GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 13 januari 2005 in de zaak met rekestnummer 817/04 van:
[...],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [..],
DE VADER,
procureur: mr. P.J. Fresacher,
[...],
domicilie kiezend te Amsterdam ten kantore van haar procureur,
DE MOEDER,
procureur: mr. B.J.C. Pleiter.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De vader is in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 31 maart 2004 van de rechtbank te Utrecht], met rekestnummer 171682/FA RK 03-6422.
1.2. De moeder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De zaak is op 22 november 2004 gelijktijdig met de zaak met rekestnummer 816/04 ter zitting behandeld.
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [...] (hierna: [de minderjarige]) geboren [in] 1999. De vader heeft [de minderjarige] bij akte erkend. Op 21 juli 1999 is het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] op verzoek van hen door de griffier van het kantongerecht te [...] aangetekend in het voogdijregister. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.2. De vader is wegens verkrachting bij arrest van 22 december 1995 van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf. Op 6 november 1998 is de vader in vrijheid gesteld. Partijen hebben in de periode van november 1998 tot 19 september 1999 samengewoond.
Op 19 september 1999 is de vader gearresteerd op verdenking van doodslag op een minderjarige en een tweetal verkrachtingen, onder meer van een minderjarige.
De vader is schuldig bevonden aan voormelde feiten en bij vonnis van 23 juni 2000 van de rechtbank te Utrecht veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. In hoger beroep is hij bij arrest van 9 mei 2001 van het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar en TBS met dwangverpleging. In cassatie is de vader uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden en TBS met dwangverpleging.
2.3 De vader is thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [...].
2.4. De moeder en [de minderjarige] hebben de vader van september 1999 tot en met oktober 2001 wekelijks bezocht in een detentiecentrum. In oktober 2001 is de relatie tussen partijen verbroken.
2.5. Op 10 september 2002 hebben partijen een overeenkomst ondertekend waarbij zij - onder meer en voor zover thans van belang - een omgangs-regeling tussen de vader en [de minderjarige] zijn overeengekomen, alsmede een informatie- en consultatieregeling.
2.6. Van augustus 2002 tot september 2003 heeft [de minderjarige] de vader ongeveer eenmaal per maand bezocht. Daarna heeft de vader [de minderjarige] niet meer gezien. Sinds 5 november 2003 is er geen telefonisch contact meer met tussen hen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – onder meer en voorzover thans van belang - het inleidend verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] alsmede zijn verzoek omtrent het onderhouden van schriftelijk en telefonisch contact met [de minderjarige], afgewezen.
3.2. Het hoger beroep van de vader strekt ertoe om, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidend verzoek met betrekking tot een omgangsregeling alsmede tot het onderhouden van schriftelijk en telefonisch contact met [de minderjarige] alsnog toe te wijzen, althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist zal achten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vader heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een omgangsregeling niet in het belang is van [de minderjarige]. Hij betwist dat de door hem verzochte omgangsregeling ernstig nadeel voor de geestelijke ontwikkeling van [de minderjarige] zal opleveren. Zijns inziens is goede communicatie tussen partijen niet noodzakelijk voor het uitvoeren van een omgangsregeling en kan het ontbreken van omgang leiden tot ouder-vervreemding, hetgeen schadelijk is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige].
De moeder heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Zij heeft aangevoerd dat zij door de vader is bedreigd. Gezien de ernstige feiten waarvoor de vader is veroordeeld en deze bedreigingen heeft zij geen vertrouwen meer in hem. Zij heeft daarnaast betoogd dat er sprake is van manipulatieve gedragingen van de vader mede jegens [de minderjarige] en dat hij daarmee zijn eigen belang wil laten prevaleren. Zij vreest voor nadelige beïnvloeding en ernstige psychische belasting van [de minderjarige], zodra zij bekend wordt met de door de vader gepleegde delicten.
4.2. De Raad heeft ter zitting verklaard het in het algemeen van belang te achten dat een kind in staat wordt gesteld met beide ouders contact te onderhouden, maar dat er in de onderhavige casus sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden, dat van dit uitgangspunt in het belang van [de minderjarige] dient te worden afgeweken. De Raad acht een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], gezien zijn langdurige detentie en TBS-behandeling en de daaraan ten grondslag liggende ernstige misdrijven van de vader, niet in het belang van [de minderjarige] en adviseert derhalve het verzoek van de vader af te wijzen.
4.3. Het hof heeft in de zaak met rekestnummer 816/04 bij beschikking van heden de bestreden beschikking van 31 maart 2004 van de rechtbank te Utrecht, waarbij de vader is ontzet van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, bekrachtigd.
Het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] dient thans derhalve te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht hebben op omgang met elkaar, tenzij de rechter het recht op omgang op grond van de in het derde lid van artikel 1:377a BW genoemde gronden ontzegt.
4.5. Vaststaat dat de vader onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden alsmede TBS met dwangverpleging. De vader is schuldig bevonden aan het plegen van ernstige misdrijven, waaronder verkrachting van en doodslag op een minderjarige. Uit de stukken alsmede ook ter zitting is gebleken dat de vader zich jegens de moeder zodanig gedraagt, dat daarvan een dreiging uitgaat. Gebleken is ook dat de vader ieder inzicht ontbeert dat hij daarmee de rust en de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] in gevaar brengt. Het hof is van oordeel, dat, gelet op hetgeen de moeder heeft aangevoerd, aannemelijk is geworden dat de vader zich manipulatief jegens haar en [de minderjarige] gedraagt en dat hij geen rekening houdt met het belang van [de minderjarige] bij een stabiele en veilige opvoedingssituatie.
4.6. Het hof deelt het standpunt van de rechtbank dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], gelet op het vorenoverwogene alsmede gelet op het advies van de Raad, ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en ook anderszins in strijd is met haar zwaarwegende belangen. Bovendien is het hof van oordeel dat, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op hetgeen ter zitting is gebleken, de vader kennelijk ongeschikt dan wel niet in staat moet worden geacht tot omgang met [de minderjarige].
Het hof komt tot de slotsom dat aan de gronden voor ontzegging van het recht op omgang van artikel 1:377a sub a, b en d BW is voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking met betrekking tot de omgangsregeling dan ook bekrachtigen.
4.7. Evenals de rechtbank zal het hof het verzoek van de vader afwijzen om te bepalen dat de moeder het de vader mogelijk maakt schriftelijk en telefonisch contact met [de minderjarige] te kunnen onderhouden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze contacten, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en de ontwikkeling die zij thans doormaakt, een te grote psychische belasting voor haar zijn en derhalve niet in haar belang moeten worden geacht. Bovendien weegt het hof de houding van de vader jegens de moeder, zoals ook ter zitting is gebleken, waarvan een dreiging uitgaat alsmede de angstgevoelens en onrust die deze houding bij de moeder teweegbrengt, bij dit oordeel mee.
Het hof zal de bestreden beschikking derhalve eveneens ten aanzien van dit verzoek van de vader bekrachtigen, waarbij het hof ten overvloede overweegt, dat de moeder bij de behandeling in hoger beroep geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling aangaande [de minderjarige].
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, J.P. Splint en E. Lukács in tegenwoordigheid van mr. J. Cornel-Lubberts als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2005.