6. De rechtsoverwegingen
6.1. De ontvankelijkheid van het beroep
6.1.1. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat hij pas door toezending van het faxbericht van de inspecteur op 25 augustus 1999 kennis heeft kunnen nemen van de sub vermelde 1.1. vermelde uitspraak op bezwaar.
6.1.2. Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen partijen hieromtrent hebben verklaard is voor de Douanekamer niet onomstotelijk komen vast te staan dat belanghebbende eerder dan 25 augustus 1999 kennis heeft gekregen van de onderhavige uitspraak op het bezwaar van de inspecteur. Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de beroepstermijn
- met toepassing van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb - aanving op 26 augustus 1999, zodat het beroepschrift van 6 oktober 1999 tijdig is en er derhalve geen grond is voor het uitspreken van een niet-ontvankelijkheid.
6.2. De indeling in het GDT
6.2.1. De inspecteur beroept zich op de uitslag van het laboratoriumonderzoek, met name de bevinding van het Laboratorium dat het product levende melkzuurbacteriën bevat. Belanghebbende heeft dit niet weersproken, maar stelt dat het Laboratorium niet heeft onderzocht hoeveel melkzuurbacteriën het product bevat, en dat daarom aan het rapport moet worden voorbijgegaan.
De Douanekamer kan belanghebbende hierin niet volgen. De Douanekamer gaat uit van de juistheid van het rapport op het punt van de aanwezigheid van levende melkzuurbacteriën in het product, welke bevinding nog wordt ondersteund door de hoeveelheid bacteriën die in het afgegeven kwaliteitscertificaat (sub 2.5. hiervoor) is vermeld. De Douanekamer acht aannemelijk dat de in dit certificaat genoemde bacteriën dezelfde zijn als die door het Laboratorium zijn waargenomen.
6.2.2. Naar het oordeel van de Douanekamer is de bevonden hoeveelheid melkzuurbacteriën in casu te gering om het product onder post 3002 van het GDT in te kunnen delen. Steun voor dit oordeel vindt de Douanekamer in de GS-toelichting op post 3002, alsmede in Verordening (EG) nr. 1160/98 (sub 3. hiervoor).
Hieruit volgt dat het product niet is aan te merken als cultuur van micro-organismen als bedoeld in post 3002 van het GDT, zoals belanghebbende voorstaat.
6.2.3. Het litigieuze product is een voor gebruik bij de bereiding van karnemelk of aangezuurde melk bestemd poeder dat blijkens het sub 2.3. vermelde rapport 1,0% melkvet, 49,5% lactose en in het geheel geen sacharose bevat.
Op basis van deze vaststellingen van het Laboratorium komt de Douanekamer tot het oordeel dat het product als melkpoeder (karnemelk of aangezuurde melk in ingedikte vorm) moet worden aangemerkt, als bedoeld bij post 0403 van het GDT. Steun voor dit oordeel wordt mede gevonden in het voor de goederen afgegeven gezondheidsattest (sub 2.6. hiervoor).
Het product bevat blijkens de analyseresultaten geen toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, en heeft een vetgehalte van niet meer dan 1,5% gewichtspercenten, zodat het met toepassing van indelingsregels 1 en 6 voor de interpretatie van de Gecombineerde Nomenclatuur onder post 0403 90 11 van het GDT moet worden gerangschikt. In zoverre is het gelijk aan de inspecteur.
6.3. Het beroep op de bindende tariefinlichting
6.3.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Communautair Douanewetboek (CDW) verstrekken de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek zogeheten bindende tariefinlichtingen. Uit het derde lid van bedoelde bepaling juncto artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW) volgt dat een rechthebbende op een bindende tariefinlichting voor bepaalde goederen zich daarop uitsluitend met succes kan beroepen indien ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt vastgesteld dat de goederen in alle opzichten aan de in de voorgelegde inlichting opgenomen omschrijving beantwoorden.
6.3.2. Belanghebbende heeft bij de aangifte voor het vrije verkeer in opdracht van de firma Erpa gehandeld. Voor deze procedure kan belanghebbende als rechthebbende in de zin van het sub 6.3.1. vermelde artikel worden beschouwd.
De inspecteur heeft ter zitting niet langer betwist dat de litigieuze bindende tariefinlichting voor de onderhavige goederen is afgegeven.
6.3.3. In de sub 2.7. vermelde bindende tariefinlichting, wordt een product genoemd met dezelfde handelsbenaming als het onderhavige ingevoerde product; het wordt omschreven als Ferments lactiques en poudre, sur support alimentaire, utilisés dans la fabrication des produits laitiers (melkzuurfermenten in poedervorm, op voedingsbasis, gebruikt bij de fabricage van melkproducten). Over de hoeveelheid aanwezige melkzuurfermenten is in de bindende tariefinlichting niets opgenomen; over het vetgehalte wordt ook niets gemeld. Op basis van deze omschrijving heeft de Franse douane een beslissing over de indeling in het GDT genomen.
Bij een beroep op een bindende tariefinlichting dient als uitgangspunt te gelden de daarin omschreven kenmerken en eigenschappen van een product (vergelijk Douanekamer zaak nr. 98/90204 DK, Douanerechtspraak 2003/71*).
6.3.4. De exacte samenstelling van de goederen is door de Franse douane niet gedetailleerd weergegeven in de bindende tariefinlichting; in plaats daarvan hebben zij een ruime omschrijving gegeven van de goederen die voor meerdere uitleg vatbaar is. Belanghebbende stelt terecht dat de verantwoording hiervoor bij de Franse douane ligt. De Douanekamer wil benadrukken dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat, dat belanghebbende de douane bij de aanvraag onjuist heeft geïnformeerd omtrent de samenstelling van de goederen.
De Douanekamer stelt vervolgens vast dat in de aangifte (2.1.) en bijbehorende facturen (2.3.) goederen zijn vermeld die dezelfde ruime omschrijving hebben als de goederen waarvoor de bindende tariefinlichting is verstrekt.
Onder deze omstandigheden is de Douanekamer van oordeel dat het bij belanghebbende gewekte vertrouwen op grond van de bindende tariefinlichting in rechte bescherming verdient en dat op deze grond de door belanghebbende gedane aangifte gevolgd moet worden.
6.4. Conclusie
Het beroep is gegrond; mitsdien moeten de uitspraak en de litigieuze uitnodiging tot betaling worden vernietigd.