GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 24 mei 2002, ingediend door mr. A te … als gemachtigde en aangevuld bij brief van 30 augustus 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 april 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993.
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ? 2.064.676. Het bedrag van de navorderingsaanslag is met ? 1.214.285 verhoogd als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1997), zonder dat daarvan enige kwijtschelding werd verleend. Tevens is belanghebbende bij beschikking ? 110.499 heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 1.285.824. Bij die uitspraak is de verhoging komen te vervallen.
Het beroep strekt tot vernietiging tot van de navorderingsaanslag.
De inspecteur (…) heeft op 1 april 2003 een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 1.282.574.
De griffier heeft partijen op 13 juni 2003 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling door de enkelvoudige kamer op 14 augustus 2003. Op 19 juni 2003 heeft de inspecteur uitstel van deze behandeling gevraagd en het Hof heeft dit uitstel verleend.
Op 26 augustus 2003 heeft de griffier partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 21 oktober 2003. Op 17 september 2003 heeft de inspecteur uitstel gevraagd op grond van een medische reden en het Hof heeft dit uitstel verleend en tevens de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Op 24 oktober 2003 heeft de griffier partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 11 december 2003. Op 20 november 2003 heeft de gemachtigde om uitstel verzocht in verband met drukke werkzaamheden van de voormalige secretaresse van belanghebbende in de maand december. Gelet op het late moment van het verzoek en de voortgang van de behandeling van de zaak heeft het Hof dit verzoek afgewezen. Op 25 november 2003 heeft belanghebbende gevraagd om uitstel van de mondelinge behandeling omdat hij bij de voorbereiding van de zitting een beroep zou moeten doen op zijn voormalige secretaresse. Het Hof heeft ook dit verzoek afgewezen gelet op het late moment waarop belanghebbende het verzoek had gedaan.
Ter zitting van 11 december 2003 is verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld door A en B, zijnde degene die de administratie van (de vennootschappen van) belanghebbende deed, alsmede namens de inspecteur mr. C, tot bijstand vergezeld door D. Belanghebbende heeft ter zitting twee pleitnota’s voorgedragen en overgelegd.
De inspecteur heeft ter zitting twee pagina’s overgelegd uit een ‘algemeen proces verbaal’. Belanghebbende heeft hierop kunnen reageren.
Met instemming van partijen zijn ter zitting tegelijk behandeld belanghebbendes beroepen met kenmerk:
? 02/03463 (inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1992);
? 02/03464 (inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993);
? 02/03465 (inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994);
? 02/03466 (inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995).
Deze beroepen zijn gelijktijdig op vergelijkbare gronden door voornoemde gemachtigde ingediend en gemotiveerd. Met partijen is afgesproken dat alle stukken en stellingen in voorkomende gevallen op alle beroepen betrekking hebben.
Het Hof heeft - nadat het partijen in overweging heeft gegeven te onderzoeken of zij tot een vergelijk zouden kunnen komen - het onderzoek ter zitting gesloten en partijen meegedeeld dat het - tenzij belanghebbende op basis van een overeenkomst met de inspecteur zijn beroep voor 15 januari 2004 zou intrekken - schriftelijk uitspraak zal doen.
Op 15 en 21 januari 2004 heeft de griffier van de inspecteur een brief met bijlagen ontvangen, welke bijlagen bestonden uit afschriften van correspondentie tussen de inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende. Op 19 januari 2004 heeft de griffier van gemachtigde een brief met bijlagen ontvangen, welke bijlagen grotendeels gelijk waren aan die welke de inspecteur had verstuurd. De gemachtigde heeft verzocht over te gaan tot het doen van uitspraak.
De briefwisseling van partijen had betrekking op de pogingen van partijen om tot een vergelijk te komen en is door het Hof niet in de oordeelsvorming betrokken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren 25 april 1942, is houder van alle aandelen E Beheer B.V. en F B.V.
E Beheer B.V. is houder van alle aandelen G B.V. (verder ook de BV) en F B.V. was houder van alle aandelen H B.V.
Belanghebbende is tevens directeur van alle genoemde vennootschappen.
2.2. Op 31 maart 1995 heeft de inspecteur belanghebbendes aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting over 1993 ontvangen. Belanghebbende gaf daarin als inkomsten uit effecten nihil aan.
Op 30 december 1995 heeft de inspecteur de (primitieve) aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1993 naar een belastbaar inkomen van ? 25.005 (en een aanslagbedrag van ? 7.385) vastgesteld.
2.3. In een ‘Fiscaal rapport contra belanghebbende’, gedagtekend 5 augustus 1997, staat:
Betreft: Naam :belanghebbende
(…)
Middel/Jaar :inkomstenbelasting 1992 tot en met 1994
1. Inleiding
Belanghebbende en de aan hem gelieerde ondernemingen zijn onderwerp van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek. (…). Dit proces-verbaal is (…) beschikbaar gesteld aan de Belastingdienst/Q. Door ons zijn ook fiscale rapportage's m.b.t. een aantal aan X gelieerde ondernemingen opgemaakt. (…)
Door ons is op 29-2-1996 huiszoeking gedaan. Over de jaren 1992 tot en met 1995 is de administratie in beslag genomen. De administratie maakte een chaotische indruk. Activiteiten van ondernemingen liepen door elkaar heen. Door een wirwar van overboekingen trachtte men achteraf orde op zaken te stellen. Betalingen naar en van het buitenland waren vaak moeilijk te doorgronden omdat niet duidelijk was waarom en waartoe deze betalingen plaatsvonden.
2.4. In een ‘Fiscaal rapport contra F bv’, gedagtekend 5 augustus 1997, staat:
X en zijn ondernemingen houden zich bezig met de handel in computercomponenten. (…) Deze handel staat thans fiscaal(strafrechtelijk) in de belangstelling. Vermoedelijk vindt in deze handel op grote schaal carroussel handel plaats. (…)
Vanuit België ontving de FIOD een rechtshulpverzoek inzake leveringen door F bv, H BV en G bv (allen bedrijven van X) aan het Belgische bedrijf I bv te ….. Daarnaast waren er bij de Belastingdienst Q nog een aantal signalen dat X vermoedelijk fiscale fraude pleegt. Op basis van beide feiten is een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) aangevraagd en verkregen op X en een aantal bedrijven waaronder F bv.
F bv is op 30-10-1991 opgericht. (…). De bedrijfsomschrijving is: het verlenen van diensten en bemiddeling bij financieringen en leasen, alsmede de exploitatie van een handels onderneming. F bv (…) is in 1994 failliet gegaan.
2.5. In een ‘Fiscaal rapport contra H bv’, gedagtekend 5 augustus 1997, staat:
H bv had recht op maandelijkse provisiebetalingen. Een deel van deze provisiebetalingen is rechtstreeks door K bv op verzoek van X overgemaakt naar L bv. Op verzoek van K bv heeft L bv hiervoor aan K bv facturen uitgereikt. Wij troffen 3 L bv facturen aan tot een totaalbedrag ad $ 457.092,11. Dit betrof dus in feite provisie bestemd voor H bv die op verzoek van X naar Amerika is overgeboekt en die niet in de administratie van H bv is verantwoord.
Wij hebben deze provisiebetalingen aan L bv tot het totaal bedrag ad $ 457.092,11 als onttrekking aangemerkt en bij het inkomen 1993 resp. 1994 van X geteld.
De inspecteur heeft vervolgens met betrekking tot deze provisiebetalingen een uitdeling ter grootte van ? 478.529 (1993) en ? 395.533 (1994) in het inkomen van belanghebbende betrokken.
2.6. In een ‘Fiscaal rapport contra G bv’, gedagtekend 5 augustus 1997, staat:
Op 29 februari 1996 heeft huiszoeking plaatsgevonden (…). Een groot aantal bescheiden is toen in beslaggenomen. (…) In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn een aantal zaken naar voren gekomen die naar onze mening tot correctievoorstellen leiden. Hieronder volgen de specifiek op de BV gerichte opmerkingen.
M/X-Financiën
In de in beslaggenomen administratie troffen wij ondermeer een bankrekening aan onder de naam X-Finaciën. Op deze bankrekening kwamen vooral betalingen binnen van het bedrijf M/O uit …. Deze bankrekening was tot 1992 opgenomen in de administratie van E Beheer bv. Middels een voorafgaande journaalpost is deze bankrekening uit de administratie van E Beheer bv geboekt en als privé bankrekening van X aangemerkt. Nader onderzoek leerde dat M sinds eind 1990 computerapparatuur leasde van X. Deze ontvangsten die aan M/O zijn gefactureerd door de BV blijken niet in de administratie van de BV te zijn verwerkt, ook niet de ontvangsten in 1992. Ook de in rekening gebrachte omzetbelasting is door de BV niet afgedragen. (…)
De gelden zijn door X in privé aangewend ondermeer om leningen te verstrekken. Wij beschouwen dit dan ook als (middellijke) onttrekkingen door X.
X erkent dat deze bedragen ten onrechte niet zijn verwerkt in de administratie van de BV. Er zijn facturen door de BV opgemaakt, inclusief omzetbelasting, zonder dat deze in de administratie zijn verwerkt. In 1995 het leasecontract beëindigd. (…) Wij stellen voor met ingang van het jaar 1992 de volgende correcties te maken:
omzet omzetbelasting uitdeling
1992: f 101.424,- f 18.509,- f 119.933,-
1993. f 101.424,- f 17.749,- f 119.173,-
1994: f 106.042,- f 18.556,- f 124.598,-
1995: f 64.611,- f 11.306,- f 75.917,-
totaal f 373.501,- f 66.120,- f 439.621,-
In E Beheer bv is in de administratie 1992 wel een verwijzing naar M te vinden. Men constateert dat in 1992 er een bankrekening X-Financiën is. Het saldo en de ontvangsten worden als privé storting van X verwerkt en geboekt in rekening courant. (…). Het argument van X en zijn accountant dat men vergeten is het gehele M-verhaal in de administratie op te nemen is dus onjuist. Men heeft een duidelijke beslissing genomen. De ontvangsten tot en met 1992 zijn als privé-storting aangemerkt.
2.7. In een bijlage, gedagtekend 28 augustus 2002, bij zijn aanvulling op het beroep schrijft belanghebbende het Hof met betrekking tot de in bovenstaande tabel in de kolom uitdeling vermelde bedragen:
Het betreft hier betalingen door de firma M. Een Engelse leasemaatschappij had wereldwijd met M een operationele leaseovereenkomst en op haar beurt vroeg deze leasemaatschappij aan lokale relaties in de verschillende landen met de lokale M vestigingen leaseovereenkomsten af te sluiten. De apparatuur moest lokaal bij R worden aangeschaft om lokaal onderhoud mogelijk te maken.
Om een inzicht te krijgen in de betaalde leasepenningen en de eventueel te realiseren restwaarde aan het einde van de leaseperiode, wat het uiteindelijke resultaat bepaalde, werd een aparte bankrekening geopend om zonder verwarring met andere activiteiten snel inzicht in de leaseresultaten te kunnen verschaffen, wat weer een basis zou zijn om tot winstdeling over te kunnen gaan.
De van M ontvangen bedragen zijn gelet op de wijze van boeken niet onttrokken aan E Beheer B.V.(…); de gelden zijn immers ter beschikking van E Beheer blijven staan.
Van een uitdeling is geen sprake; wel van een onjuiste boekhoudkundige verwerking die op de rekening-courant gecorrigeerd wordt.
2.8. In zijn pleitnota schrijft belanghebbende:
IB 1992; 1993; 1994; 1995 M
Terecht heeft de fiscus geconstateerd dat de betalingen niet juist zijn verwerkt. (…) Vanaf de start van het onderzoek (…) hebben wij (…) beaamd dat de verwerking anders had gemoeten. (…) Een verrekening in rekening-courant over deze jaren lijkt mij dan terecht. Maar geen uitdeling van dividend.
2.9. Met betrekking tot de van M ontvangen opbrengsten heeft belanghebbende ter zitting opgemerkt:
Vanwege de financiering van de lease-overeenkomsten met M, was er een aparte bankrekening nodig. Per vergissing is deze rekening privé geworden. De administratie snapte het niet. De bedoeling was om het bedrag terug te boeken. Niet bekend is waarom dit niet goed gebeurd is.
en
Alleen in 1992 ging dit fout. Het was een eenvoudige vergissing, geen bewustheid.
2.10. Op 1 december 1997 kondigde de inspecteur een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1993 bij belanghebbende aan. Hij schreef onder andere:
Uit het in 1996 aangevangen FIOD-onderzoek is gebleken dat ontvangsten van het bedrijf M/O uit ..., zijn binnengekomen op de bankrekening ten name van X-Financiën. Deze bankrekening is, in tegenstelling tot 1992, in 1993 niet verwerkt in de administratie van E Beheer BV. De ontvangsten zijn door U in privé aangewend om ondermeer leningen te verstrekken. Ik beschouw de ontvangsten als zijnde door u onttrokken.
Naast deze correctie vorderde de inspecteur ook andere bedragen na. In totaal vorderde hij na over ? 2.039.671.
Met betrekking tot de verhoging schreef hij:
(…) Gezien de resultaten van het FIOD-onderzoek ben ik van mening dat er sprake is van ernstige fraude.
Op grond van artikel 18 lid 1 van de AWR leg ik derhalve een navorderingsaanslag op met een boete van 100% Hiervan zal ik 0% kwijtschelden.
2.11. Op 12 december 1997 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1993 vastgesteld. Hij stelde het belastbaar inkomen vast op (? 25.005 + ? 2.039.671 =) ? 2.064.676 en het aanslagbedrag op ? 1.221.670.
De verhoging bedroeg [100% x (? 1.221.670 -/- ? 7.385) = ] ? 1.214.285, waarvan niets kwijtgescholden werd.
Belanghebbende kwam tegen de navorderingsaanslag, de verhoging en het kwijtscheldingsbesluit tijdig in bezwaar.
Bij de uitspraak op bezwaar kwam de inspecteur tot de conclusie dat een aantal correcties ten onrechte waren aangebracht en verminderde hij de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 1.285.824. Bij zijn uitspraak liet hij de boete vervallen ‘in verband met de strafrechtelijke vervolging terzake’.
2.12. Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd. De rechtbank te Utrecht achtte - samengevat - bewezen:
? dat belanghebbende feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften voor de omzetbelasting over de maanden december 1994, januari 1995 en februari 1995;
? dat belanghebbende feitelijk leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, en
? dat belanghebbende opzettelijk een vals geschrift voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft hem bij vonnis van 3 februari 2000 veroordeeld:
? tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
? een geldboete van ? 250.000, en
? het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid ten algemene nutte,
waarbij de rechtbank bepaalde dat de gevangenisstraf in beginsel niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Met betrekking tot de motivering van de op te leggen sancties overwoog de rechtbank
? verdachte heeft in G bv feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk onjuiste aangifte doen van omzetbelasting. Deze B.V. heeft “op papier” onder meer computeronderdelen aan een bedrijf in Frankrijk geleverd en daarbij het voor de export van goederen geldende 0% BTW-tarief gehanteerd, terwijl deze goederen feitelijk werden geleverd aan een bedrijf in Nederland. Op de betreffende belastingaangiften heeft verdachte deze verrichte binnenlandse leveringen (…) niet verwerkt, waardoor G bv een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting heeft opgegeven;
? verdachte heeft door zijn handelwijze de Nederlandse staat aanzienlijk benadeeld;
? voorts heeft verdachte in H B.V. feitelijk leiding gegeven aan het niet-verantwoorden van baten bestemd voor deze B.V., alsmede tot het onttrekken van aanzienlijke geldbedragen aan het vermogen van F B.V., terwijl deze rechtspersoon op 10 augustus 1994 (…) in staat van faillissement is verklaard. Daarbij heeft verdachte aan H B.V. toekomende bonussen doen uitkeren aan F B.V. en heeft hij middels valse facturen ten onrechte managementfee en commissie bij H B.V. in rekening gebracht. Door deze handelwijze heeft verdachte schuldeisers van H B.V. financieel benadeeld.
De stelling dat verdachtes financiële situatie ten tijde van het doen van de uitspraak deplorabel was, achtte de rechtbank niet aannemelijk.
Is de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1993 terecht en voor het juiste bedrag opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.2. Ter zitting hebben belanghebbende en B het volgende naar voren gebracht:
Belanghebbende
Vanwege de financiering van de lease-overeenkomsten met M, was er een aparte bankrekening nodig. Per vergissing is deze rekening privé geworden. De administratie van E Beheer B.V. snapte het niet. De bedoeling was om het bedrag terug te boeken. Niet bekend is waarom dit niet goed gebeurd is.
Alleen in 1992 ging dit fout. Het was een eenvoudige vergissing, geen bewustheid.
Het onttrok zich destijds aan mijn waarneming. Ik dacht dat het allemaal goed zat.
Ik ben vanwege de hoge kosten niet in hoger beroep gegaan tegen het rechtbankvonnis. Het was een fakeproces. Mijn familie heeft de strafboete betaald.
Ik ben tegen de aanslagen vennootschapsbelasting en omzetbelasting niet in bezwaar en/of beroep gegaan. Ik had geen geld meer. Ik doe helemaal niets meer met de BV’s. De inspecteur heeft de zaak kapot gemaakt.
Ik ben nu 62 jaar, heb na 7 ½ jaar een slechte reputatie. Ik kom nooit meer aan het werk.
B
Wij dachten dat de ontvangsten vanaf M privé waren. Daarom hebben we alle ontvangsten in privé geboekt. Waarschijnlijk heb ik de beslissing om alles naar privé te boeken samen met een collega gemaakt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingeval niet de vereiste aangifte is gedaan verklaart het Hof het beroep ongegrond, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak of de belastingaanslag onjuist is (art. 29, lid 2, Awr; tekst vanaf 1 januari 1994 tot 1 september 1999).
5.2. Op basis van - met name - de onder 2.5 tot en met 2.9 genoemde gedingstukken en op basis van hetgeen partijen overigens hebben verklaard, acht het Hof het volgende aannemelijk.
De BV - waarvan belanghebbende (middellijk) enig aandeelhouder is - heeft met M een lease-overeenkomst gesloten en M was voor het leasen van de computerapparatuur van de BV in de periode 1992 tot en met 1995 tenminste de bedragen die vermeld staan in de kolom ‘uitdeling’ in de bij 2.6 weergeven tabel aan de BV verschuldigd. Deze bedragen zijn op een bankrekening onder de naam X-Financiën ontvangen, welke bankrekening tot en met 1992 op naam van E Beheer B.V. stond en daarna op naam van belanghebbende. Over 1992 zijn de op deze bankrekening ontvangen bedragen met terugwerkende kracht als privé-ontvangsten van belanghebbende geboekt en via een rekening-courantverhouding aan de BV uitgeleend. De BV heeft de van M ontvangen bedragen niet als opbrengst in haar aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 1992 tot en met 1995 aangegeven.
Naar het oordeel van het Hof zijn de omzetten van de BV over genoemde jaren derhalve hoger geweest dan de aangegeven omzetten en heeft dit terecht geleid tot winstcorrecties (ter grootte van de eerdergenoemde bedragen) bij de BV.
5.3. Daarvan uitgaande acht het Hof door de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende als middellijk aandeelhouder van de BV deze winsten als vermomde dividenden aan de BV heeft onttrokken en in privé heeft genoten. Aannemelijk is voorts dat belanghebbende en de BV zich ervan bewust zijn geweest dat de BV een deel van de door haar genoten winsten aan haar aandeelhouder ten goede liet komen en aldus in de jaren 1992 tot en met 1995 voor die bedragen uitdelingen van dividend deed. De bewering van belanghebbende dat er - voor wat betreft in ieder geval 1992 - sprake was van een vergissing en dus niet van een bewuste bevoordeling - welke stelling door de inspecteur gemotiveerd is weersproken - acht het Hof ongeloofwaardig. Belanghebbendes opmerking dat de aparte bankrekening, die ten behoeve van de M-ontvangsten op naam van de X-Financiën geopend werd en die na 1992 op naam van belanghebbende werd gezet, tot gevolg had dat de opbrengsten niet zijn aangegeven, kan niet als rechtvaardiging voor het niet-aangeven dienen. Het duidt er veeleer op dat belanghebbende bewust ernaar streefde om opbrengsten uit de boeken van de BV te houden. Het is verder zonder adequate verklaring van belanghebbende - welke ontbreekt - niet geloofwaardig dat een ondernemer over een periode van 4 jaren stelselmatig bedragen abusievelijk vergeet te administreren.
5.4. Hetgeen het Hof onder 5.3 heeft overwogen en gelet op 2.2 - waaruit blijkt dat belanghebbende de onderhavige uitdeling ter grootte van ? 119.173 niet heeft aangegeven - en in aanmerking nemende de grootte van de aangegeven en verzwegen inkomsten, brengt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende met betrekking tot de inkomstenbelasting over het jaar 1993 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat zijn beroep moet worden afgewezen, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is.
5.5. Belanghebbendes stelling dat de van M onttrokken bedragen niet zijn onttrokken aan de BV, omdat zij aan de BV ter beschikking zijn blijven staan, is onjuist. Immers uit de stukken valt af te leiden dat dit ‘ter beschikking staan’ geschiedde op basis van een rekening-courantschuld van belanghebbende aan de BV hetgeen inhoudt dat de gelden eerst naar belanghebbende zijn toegevloeid en daarna aan de BV zijn uitgeleend. Voor het overige geldt ook hier hetgeen het Hof onder 5.3 heeft overwogen.
5.6. Naast de bovenstaande uitdeling heeft de inspecteur diverse andere bedragen in de navorderingsaanslag betrokken. Blijkens het verweerschrift zijn in de beroepsfase uitsluitend de onderstaande bedragen in geschil (met daarbij, kort weergeven, de opvatting waarmee de inspecteur de correctie heeft onderbouwd):
1. De hierboven onder 5.4 en 2.6 vermelde uitdeling, ad ? 119.173;
2. De uitdeling beschreven onder 2.5, ad ? 478.529;
3. Een uitdeling, ad ? 88.539, in verband met door H B.V. geboekte inkoop welke niet daadwerkelijk is afgenomen doch slechts gedeeltelijk is teruggeboekt;
4. Een uitdeling, ad ? 419.958, zijnde een onttrekking door belanghebbende aan H B.V. doordat belanghebbende deze vennootschap opzettelijk te veel voor goederen heeft laten betalen, welke betaling uiteindelijk aan belanghebbende ten goede is gekomen;
5. Een uitdeling ter grootte van ? 121.000, zijnde stortingen op een Luxemburgse bankrekening van belanghebbende, welk bedrag toekwam aan een van de vennootschappen van belanghebbende, maar door die vennootschap niet is verantwoord;
6. Een bedrag aan rente, ad ? 30.369, op de onder 5 vermelde Luxemburgse bankrekening;
7. Niet aangegeven huurwaarde voor een pand in Zwitserland, ad ? 3.250;
De inspecteur heeft dit standpunt, zowel inhoudelijk als cijfermatig, onderbouwd door te wijzen naar de onder de feiten genoemde FIOD-rapporten en/of het vonnis van de Rechtbank Utrecht en/of overige gedingstukken.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de genoemde punten weliswaar zijn visie weergegeven en hij heeft gesteld dat de onder 2 tot en met 5 berekende voordelen niet daadwerkelijk aan hem zijn toegekomen maar aan een echte derde (waaronder L Inc), maar het Hof acht deze stellingen onvoldoende onderbouwd om op grond daarvan aangetoond te achten dat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Op basis van de diverse bevindingen heeft de inspecteur het belastbaar inkomen berekend op (? 25.005 + ? 119.173 + ? 478.529 + ? 88.539 + ? 419.958 + ? 121.000 + ? 30.369 + ? 3.250 =) ? 1.285.823.
5.7. Nu de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1993 - na bezwaar - is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ? 1.285.824, en gelet op de gedingstukken en in aanmerking nemende hetgeen onder 5.6 is overwogen, is het Hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de inspecteur geen redelijke schatting van belanghebbendes belastbaar inkomen heeft gemaakt.
5.8. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 1.282.574. Het Hof zou buiten de rechtstrijd van partijen treden als het de aanslag niet overeenkomstig het standpunt van de inspecteur zou verlagen. Het beroep is derhalve gegrond.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van de het Hof zijn de onder 1 (Loop van het geding) genoemde vier beroepen van belanghebbende samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van dat besluit wordt het bedrag als volgt vastgesteld: [1 (voor het beroepschrift) + 1 (voor het verschijnen ter zitting)] x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhangende zaken) x € 322 = € 1.449.
De kostenveroordeling heeft betrekking op drie beroepen en bedraagt per beroep 1/3 van € 1.449, ofwel € 482,67.
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 1.282.574;
- gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 482,67 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 4 november 2004 door mrs. Boersma, voorzitter, Goes en Van de Merwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.