ECLI:NL:GHAMS:2004:AS3379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1938DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van ballonnen als speelgoed of feestartikel in douanerecht

In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2004 uitspraak gedaan over de kwalificatie van bepaalde ballonnen in het kader van douanerecht. De zaak is aangespannen door K. te R, namens de vennootschap I. Inc. uit de Verenigde Staten, tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De inspecteur had een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven waarin de ballonnen werden ingedeeld onder post 9503 90 32 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT), als 'ander speelgoed'. De belanghebbende betwistte deze indeling en stelde dat de ballonnen moesten worden ingedeeld onder post 9505 90 00, als 'feestartikelen'. De Douanekamer oordeelde dat de ballonnen niet als speelgoed konden worden gekwalificeerd, omdat ze niet de kenmerkende eigenschappen van speelgoed bezaten en niet via de speelgoedhandel werden verkocht. In plaats daarvan concludeerde de Douanekamer dat de ballonnen in overwegende mate het karakter van feestartikelen hadden, zoals bedoeld in post 9505 van het GDT. De inspecteur had zich beroepen op een Europese verordening, maar de Douanekamer uitte twijfels over de geldigheid van deze verordening in relatie tot de GDT. De Douanekamer besloot om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de uitleg en geldigheid van de verordening in kwestie. De zaak benadrukt de complexiteit van douanewetgeving en de noodzaak voor duidelijke definities van producten in de context van belastingheffing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/1938 DK
de dato 28 december 2004
1. De procedure
1.1. Op 25 april 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van K. te R, ingediend namens de vennootschap naar Amerikaans recht I. Inc. te M (Verenigde Staten van Amerika), belanghebbende.
Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane R (hierna: de inspecteur) van 25 maart 2003, kenmerk 03/379/2700/143, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen een op 17 februari 2003 aan haar verstrekte bindende tariefinlichting (hierna: BTI) werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 232,--.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2003. Daar zijn verschenen namens belanghebbende K. en namens de inspecteur P.
Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
1.4. Het dossier bevat de volgende stukken, welke als bijlagen bij deze uitspraak worden gevoegd:
A. Het beroepschrift van 24 april 2003 met de daarbij horende volgende bijlagen:
A1. De uitspraak op bezwaar van 25 maart 2003, kenmerk 03/379/2700/143;
A2. Machtiging (“Power of Attorney”) van I. Inc. van 22 januari 2001 aan;
A3. Een brief van de Douane R van 17 januari (lees: februari) 2003 met daarbij de BTI nr. NL-RTD-2003-000260;
A4. Een kopie van Verordening (EG) nr. 442/2000 van de Commissie van 25 februari 2000, PB L 54 van 26. 2. 2000, blz. 33.
B. Het verweerschrift van het Douanedistrict R, met aanbiedingsbrief van 27 juni 2003, kenmerk 03/379/5143/144, met de volgende bijlagen:
B1. De BTI van 17 februari 2003, nr. NL-RTD-2003-000260;
B2. Het bezwaarschrift van belanghebbende van 20 februari 2003;
B3. De uitspraak op het bezwaar van 25 maart 2003;
B4. De aanvraag voor een BTI van 5 februari 2003;
B5. idem als A4;
B6. De uitspraak van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam, in de zaak nr. 01/90136 DK van 21 januari 2003.
C. De pleitnota van belanghebbende van 28 oktober 2003.
D. De pleitnota van de inspecteur van 28 oktober 2003.
E. Een monster van het produkt.
2. De vaststaande feiten
2.1. Namens belanghebbende is op 5 februari 2003 aan de inspecteur verzocht om afgifte van een BTI voor een product dat in vak 8 van de aanvraag als volgt is omschreven:
“Een feestballon van kunststof, met een aluminiumcoating, in diverse vormen, met verschillende opdruk, afhankelijk van de gebeurtenis waar het voor dient, zoals verjaardag, geboorte, Valentijnsdag enz. De ballon wordt eenmalig gevuld met helium en is voorzien van een afsluiter en is daardoor beveiligd tegen gasverlies.”.
In vak 7 van de aanvraag is voor de indeling post 9505 90 00 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) voorgesteld.
2.2. Op 17 februari 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbende een BTI verstrekt met het nr. NL-RTD-2003-000260. De inspecteur heeft de goederen, in afwijking van de aanvraag van belanghebbende, ingedeeld in post 9503 90 32 van het GDT. De omschrijving van de goederen in de BTI luidt als volgt:
“Ballon, van folie van kunstmatige plastische stof met een opgedampte laag aluminium. De folie van kunstmatige plastische stof vormt de buitenzijde. De ballon is voorzien van een vulopening, die een ventiel in de vorm van een strip van kunststof bevat. Deze strip sluit automatisch het in de ballon aanwezige gas (lucht of helium) luchtdicht af en voorkomt dat het gas ontsnapt. De ballon komt voor in diverse vormen en met verschillende opdrukken.”.
Als motivering voor de indeling van de goederen heeft de inspecteur vermeld: “Toepassing algemene regel 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, de tekst van de G.N. codes 9503, 9503 90, en 9503 90 32.”.
2.3. Belanghebbende heeft bij het sub 1.1. vermelde beroepschrift het monster gevoegd, dat bij de aanvraag van de bindende tariefinlichting door haar is overgelegd.
Het betreft een ballon van grijze folie van kunstmatige plastische stof met een opgedampte laag aluminium. De folie van kunstmatige plastische stof vormt de binnenzijde. De opgedampte laag aluminium vormt de buitenzijde. Het produkt heeft een vulopening, die een ventiel in de vorm van een strip bevat. Deze strip van kunststof sluit automatisch het in de ballon aanwezige gas luchtdicht af en voorkomt dat het gas ontsnapt. Het produkt wordt met gas (lucht of helium) gevuld.
Het bedoelde monster neemt in opgeblazen toestand de vorm aan van een hart en heeft dan een doorsnede van ongeveer 50 centimeter. De buitenzijden zijn grotendeels bedrukt met sierlijke lijnen en met twee vogels, en voorts met in het midden de opdruk “MI BODA”.
Op beide zijden is met zwarte inkt een logo met daarin de naam “...” en de tekst “More People Choose ...”afgedrukt, met daarbij nog adres- en patentgegevens van de fabrikant; en in kleine letters ook nog de volgende teksten:
“Inks used on this balloon conform to government standards that relate to children’s toys.”,
en
“Caution: this balloon may conduct electricity, do not release outdoors or use near electric power lines.”.
Het product wordt verkocht via postkantoren, bloemenwinkels, attractieparken en bij feestelijke organisaties, zoals kermissen en dergelijke.
3. Het geschil
In geding is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een BTI met indeling van de onderhavige goederen onder post 9503 90 32 van het GDT heeft verstrekt.
Belanghebbende staat indeling van de goederen onder post 9505 90 00 van het GDT voor.
Voormelde posten en de relevante passages van de GS-Toelichting luiden als volgt:
Post 9503 90 32
“9503 Ander speelgoed; modellen op schaal en dergelijke modellen voor
ontspanning, ook indien bewegend; puzzels van alle soorten:
(…)
9503 90 - ander:
(…)
-- ander:
--- van kunststof:
9503 90 32 ---- zonder mechanisme”.
Post 9505 90 00
“9505 Feestartikelen, carnavalsartikelen en andere ontspanningsartikelen,
benodigdheden voor het goochelen en fop- en schertsartikelen daaronder begrepen:
(…)
9505 90 00 - andere”.
GS-Toelichting post 9503
“Deze post omvat speelgoed dat hoofdzakelijk is bestemd voor het vermaak van personen (kinderen en volwassenen). (..) Onder deze post vallen onder meer:
A. alle speelgoed dat niet is bedoeld bij de posten 9501 en 9502. Het kan voorzien zijn van een motor (mechanische, elektrische of andere).
Hiervan kunnen worden genoemd:
(…)
6. ballons en vliegers, andere dan bedoeld bij post 8801;
(…).”.
GS-Toelichting post 9505
“Deze post omvat:
A. feestartikelen, carnavalsartikelen en andere ontspanningsartikelen die, in verband met hun gebruik, veelal van eenvoudige en weinig sterke makelij zijn. Van deze artikelen kunnen worden genoemd:
1. versieringsartikelen zoals guirlandes, lampions, venetiaanse lantaarns, (...);
(…)
4. vermaakartikelen en andere: ballen, confetti, serpentines, (...).”.
Punt 3 van de bijlage bij de onder nr. A4 overgelegde verordening luidt als volgt:
“Omschrijving: Ballons, van folie van kunstmatige plastische stof met een opgedampte laag aluminium. De folie van kunstmatige plastische stof vormt de buitenzijde.
De ballons hebben een vulopening, die een ventiel in de vorm van een strip van kunststof bevat. Deze strip van kunststof sluit automatisch het in de ballon aanwezige gas luchtdicht af en voorkomt dat het gas ontsnapt.
De ballons worden met gas (lucht of helium) gevuld.
Indeling in GN-code: 9503 90 32
Motivering: De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2, onder v), op hoofdstuk 39, alsmede de tekst van de GN-codes 9503, 9503 90 en 9503 90 32.
Deze producten kunnen zijn bedrukt met verschillende motieven, die echter niet van invloed zijn op de indeling als speelgoedballon.".
De hiervoor geciteerde GS-Toelichting op post 9503 luidt in de Engelse en Franse taal, zoals opgenomen in het officiële gepubliceerde boekwerk van de Wereld Douane Organisatie, als volgt:
“This heading covers toys intended essentially fot the amusement of persons (children or adults). (...) The heading includes:
(A) All toys not included in headings 9501 and 9502. Many of the toys of this heading are mechanically or electrically operated.
These include:
(...)
(6) Toy balloons and toy kites.”.
en
“La présente position comprend les jouets destinés essentiellement à l’amusement des personnes (enfants ou adultes). (...) Sont notamment classés dans la présente position:
A) Tous les jouets, autres que ceux repris aux nºs 9501 et 9502. Ces jouets peuvent être sans mouvement ou à moteur (mécanique, électrique ou autre).
Parmi ceux-ci on peut citer:
(...)
6) Les ballonnets et les cerfs-volants autres que ceux du nº 8801.”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. In zijn algemeenheid geldt voor dit soort ballonnen dat deze ter versiering of opluistering van feestelijke gebeurtenissen bestemd, zoals valentijnsdag en verjaardagen, bestemd zijn. De ballonnen worden onder andere verkocht in postkantoren; de mogelijkheid bestaat om die dan te laten versturen in plaats van een ansichtkaart. Daarvoor is dan wel vaak een grote doos nodig. Ook worden de ballonnen verkocht in bloemenwinkels, al dan niet samen met een boeket bloemen. De speelfunctie van deze ballonnen is nihil, vergeleken met de rubberen ballonnen. De enige functie bestaat hierin dat zij dienen ter versiering. Daar komt bij dat het een bepaalde behendigheid vergt om de ballonnen te vullen met gas. De vulopening van de onderhavige ballonnen wijkt dermate af van die van rubberen ballonnen, dat deze door kinderen niet eenvoudig te vullen en af te sluiten zijn. Met toepassing van de algemene indelingsregel 1 moet het product in tariefpost 9505 90 00 worden ingedeeld.
Belanghebbende verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Douanekamer van 30 mei 2003, nr. 01/90257 DK (Douanerechtspraak 2003/54*).
4.2. Indien indelingsregel 1 geen toepassing kan vinden, dan moet indeling met toepassing van regel 3a plaatsvinden. Het product is een artikel voor feestelijke gebeurtenissen. De ballonnen dienen ter versiering of opluistering van een feestelijke gebeurtenis. Gelet op de wezenlijke kenmerken van het product en evengenoemd gebruiksdoel, geven de bewoordingen van post 9505 een meer specifieke omschrijving dan de bewoordingen van post 9503. Dit rechtvaardigt indeling van het product onder post 9505 90 00.
4.3. Indien indelingsregel 3a geen toepassing kan vinden, dan moet het product met toepassing van regel 3c worden ingedeeld. In volgorde van nummering is post 9505 het laatst geplaatst.
4.4. Verordening nr. 442/2000 is in strijd met de toepassing van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. De Commissie heeft blijkbaar een beoordelingsfout gemaakt. Een juiste toepassing zou hebben geleid tot indeling onder post 9505 90 00 van het GDT. De Verordening is dan ook onverbindend. Belanghebbende geeft de Douanekamer in overweging prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. In dit verband verwijst belanghebbende naar het arrest van het Hof van Justitie van 15 januari 1996 in de zaak C-80/96.
4.5. Verordening nr. 442/2000 geeft een omschrijving van een specifiek product. Het onderhavige product verschilt wezenlijk. De kunstmatige plastische stof vormt bij het produkt van belanghebbende de binnenzijde. Met andere woorden: de aluminium laag is aan de buitenzijde opgedampt.
Belanghebbende kan zich niet in vinden in het standpunt van de inspecteur dat de tweede volzin van Verordening 442/2000 dient te worden gelezen als:
“De folie van kunstmatige plastische stof, met opgedampte laag aluminium, vormt de buitenzijde.”. Het zinsdeel tussen de komma’s is de mening van de inspecteur en staat niet in de Verordening. De inspecteur geeft aldus een andere uitleg aan de Verordening.
4.6. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan het volgende toegevoegd.
De vulopening van de ballonnen bevat normaal gesproken een ventiel in de vorm van een strip van kunststof. Deze is in het onderhavige geval blijkbaar in het ongerede geraakt.
De ballonnen kunnen alleen met een gasfles worden opgeblazen. Eenmaal gevuld, dan sluit het ventiel zich automatisch en kan de ballon niet meer leeglopen.
“Mi Boda” is Spaans en betekent “Mijn geliefde”. De ballonnen komen voor in allerlei
uitvoeringen, zoals stripfiguren.
Er vindt ook losse straatverkoop plaats, bijvoorbeeld op kermissen. Onbekend is of de ballonnen ook via de speelgoedhandel worden verkocht. Belanghebbende richt zich in elk geval niet op de speelgoedhandel.
Het financiële belang van de zaak kan hier niet precies worden aangegeven. Voor heel Europa ging het om enkele miljoenen guldens aan douanerechten. De ballonnen worden overigens wereldwijd verkocht.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Het product is naar objectieve kenmerken en eigenschappen een ballon. Nu in de GS-Toelichting op post 9503 ballonnen onder speelgoed worden begrepen, dient het product ingedeeld te worden met toepassing van indelingsregel 1 onder post 9503, als zijnde “ander speelgoed”. Hieraan doet niet af dat de ballonnen wellicht niet in specifiek daarvoor bestemde gelegenheden worden verkocht. Ook in Verordening 442/2000 is de indeling vastgesteld op basis van de algemene regel 1, waarbij voor de verdere onderverdeling binnen de post ook indelingsregel 6 is toegepast.
5.2. Het onderhavige product is niet een “feestartikel” als bedoeld bij post 9505. Het voldoet namelijk niet aan de in de GS-Toelichting op post 9505 gestelde eis van “eenvoudige en weinig sterke makelij”. Het product kan, hoewel het slechts eenmaal kan worden opgeblazen, langdurig worden gebruikt. Door de sluitstrip en de kwaliteit van de folie ontsnapt er vrijwel geen lucht of gas. Feestelijke teksten op de ballonnen zijn geen indicatie dat de goederen als feestartikel moeten worden ingedeeld. Steun hiervoor is te vinden in Verordening 442/2000. Als aan toepassing van regel 3a
zou worden toegekomen, dan geeft post 9503 de meest specifieke omschrijving van het product.
5.3. Aan toepassing van regel 3c kan niet worden toegekomen, omdat het produkt kan worden ingedeeld met behulp van regel 1 dan wel regel 3a.
5.4. Het product heeft de objectieve kenmerken en eigenschappen van een ballon. Uit de GS-Toelichting op post 9503 blijkt dat onder andere ballonnen onder deze post dienen te worden begrepen. Of het product aan de binnenzijde dan wel aan de buitenzijde is voorzien van een opgedampte laag aluminium, kan niet wegnemen dat het artikel naar objectieve kenmerken en eigenschappen een ballon blijft. Met behulp van toepassing indelingsregels 1 en 6 moet het onderhavige artikel worden ingedeeld onder post 9503 90 32, als zijnde “ander speelgoed van kunststof”.
Gezien het voorgaande is Verordening 442/2000 niet onverenigbaar met de tekst van de gecombineerde nomenclatuur. De in de Verordening omschreven ballon kan worden gerangschikt onder post 9503 van het GDT. De Verordenig is niet in strijd met de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en evenmin onverenigbaar met de tekst van de gecombineerde nomenclatuur.
5.5. De ballonnen waarvoor de BTI is afgegeven voldoen aan het product dat in Verordening 442/2000 is omschreven. Niet van belang is of de laag aluminium aan de binnenzijde, dan wel aan de buitenzijde is opgedampt. Het produkt verandert namelijk niet wezenlijk indien, zoals hier het geval is, de laag aluminium aan de buitenzijde is aangebracht.
5.6. Ter zitting heeft de inspecteur daaraan het volgende toegevoegd.
De inspecteur bevestigt dat de ballon die door belanghebbende bij het beroepschrift is overgelegd dezelfde is als die door belanghebbende bij de BTI-aanvraag is overgelegd.
Zaak nr. 01/90257 DK ziet op een ander soort ballonnen dan de onderhavige; de ballonnen in die zaak worden per 10 à 50 stuks tegelijk verkocht, zijn veel goedkoper en bestemd voor eenmalig gebruik; bovendien zijn ze van een ander materiaal vervaardigd en hebben ze geen ventiel.
De ballonnen zijn haast overal te koop, onder andere bij pretpark Six Flags. De prijs ervan is ongeveer € 5 per stuk. De inspecteur kan niet aangeven of het product ook in speelgoedwinkels wordt verkocht.
De spelfunctie bestaat hieruit dat de ballon omhoog en omlaag kan.
De omschrijving van het artikel in het verweerschrift als “feestballon” moet worden gelezen als “ballon”.
Voor de indeling maakt het niet uit of de ballonnen een opdruk hebben of niet; zowel met als zonder opdruk zijn de ballonnen als speelgoed te beschouwen.
Het is mogelijk om lucht bij te blazen; je kunt dus niet zeggen dat de ballon voor eenmalig gebruik is.
De onderhavige ballon is veel sterker dan een rubberen ballon.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De Douanekamer is op grond van eigen waarneming van het monster van oordeel dat de litigieuze ballonnen om verschillende redenen niet als speelgoed kunnen worden gekwalificeerd.
De ballonnen kunnen alleen stilhangen in de lucht; het is bijvoorbeeld niet mogelijk om ermee over te gooien. Daarmee beschikken zij niet over de kenmerkende eigenschappen van speelgoed dat dient tot vermaak of spel. Daar komt bij dat de ballonnen niet via de speelgoedhandel worden verkocht, terwijl bovendien belanghebbende geen handelaar in speelgoed is.
Op grond van een en ander concludeert de Douanekamer dat de litigieuze ballonnen niet bestemd en vervaardigd zijn om kinderen of volwassenen daarmee te doen spelen, maar dat deze in overwegende mate het karakter hebben van en overeenstemmen met het begrip “feestartikel”, als bedoeld bij post 9505 van het GDT, meer in het bijzonder onderverdeling 9505 90 00; het is van algemene bekendheid dat ze worden aangeschaft om het feestelijke of het bijzondere karakter van bepaalde gelegenheden te accentueren.
6.2. De inspecteur heeft een beroep gedaan op de sub 3. weergegeven tekst van de bijlage, punt 3, van Verordening nr. 442/2000. De onderhavige ballonnen hebben evenwel niet exact dezelfde eigenschappen als de in dat punt omschreven ballonnen. Daar komt bij dat in de Verordening niet exact is aangegeven welke vorm en afmetingen de bedoelde ballonnen hebben. Het beroep van de inspecteur op de Verordening - naar analogie – lijkt terecht, gelet op rechtsoverweging 35 van het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2004, zaak nr. C-130/2, Krings GmbH, gepubliceerd in Douanerechtspraak 2004/47*.
6.3. Indien de onderhavige Verordening inderdaad op de litigieuze goederen van toepassing is, heeft de Douanekamer, gelet op het 6.1. overwogene, ernstige twijfel over de vraag of deze wel in overeenstemming is met de bewoordingen van het GDT, derhalve twijfel over de geldigheid van de Verordening.
6.4. In het vorenoverwogene ziet de Douanekamer aanleiding het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op de voet van artikel 234 EG om een prejudiciële beslissing te verzoeken zoals sub 7. weergegeven.
7. De beslissing
7.1. De Douanekamer verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Moet punt 3 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 442/2000 zo worden uitgelegd, dat dat punt ook ziet op de onder de feiten (sub 2. hiervoor) omschreven goederen?
2. Zo ja, is de Verordening dan op dat punt geldig?
3. Indien de Verordening ongeldig is of indien deze de onderhavige goederen niet bestrijkt, kan het GDT dan zo worden uitgelegd dat deze goederen moeten worden ingedeeld als “feestartikelen” van post
9505 90 00 ?
7.2. De Douanekamer houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan over deze vraag.
Aldus vastgesteld op 28 december 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis, mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter: