GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 13 januari 2005 in de zaak met rekestnummer 816/04 van:
[...],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [...],
DE VADER,
procureur: mr. P.J. Fresacher,
[...],
domicilie kiezend te Amsterdam ten kantore van haar procureur,
DE MOEDER,
procureur: mr. B.J.C.Pleiter.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 maart 2004 van de rechtbank te Utrecht, met rekestnummer 172040/FA RK 04-39.
1.2. De moeder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De zaak is op 22 november 2004 gelijktijdig met de zaak met rekestnummer 817/04 ter zitting behandeld.
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [...] (hierna: [de minderjarige]) geboren op 14 maart 1999. De vader heeft [de minderjarige] erkend. Op 21 juli 1999 is het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] op verzoek van hen door de griffier van het kantongerecht te [...] aangetekend in het voogdijregister. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.2. De vader is wegens verkrachting bij arrest van 22 december 1995 van het Gerechtshof te ‘s –Gravenhage veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf. Op 6 november 1998 is de vader in vrijheid gesteld.
2.3. Partijen hebben in de periode van november 1998 tot 19 september 1999 samengewoond.
Op 19 september 1999 is de vader gearresteerd op verdenking van doodslag op een minderjarige en een tweetal verkrachtingen, onder meer van een minderjarige. De vader is schuldig bevonden aan deze feiten en bij vonnis van 23 juni 2000 van de rechtbank te Utrecht veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. In hoger beroep is hij bij arrest van 9 mei 2001 van het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar en TBS en dwangverpleging. In cassatie is de vader uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden alsmede TBS met dwangverpleging.
2.4. De vader is thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [...].
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de moeder de vader te ontzetten van het gezag over [de minderjarige], toegewezen.
3.2. Het hoger beroep van de vader strekt ertoe om, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder primair strekkende tot ontzetting van de vader van het gezag over [de minderjarige] en subsidiair strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag van partijen en de moeder alleen te belasten met ouderlijk gezag over [de minderjarige], alsnog af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vader heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de gronden voor ontzetting van artikel 1:269 lid 1 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is voldaan. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de noodzaak voor ontzetting, gezien het belang van [de minderjarige], ontbreekt. Hij betwist dat zijn levensgedrag een slechte invloed heeft op [de minderjarige]. Tevens ontkent de vader dat er sprake is van grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
De moeder heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Zij heeft daarbij gewezen op de langdurige gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging waarvoor de vader is veroordeeld en op de daaraan ten grondslag liggende misdrijven. Zij heeft daarnaast betoogd dat er sprake is van manipulatieve gedragingen van de vader mede jegens [de minderjarige] en dat hij daarmee zijn eigen belang wil laten prevaleren. De moeder heeft voorts aangevoerd dat de vader de rust en veiligheid van [de minderjarige] regelmatig in gevaar brengt, onder meer door te dreigen de moeder te zullen beschuldigen van medeplichtigheid aan ernstige misdrijven. Haars inziens zal de vader, gezien zijn langdurige detentie en TBS met dwangverpleging, nimmer een rol kunnen spelen in het leven van [de minderjarige]. Zij acht dit ook niet wenselijk.
4.2. De Raad heeft ter zitting het hof geadviseerd, gezien de aard en de ernst van de door de vader gepleegde misdrijven, de vader te ontzetten van het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
4.3. Indien dit in het belang van een kind noodzakelijk is, kan de rechter een ouder van het gezag ontzetten op de in artikel 1:269 eerste lid onder a tot en met c BW genoemde gronden. Als – niet cumulatieve - gronden voor ontzetting van het ouderlijk gezag worden in dit artikel onder meer grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, slecht levensgedrag en onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf van twee jaar of langer genoemd.
4.4. Vaststaat dat de vader onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden alsmede TBS met dwangverpleging. De vader is schuldig bevonden aan het plegen van ernstige delicten, waaronder verkrachting van en doodslag op een minderjarige. Daarmee is voldaan aan de onder artikel 1:269, eerste lid sub c ten derde BW genoemde grond. Nu de grieven van de vader zich niet richten tegen het oordeel van de rechtbank op dit punt kan het hoger beroep alleen al om die reden geen doel treffen. Anders dan de vader heeft betoogd, is het hof van oordeel dat het plegen van voornoemde delicten getuigen van zodanig slecht levensgedrag dat daarvan zonder meer een slechte invloed op [de minderjarige] uitgaat, zodat de ontzetting van de vader van het ouderlijk gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk moet worden geacht.
Ten overvloede overweegt het hof dat uit de stukken alsmede ook ter zitting is gebleken dat de vader zich jegens de moeder zodanig gedraagt, dat daarvan een dreiging uitgaat. Gebleken is ook dat de vader ieder inzicht ontbeert dat hij daarmee de rust en de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] in gevaar brengt. Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen de moeder heeft aangevoerd, aannemelijk is geworden dat de vader zich manipulatief jegens haar en [de minderjarige] gedraagt en dat hij geen rekening houdt met het belang van [de minderjarige] bij een stabiele en veilige opvoedingssituatie. Gelet hierop is er naar ‘s hofs oordeel eveneens sprake van grove verwaarlozing door de vader van de belangen van [de minderjarige] bij haar verzorging of opvoeding.
Evenals de rechtbank komt het hof tot de slotsom dat aan de hiervoor genoemde gronden van artikel 1:269 lid 1 BW voor ontzetting van de vader van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ruimschoots is voldaan. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, J.P. Splint en E. Lukács in tegenwoordigheid van mr. J. Cornel-Lubberts als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2005.