aanleiding tot beperking van de gevraagde vergoeding.
De Douanekamer zal dan ook de Staat veroordelen tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure, overeenkomstig de sub 4.4. vermelde nadere conclusie van belanghebbende verminderd met de in de nota’s van de gemachtigde begrepen omzetbelasting ad € 360,73, en stelt die kosten vast op € 2.403,81.
6.3. Voorts zijn als schadepost door belanghebbende aangevoerd de kosten van het stellen van een bankgarantie voor het bedrag van de uitnodiging tot betaling. De Douanekamer is van oordeel dat die kosten in zodanig verband staan met de vaststelling van de onderhavige uitnodiging tot betaling, en de handhaving daarvan na bezwaar, dat zij aan de inspecteur kunnen worden toegerekend, en derhalve tot de te vergoeden schade behoren, nu belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de bankgarantie op aandringen van de belastingdienst is gesteld.
De kosten worden overeenkomstig het verzoek vastgesteld op € 387,72.
6.4. Ook de kosten van rechtsbijstand, verleend aan belanghebbende in verband met een voor de Rechtbank te R gevoerde civiele procedure tegen de importeur van de goederen waarop de uitnodiging tot betaling betrekking heeft,
worden door belanghebbende als te vergoeden schade aangemerkt.
Dienaangaande heeft belanghebbende gesteld, en acht de Douanekamer aannemelijk, dat de korte, op grond van de zogenoemde Algemene Voorwaarden van de FENEX geldende verjaringstermijn, alsmede het risico van insolventie
van de schuldenaar er toe nopen die vordering met voortvarendheid in te stellen, en dat daarmee niet kan worden gewacht totdat het resultaat van de fiscale procedure bekend is. Op grond hiervan moet ook ten aanzien van deze kosten worden geoordeeld dat zij in zodanig verband met de vaststelling van de uitnodiging tot betaling en de handhaving daarvan staan, dat zij aan de inspecteur moeten worden toegerekend.
Gelijk sub 6.2. is overwogen, acht de Douanekamer niet aannemelijk dat sprake is van (mede)schuld van belanghebbende, zodat geen aanleiding bestaat tot beperking van de gevraagde schadevergoeding.
Deze kosten worden vastgesteld op het door belanghebbende genoemde bedrag groot € 7.081,89, te verminderen met de in dat bedrag begrepen omzetbelasting, groot € 1.009,37, ofwel € 6.072,52.
6.5. Tenslotte heeft belanghebbende nog als schade opgevoerd de kosten van rechtsbijstand, in de sub 6.4. genoemde civiele procedure verleend aan de wederpartij in verband met een door die partij ingestelde reconventionele vordering.
Ten aanzien van die kosten is de Douanekamer van oordeel dat geen sprake is van zodanig verband met de vaststelling van de uitnodiging tot betaling en de handhaving daarvan, dat toerekening aan de inspecteur op zijn plaats is; die kosten kunnen derhalve niet als te vergoeden schade worden aangemerkt.
7. De beslissing
De Douanekamer:
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag groot € 483,--;
- wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, en
- stelt het bedrag van die schade vast op € 2.403,81 + € 387,72 + € 6.072,52 = € 8.864,05.
Aldus vastgesteld op 3 februari 2005 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. I.G.W.S. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.