in de zaak nr. 01/90041 DK (voorheen: nr. 0041/2001 TC)
de dato 28 december 2004
1.1. Op 26 januari 2001 is een beroepschrift ingekomen bij de Tariefcommissie te Amsterdam van mr. A en mr. B van C te Z, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. te Y, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (hierna: de inspecteur) van 22 december 2000, kenmerk 00/427/......., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 17 juli 2000, betreffende een verzoek om terugbetaling van een bedrag van f 11.504,70 (€ 5.220,60) aan douanerechten, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 28 mei 2001 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 25 juli 2001 een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 26 november 2002, alwaar gezeten waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. Th.J.G. van Berkum, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer 00/90106 DK (voorheen: nr. 0106/2000 TC). Daar zijn verschenen namens belanghebbende mrs. A en B voornoemd, vergezeld van mr. E, en namens de inspecteur mr. F, tot bijstand vergezeld van G. De gemachtigde en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.5. Op 11 december 2002 is bij de Douanekamer een brief ingekomen van belanghebbende, met als bijlage een afschrift van een aan de inspecteur gerichte brief met bijlagen van 5 december 2002. De Douanekamer rekent deze brief tot de gedingstukken.
1.6. Omdat de uitspraak in deze zaak niet meer voltooid kon worden door de raadkamer in de hiervoor vermelde samenstelling, heeft tijdens de zitting van 15 januari 2004 een tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De zaak is wederom gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer 00/90106 DK (voorheen: nr. 0106/2000 TC). Aan partijen is bij aangetekende brief van 2 december 2003 kennis gegeven van deze behandeling, met vermelding van de reden alsmede van de plaats en het tijdstip van de zitting. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
2.1. In de periode 1993 tot en met 1996 hebben Europese producenten zoals Volvo, Mercedes, Scania en MAN een groot aantal dumpers aan Zuid-Koreaanse dealers en bouwbedrijven verkocht en geleverd. De dumpers werden ingezet op bouwterreinen en in mijnen in Zuid-Korea. Toen de Zuid-Koreaanse economie stagneerde is een groot aantal van deze dumpers als gevolg van de beëindiging van bouwprojecten overbodig geworden en verkocht aan onder meer Europese afnemers, waaronder H.
2.2. Op 6 juli 1998 heeft belanghebbende, douane-expediteur, in opdracht van H bij de douaneambtenaren te Rotterdam onder het nummer 0000.38.489/00 98 ....... een aangifte voor het vrije verkeer gedaan van een goed, in de aangifte omschreven als “DUMPERS YVH2CEG4TA243643”. Als goederencode is aangegeven post 8704 10 11 van het Gemeenschappelijk douanetarief. Als land van verzending is vermeld Zuid-Korea. Op de aangifte is als douanewaarde f 52.294,-- vermeld. Als geadresseerde van het goed is H vermeld.
2.3. Op 6 juli 1998 heeft de douane ter zake van de sub 2.2. vermelde aangifte een bedrag van f 1.778,-- aan douanerechten geheven en de dumper vrijgegeven. De douane heeft de aangifte vervolgens geverifieerd. Op 4 augustus 1998 heeft de douane een mededeling beëindiging verificatie afgegeven en een bedrag van f 9.726,70 aan douanerechten nagevorderd.
2.4. Op 19 februari 1999 is namens belanghebbende een verzoek om terugbetaling van in totaal f 11.504,70 (f 1.778,-- + f 9.726,70), thans € 5.220,60, aan douanerechten ingediend onder verwijzing naar artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). In dat verband heeft belanghebbende een beroep op de vrijstelling terugkerende goederen gedaan als bedoeld in artikel 185 van het CDW. Gesteld werd dat de onderhavige dumper op 26 december 1995 vanuit Zweden is uitgevoerd naar Zuid-Korea, binnen de gestelde termijn van 3 jaar is wederingevoerd in de Gemeenschap en dat de dumper in Zuid-Korea geen andere behandeling heeft ondergaan dan die noodzakelijk was om de dumper in goede staat te bewaren. Ter onderbouwing van het verzoek om terugbetaling zijn onder meer een certificaat van oorsprong en brief met bijgesloten een verklaring van I, market support manager van Volvo Truck Corporation, overgelegd.
2.5. Het sub 2.4. vermelde certificaat van oorsprong , afgegeven door de Chamber of Commerce, Western Sweden, te Göteborg (Zweden), van 5 november 1998,
nr. SB ......, luidt – voorzover hier van belang – als volgt:
“1 Consignor (...)
VOLVO TRUCK CORPORATION
(...)
SWEDEN
3 Country of origin
SWEDEN
(...)
6 Item number, marks, numbers, number and kind of packages; description of goods
1/ UNIT VOLVO F12 8X4 RIGID
CHASSIS NO: 243643
ORIGINAL DELIVERY DATE FROM
SWEDEN TO SOUTH KOREA: 951226
(...)
8 The undersigned authority certifies that the goods described above originate in the country shown in box 3.
(...)”.
Vak 8 van het certificaat van oorsprong is voorzien van een stempel van de Chamber of Commerce, Western Sweden, en een stempel met een handtekening alsmede de vermelding “GÖTEBORG 1998-11-05”.
2.6. De sub 2.4. vermelde brief van 23 november 1998 van I, market support manager van Volvo Truck Corporation, Area Asia Pacific, luidt – voorzover hier van belang – als volgt:
“(...)
Ref: Volvo Trucks F12 8x4 from Korea
I (...) am pleased to send attached with this letter a certificate confirming that the trucks are all tippers and produced in Sweden.
Hope that this certificate together with the certificates of origin will help you (...).
(...).”.
Een als bijlage bij deze brief gevoegde verklaring van I voornoemd, van
18 november 1998 luidt – voorzover hier van belang – als volgt:
“TO WHOM IT MAY CONCERN
For the chassis mentioned below we do not have the export documents available. Therefore, upon our request, the Chamber of Commerce has made up a certificate of origin for each chassis.
We certify that the chassis are Volvo model F12 8x4 Tipper and have all been produced in Sweden.
The dumperbodies are made by J, the Netherlands.
Make Chassis Country of origin Delivery date Certificate
from Sweden of origin
(...)
F12 8x4 Tipper 243643 Sweden 1995.12.26 155164
(...)”.
2.7. Bij beschikking van 17 juli 2000, kenmerk T2.4-500-99, heeft de inspecteur het sub 2.4. vermelde verzoek om terugbetaling afgewezen, waarna belanghebbende bij brief van 22 augustus 2000 bezwaar heeft gemaakt tegen deze beschikking. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij de sub 1.1. vermelde uitspraak afgewezen.
2.8. Tot de gedingstukken behoort een aan de gemachtigde gerichte volmacht van belanghebbende, die – voorzover hier van belang – als volgt luidt:
“Ondergetekende, K
rechtsgeldig optredend namens D B.V. te Y, machtigt hierbij de heer mr. A van C (...), om namens D B.V. verzoeken om terugbetaling van douanerechten in te dienen welke in het verleden zijn betaald wegens de invoer van dumpers ten behoeve van de H en te vertegenwoordigen in eventuele bezwaar- en/of beroepsprocedures welke met het voorgaande verband houden.
(...) Tevens verklaart ondergetekende geen bezwaar te hebben als de bezwaar- en/of beroepsprocedure in naam van H worden gevoerd.”.
3.1. Primair is de ontvankelijkheid van het beroepschrift in geschil.
3.2. Indien het beroep ontvankelijk wordt geacht, is subsidiair in geding het antwoord op de vraag of voor het onderhavige goed de vrijstelling terugkerende goederen moet worden verleend. Deze vraag wordt door belanghebbende bevestigend en door de inspecteur ontkennend beantwoord.
3.3. Omdat de Douanekamer aangaande dit tweede geschilpunt zal overwegen en beslissen in voege als hierna sub 6 en sub 8 zal volgen, is een omschrijving van de overige geschilpunten en de standpunten van partijen daaromtrent niet relevant.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Gelet op de overgelegde machtiging van belanghebbende moet het beroep ontvankelijk worden verklaard.
4.2. De onderhavige dumper is geproduceerd en samengesteld in de Gemeenschap. Het chassis met cabine, motor en dergelijke is geproduceerd door Volvo. De laadbak is als dumperopbouw door een Nederlands bedrijf aan Volvo geleverd. Volvo levert geen chassis maar een complete dumper. De aanduiding “Tipper” of “Rigid” ziet op het complete voertuig en niet op een onderdeel.
4.3. De onderhavige dumper komt in aanmerking voor een vrijstelling van douanerechten in het kader van de regeling terugkerende goederen. De dumper is op 26 december 1995 vanuit Zweden uitgevoerd naar Zuid-Korea en op 6 juli 1998 wederingevoerd in de EG. Nu de dumper na uitvoer opnieuw in het douanegebied van de Gemeenschap is binnengebracht en binnen een termijn van 3 jaar in het vrije verkeer is gebracht, is voldaan aan de eerste voorwaarde voor de vrijstelling terugkerende goederen.
4.4. De onderhavige dumper is uitsluitend overeenkomstig haar functie gebruikt op diverse bouwterreinen, met name voor mijnafgravingen in Zuid-Korea. Behoudens de noodzakelijke periodieke onderhoudsbeurten heeft de dumper geen ingrijpende behandelingen ondergaan. Derhalve is voldaan aan de voorwaarde dat het een goed betreft dat na uitvoer uit het douanegebied van de Gemeenschap slechts behandelingen heeft ondergaan om het in goede staat te bewaren.
4.5. Het certificaat van oorsprong en de verklaring van de fabrikant vormen voldoende bewijs voor de vaststelling dat de ingevoerde dumper eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werd uitgevoerd en op dat moment de communautaire status had. Tevens voldeed de dumper op het tijdstip van uitvoer aan de voorwaarde om als terugkerend goed te worden aangemerkt.
4.6. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende aangevoerd.
Volvo is niet blij met de terugkomst van de dumpers, omdat haar dit een gedeelte van de markt kost. Volvo wilde geen uitvoeraangifte, INF3 of gegevens met betrekking tot de waarde en de afnemers van de dumpers in Zuid-Korea verstrekken. De dumpers worden in Zuid-Korea door Volvo-dealers ingevoerd en verkocht, maar zij mogen van Volvo geen informatie verstrekken.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Nu zowel de sub 2.7. vermelde beschikking als de uitspraak op bezwaar niet is gericht aan H en gemachtigde bovendien geen volmacht heeft overgelegd van D B.V., dient het beroep dat namens H is ingediend niet-ontvankelijk te worden verklaard,
5.2. Belanghebbende heeft geen aangifte ten uitvoer, inlichtingenblad INF3 of carnet ATA overgelegd teneinde aan te tonen dat de op 6 juli 1998 ingevoerde dumper eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap is uitgevoerd, en op het tijdstip van uitvoer voldeed aan de voorwaarden om als terugkerend goed te worden aangemerkt.
5.3. De sub 2.6. aangehaalde brief en verklaring tonen niet aan dat de onderhavige dumper op het beweerde tijdstip van uitvoer, 26 december 1995, als een communautair goed in de zin van artikel 848 van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) kon worden aangemerkt. De verklaring beantwoordt niet de vraag welk goed precies is uitgevoerd en in welke staat het zich op het tijdstip van uitvoer bevond. Er is immers sprake van een dumperopbouw van Nederlandse makelij, en een chassis met Zweedse oorsprong. Uit de verklaring valt niet op te maken of slechts een chassis dan wel een complete dumper is uitgevoerd. Indien sprake is van een complete dumper, is onduidelijk of deze de Zweedse oorsprong heeft. Ook laat de brief met verklaring de mogelijkheid open dat het onderhavige goed bepaalde behandelingen heeft ondergaan, die aan de toepassing van de vrijstelling terugkerende goederen in de weg staan. De periodieke onderhoudsbeurten, waar belanghebbende over spreekt, zijn namelijk dermate intensief dat ook daarom al niet kan worden gesproken van een wederingevoerde dumper, die in dezelfde staat verkeert als toen deze werd uitgevoerd.
5.4. Het sub 2.5. aangehaalde certificaat van oorsprong is afgegeven op 5 november 1998, bijna 3 jaar na de beweerde uitvoer. De Zweedse Kamer van Koophandel geeft een verklaring af omtrent de oorsprong van een goed, maar houdt zich niet bezig met concrete in- en uitvoerbewegingen. Het certificaat biedt dan ook geen of onvoldoende zekerheid ten aanzien van de datum van uitvoer. Mocht het certificaat wel de datum van uitvoer bevestigen, dan is het nog onvoldoende om aan te tonen dat de dumper aan de voorwaarden voor een terugkerend goed voldoet.
5.5. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende geen of onvoldoende bewijsstukken overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de ingevoerde dumper eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werd uitgevoerd en dat deze op het tijdstip van uitvoer voldeed aan de voorwaarden om als terugkerend goed te worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 848, lid 1, van de UCDW.
5.6. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende aangevoerd.
Het overgelegde certificaat van oorsprong zegt iets over de oorsprong van het chassis, maar niet over de oorsprong van de opbouw van de dumper. De douane weet niet of er behandelingen in Zuid-Korea hebben plaatsgevonden.
6.1. De ontvankelijkheid van het beroep
De Douanekamer verstaat de sub 2.8. vermelde machtiging aldus, dat belanghebbende in wezen de volmacht heeft verleend om in haar naam het onderhavige beroepschrift in te dienen. Het beroepschrift moet zo worden opgevat dat H als materieel belanghebbende – eigenaar van de goederen – wordt genoemd, en niet als appellante in processuele zin. De Douanekamer vindt in de machtiging voldoende rechtvaardiging om tot dit oordeel te komen. Gelet hierop wordt het beroep ontvankelijk geacht.
6.2. De vrijstelling “terugkerende goederen”
6.2.1. Ingevolge artikel 185 van het CDW kunnen op verzoek van de belanghebbende communautaire goederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, binnen een termijn van drie jaar met vrijstelling van douanerechten in het vrije verkeer worden gebracht. Artikel 186, eerste volzin, van het CDW bepaalt dat deze vrijstelling slechts wordt verleend wanneer de goederen worden wederingevoerd in de staat waarin zij werden uitgevoerd. Op grond van de tweede volzin van dit artikel worden de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder van de voormelde voorwaarde kan worden afgeweken, vastgesteld volgens de procedure van het Comité.
6.2.2. De regeling terugkerende goederen wordt in de artikelen 844 en volgende van de UCDW nader uitgewerkt. Artikel 848, lid 1, van de UCDW bepaalt dat onder meer als terugkerende goederen kunnen worden toegelaten goederen
waarvoor bij de aangifte voor het vrije verkeer wordt overgelegd:
a. hetzij het exemplaar van de aangifte ten uitvoer dat de exporteur door de douaneautoriteiten is overhandigd, of een door genoemde autoriteiten voor eensluidend afgetekende kopie van dit document;
b. hetzij het inlichtingenblad INF 3.
6.2.3. Artikel 848 van de UCDW biedt ook de mogelijkheid de overlegging van de sub 6.1.2. vermelde bescheiden achterwege te laten, indien de douaneautoriteiten van het douanekantoor van wederinvoer op grond van bewijsstukken waarover zij kunnen beschikken of die zij van belanghebbende kunnen verlangen, in staat zijn vast te stellen dat de voor het vrije verkeer aangegeven goederen eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werden uitgevoerd en dat zij op het tijdstip van uitvoer voldeden aan de voorwaarden om als terugkerende goederen te worden aangemerkt.
6.2.4. Belanghebbende heeft ervoor gekozen gebruik te maken van de sub 6.2.3. vermelde mogelijkheid om aan te tonen dat de onderhavige dumper een terugkerend goed is als bedoeld in artikel 185 van het CDW. Daartoe heeft zij het sub 2.5. aangehaalde certificaat van oorsprong en de sub 2.6. aangehaalde brief en verklaring overgelegd.
6.2.5. Vast staat dat het onderhavige goed op 6 juli 1998 in het vrije verkeer is gebracht. Gelet op de sub 6.2.4. vermelde bescheiden, in onderlinge samenhang bezien, acht de Douanekamer zich overtuigd dat het onderhavige goed op 26 december 1995 uit het douanegebied van de Gemeenschap werd uitgevoerd naar Zuid-Korea. Daar komt bij dat belanghebbende onbetwist heeft gesteld dat de type aanduidingen “Tipper” en “Rigid” zien op het onderhavige goed in complete staat.
6.2.6. Naar het oordeel van de Douanekamer heeft de inspecteur – tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende – niet aannemelijk gemaakt, dat het onderhavige goed na uitvoer uit het douanegebied van de Gemeenschap meer behandelingen heeft ondergaan dan artikel 186 van het CDW in samenhang met artikel 846 van de UCDW toestaat. “Periodieke onderhoudsbeurten” oordeelt de Douanekamer niet in strijd met deze bepalingen. Nu gesteld noch gebleken is dat de goederen om andere redenen moeten worden geweigerd, volgt hieruit dat de onderhavige goederen zijn wederingevoerd in de staat waarin ze werden uitgevoerd.
Uit het sub 6.2. overwogene volgt dat het onderhavige goed eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap is uitgevoerd en als terugkerend goed kan worden aangemerkt. Nu het goed binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer is gebracht komt het voor de vrijstelling terugkerende goederen in aanmerking. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de samenhang met zaak nr. 00/90106 DK worden vastgesteld op € 603,75, zijnde de helft van het totaalbedrag dat als volgt is berekend: 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322,-- =
€ 1.207,50.
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vernietigt de beschikking op het verzoek tot terugbetaling;
- gelast de inspecteur tot terugbetaling van € 5.220,60 aan douanerechten;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 603,75, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ad € 204,20 te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 28 december 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.