ECLI:NL:GHAMS:2004:AS3286

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/90106 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkerende goederen en douanerechten bij invoer van dumpers uit Zuid-Korea

In deze zaak heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2004 uitspraak gedaan over de vraag of bepaalde dumpers, die eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn uitgevoerd, als terugkerende goederen kunnen worden aangemerkt. Het beroep is ingediend door D B.V., vertegenwoordigd door mr. A en mr. B, tegen een eerdere beslissing van de inspecteur van het Douanedistrict X, die een verzoek om terugbetaling van douanerechten had afgewezen. De zaak betreft dumpers die tussen 1993 en 1996 door Europese producenten aan Zuid-Koreaanse dealers zijn verkocht en later door belanghebbende zijn aangekocht. De Douanekamer heeft vastgesteld dat de dumpers op 20 en 26 december 1995 vanuit Zweden naar Zuid-Korea zijn uitgevoerd en op 4 november 1998 zijn wederingevoerd in de Gemeenschap. De Douanekamer oordeelt dat de goederen voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van douanerechten als terugkerende goederen, zoals vastgelegd in artikel 185 van het Communautair douanewetboek (CDW). De inspecteur had niet voldoende bewijs geleverd dat de dumpers na uitvoer meer behandelingen hebben ondergaan dan toegestaan. De Douanekamer verklaart het beroep gegrond, vernietigt de eerdere uitspraak en gelast de inspecteur tot terugbetaling van € 9.613,24 aan douanerechten, alsook de proceskosten van € 603,75 aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 00/90106 DK (voorheen: nr. 0106/2000 TC)
de dato 28 december 2004
1. De procedure
1.1. Op 20 juni 2000 is een beroepschrift ingekomen bij de Tariefcommissie te Amsterdam van mr. A en mr. B van C te Z, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. te Y, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict X (hierna: de inspecteur) van 8 mei 2000, kenmerk ......, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 1 maart 2000, betreffende een verzoek om terugbetaling van een bedrag van in totaal f 21.184,80 (€ 9.613,24) aan douanerechten, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 26 november 2002, alwaar gezeten waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. Th.J.G. van Berkum, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer 01/90041 DK (voorheen: nr. 0041/2001 TC). Daar zijn verschenen namens belanghebbende mrs. A en B voornoemd, vergezeld van mr. E, en namens de inspecteur mr. F, tot bijstand vergezeld van G. De gemachtigde en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.5. Op 11 december 2002 is bij de Douanekamer een brief ingekomen van belanghebbende, met als bijlage een afschrift van een aan de inspecteur gerichte brief met bijlagen van 5 december 2002. De Douanekamer rekent deze brief tot de gedingstukken.
1.6. Omdat de uitspraak in deze zaak niet meer voltooid kon worden door de raadkamer in de hiervoor vermelde samenstelling, heeft tijdens de zitting van 15 januari 2004 een tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De zaak is wederom gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer 01/90041 DK (voorheen: nr. 0041/2001 TC). Aan partijen is bij aangetekende brief van 4 december 2003 kennis gegeven van deze behandeling, met vermelding van de reden alsmede van de plaats en het tijdstip van de zitting. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
2.1. In de periode 1993 tot en met 1996 hebben Europese producenten zoals Volvo, Mercedes, Scania en MAN een groot aantal dumpers aan Zuid-Koreaanse dealers en bouwbedrijven verkocht en geleverd. De dumpers werden ingezet op bouwterreinen en in mijnen in Zuid-Korea. Toen de Zuid-Koreaanse economie stagneerde is een groot aantal van deze dumpers als gevolg van de beëindiging van bouwprojecten overbodig geworden en verkocht aan onder meer Europese afnemers, waaronder belanghebbende.
2.2. Op 4 november 1998 heeft H, douane-expediteur, in opdracht van belanghebbende bij de douaneambtenaren te ’s-Hertogenbosch onder de nummers 0000.71.390/00 98 ....... en 0000.71.390/00 98 ........ twee aangiften voor het vrije verkeer gedaan van een goed, in de aangiften omschreven als “1 STKS GEBRUIKTE KIPPER MERK: VOLVO CHASSISNR: YV2H2 CEG5TA 243697 (...)” onderscheidenlijk “1 STKS GEBRUIKTE KIPPER MERK: VOLVO CHASSISNR: YV2H2 CEGXTA 243999 (...)”. Als goederencode is aangegeven post 8704 23 99 van het Gemeenschappelijk douanetarief. Als land van verzending is op beide aangiften vermeld Zuid-Korea. Op de aangiften is als douanewaarde f 48.147,-- vermeld. Als geadresseerde van het goed is belanghebbende vermeld.
2.3. Op 5 november 1998 heeft de douane ter zake van de sub 2.2. vermelde aangiften een uitnodiging tot betaling uitgereikt van elk f 10.592,40 (€ 4.806,62), in totaal f 21.184,80, thans € 9.613,24, aan douanerechten.
2.4. Op 7 januari 2000 is namens belanghebbende een verzoek om terugbetaling van in totaal f 21.184,80 (€ 9.613,24) aan douanerechten ingediend onder verwijzing naar artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). In dat verband heeft belanghebbende een beroep op de vrijstelling terugkerende goederen gedaan als bedoeld in artikel 185 van het CDW. Gesteld werd dat de onderhavige dumpers op 20 december 1995 onderscheidenlijk 26 december 1995 vanuit Zweden zijn uitgevoerd naar Zuid-Korea, binnen de gestelde termijn van 3 jaar zijn wederingevoerd in de Gemeenschap en dat de dumpers in Zuid-Korea geen andere behandeling hebben ondergaan dan die noodzakelijk was om de dumpers in goede staat te bewaren. Ter onderbouwing van het verzoek om terugbetaling is onder meer voor elke dumper een certificaat van oorsprong, en een brief met bijgesloten een verklaring van I, market support manager van Volvo Truck Corporation, overgelegd.
2.5. Het sub 2.4. vermelde certificaat van oorsprong, afgegeven door de Chamber of Commerce, Western Sweden, te Göteborg (Zweden), van 5 november 1998, nr. SB ....., luidt – voorzover hier van belang – als volgt:
“1 Consignor (...)
VOLVO TRUCK CORPORATION
(...)
SWEDEN
2 Consignee (...)
D
(...)
3 Country of origin
SWEDEN
(...)
6 Item number, marks, numbers, number and kind of packages; description of goods
1/ UNIT VOLVO F12 8X4 RIGID
CHASSIS NO: 243697
ORIGINAL DELIVERY DATE FROM
SWEDEN TO SOUTH KOREA: 951226
(...)
8 The undersigned authority certifies that the goods described above originate in the country shown in box 3.
(...)”.
Vak 8 van het certificaat van oorsprong is voorzien van een stempel van de Chamber of Commerce, Western Sweden, en een stempel met een handtekening alsmede de vermelding “GÖTEBORG 1998-11-05”. Het sub 2.4. vermelde tweede certificaat van oorsprong, nr. SB ......, is nagenoeg identiek, met dit verschil dat daarop het chassisnummer 243999 en de uitvoerdatum 20 december 1995 zijn vermeld.
2.6. De sub 2.4. vermelde brief van 23 november 1998 van I, market support manager van Volvo Truck Corporation, Area Asia Pacific, luidt – voorzover hier van belang – als volgt:
“(...)
Ref: Volvo Trucks F12 8x4 from Korea
I (...) am pleased to send attached with this letter a certificate confirming that the trucks are all tippers and produced in Sweden.
Hope that this certificate together with the certificates of origin will help you (...).
(...).”.
Een als bijlage bij deze brief gevoegde verklaring van I voornoemd, van
18 november 1998 luidt – voorzover hier van belang – als volgt:
“TO WHOM IT MAY CONCERN
For the chassis mentioned below we do not have the export documents available. Therefore, upon our request, the Chamber of Commerce has made up a certificate of origin for each chassis.
We certify that the chassis are Volvo model F12 8x4 Tipper and have all been produced in Sweden.
The dumperbodies are made by J, the Netherlands.
Make Chassis Country of origin Delivery date Certificate
from Sweden of origin
(...)
F12 8x4 Tipper 243999 Sweden 1995.12.20 155161
(...)
F12 8x4 Tipper 243697 Sweden 1995.12.26 155162
(...)”.
2.7. Bij beschikking van 1 maart 2000, kenmerk ALG-....., heeft de inspecteur het sub 2.4. vermelde verzoek om terugbetaling afgewezen, waarna belanghebbende bij brief van 8 maart 2000 bezwaar heeft gemaakt tegen deze beschikking. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij de sub 1.1. vermelde uitspraak afgewezen.
3. Het geschil
In geding is het antwoord op de vraag of voor de onderhavige goederen de vrijstelling terugkerende goederen moet worden verleend. Deze vraag wordt door belanghebbende bevestigend en door de inspecteur ontkennend beantwoord.
Omdat de Douanekamer aangaande dit geschilpunt zal overwegen en beslissen in voege als hierna sub 6 en sub 8 zal volgen, is een omschrijving van de overige geschilpunten en de standpunten van partijen daaromtrent niet relevant.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De onderhavige dumpers zijn geproduceerd en samengesteld in de Gemeenschap. Het chassis met cabine, motor en dergelijke is geproduceerd door Volvo. De laadbak is als dumperopbouw door een Nederlands bedrijf aan Volvo geleverd. Volvo levert geen chassis maar een complete dumper. De aanduiding “Tipper” of “Rigid” ziet op het complete voertuig en niet op een onderdeel.
4.2. De onderhavige dumpers komen in aanmerking voor een vrijstelling van douanerechten in het kader van de regeling terugkerende goederen. De dumpers zijn op 20 december 1995 onderscheidenlijk 26 december 1995 vanuit Zweden uitgevoerd naar Zuid-Korea en op 4 november 1998 wederingevoerd in de EG. Nu de dumpers na uitvoer opnieuw in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht en binnen een termijn van 3 jaar in het vrije verkeer zijn gebracht, is voldaan aan de eerste voorwaarde voor de vrijstelling terugkerende goederen.
4.3. De onderhavige dumpers zijn uitsluitend overeenkomstig hun functie gebruikt op diverse bouwterreinen, met name voor mijnafgravingen in Zuid-Korea. Behoudens de noodzakelijke periodieke onderhoudsbeurten hebben de dumpers geen ingrijpende behandelingen ondergaan. Derhalve is voldaan aan de voorwaarde dat het goederen betreft die na uitvoer uit het douanegebied van de Gemeenschap slechts behandelingen hebben ondergaan om ze in goede staat te bewaren.
4.4. De certificaten van oorsprong en de verklaring van de fabrikant vormen voldoende bewijs voor de vaststelling dat de ingevoerde dumpers eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werden uitgevoerd en op dat moment de communautaire status hadden. Tevens voldeden de dumpers op het tijdstip van uitvoer aan de voorwaarde om als terugkerend goed te worden aangemerkt.
4.5. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 5 maart 1996, gevoegde zaken nrs C-46/93 (Brasserie du Pêcheur S.A.) en C-48/93 (Factortame Ltd), Jurispr. blz. I-01029, dient de inspecteur te worden veroordeeld tot een integrale vergoeding van de proceskosten.
4.6. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende aangevoerd.
Volvo is niet blij met de terugkomst van de dumpers, omdat haar dit een gedeelte van de markt kost. Volvo wilde geen uitvoeraangifte, INF3 of gegevens met betrekking tot de waarde en de afnemers van de dumpers in Zuid-Korea verstrekken. De dumpers worden in Zuid-Korea door Volvo-dealers ingevoerd en verkocht, maar zij mogen van Volvo geen informatie verstrekken.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Belanghebbende heeft geen aangifte ten uitvoer, inlichtingenblad INF3 of carnet ATA overgelegd teneinde aan te tonen dat de op 4 november 1998 ingevoerde dumpers eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn uitgevoerd, en op het tijdstip van uitvoer voldeden aan de voorwaarden om als terugkerend goed te worden aangemerkt.
5.2. De sub 2.6. aangehaalde brief en verklaring tonen niet aan dat de onderhavige dumpers op het beweerde tijdstip van uitvoer, 20 december 1995 onderscheidenlijk 26 december 1995, als een communautair goed in de zin van artikel 848 van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) konden worden aangemerkt. De verklaring beantwoordt niet de vraag welk goed precies is uitgevoerd en in welke staat het zich op het tijdstip van uitvoer bevond. Er is immers sprake van een dumperopbouw van Nederlandse makelij, en een chassis met Zweedse oorsprong. Uit de verklaring valt niet op te maken of slechts een chassis dan wel een complete dumper is uitgevoerd. Indien sprake is van een complete dumper, is onduidelijk of deze de Zweedse oorsprong heeft. Ook laat de brief met verklaring de mogelijkheid open dat de onderhavige goederen bepaalde behandelingen hebben ondergaan, die aan de toepassing van de vrijstelling terugkerende goederen in de weg staan. De periodieke onderhoudsbeurten, waar belanghebbende over spreekt, zijn namelijk dermate intensief dat ook daarom al niet kan worden gesproken van wederingevoerde dumpers, die in dezelfde staat verkeren als toen deze werden uitgevoerd.
5.3. De sub 2.5. vermelde certificaten van oorsprong zijn afgegeven op 5 november 1998, bijna 3 jaar na de beweerde uitvoer. De Zweedse Kamer van Koophandel geeft een verklaring af omtrent de oorsprong van een goed, maar houdt zich niet bezig met concrete in- en uitvoerbewegingen. De certificaten bieden dan ook geen of onvoldoende zekerheid ten aanzien van de datum van uitvoer. Mochten de certificaten wel de datum van uitvoer bevestigen, dan zijn deze nog onvoldoende om aan te tonen dat de dumpers aan de voorwaarden voor een terugkerend goed voldoen.
5.4. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende geen of onvoldoende bewijsstukken overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de ingevoerde dumpers eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werden uitgevoerd en dat deze op het tijdstip van uitvoer voldeden aan de voorwaarden om als terugkerend goed te worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 848, lid 1, van de UCDW.
5.5. Indien belanghebbendes beroep gegrond wordt verklaard, is voor de vergoeding van de proceskosten het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing. Het sub 4.5. vermelde arrest doet in casu niet ter zake.
5.6. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende aangevoerd.
De overgelegde certificaten van oorsprong zeggen iets over de oorsprong van het chassis, maar niet over de oorsprong van de opbouw van de dumpers. De douane weet niet of er behandelingen in Zuid-Korea hebben plaatsgevonden.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De vrijstelling “terugkerende goederen”
6.1.1. Ingevolge artikel 185 van het CDW kunnen op verzoek van de belanghebbende communautaire goederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, binnen een termijn van drie jaar met vrijstelling van douanerechten in het vrije verkeer worden gebracht. Artikel 186, eerste volzin, van het CDW bepaalt dat deze vrijstelling slechts wordt verleend wanneer de goederen worden wederingevoerd in de staat waarin zij werden uitgevoerd. Op grond van de tweede volzin van dit artikel worden de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder van de voormelde voorwaarde kan worden afgeweken, vastgesteld volgens de procedure van het Comité.
6.1.2. De regeling terugkerende goederen wordt in de artikelen 844 en volgende van de UCDW nader uitgewerkt. Artikel 848, lid 1, van de UCDW bepaalt dat onder meer als terugkerende goederen kunnen worden toegelaten goederen waarvoor bij
de aangifte voor het vrije verkeer wordt overgelegd:
a. hetzij het exemplaar van de aangifte ten uitvoer dat de exporteur door de douaneautoriteiten is overhandigd, of een door genoemde autoriteiten voor eensluidend afgetekende kopie van dit document;
b. hetzij het inlichtingenblad INF 3.
6.1.3. Artikel 848 van de UCDW biedt ook de mogelijkheid de overlegging van de sub 6.1.2. vermelde bescheiden achterwege te laten, indien de douaneautoriteiten van het douanekantoor van wederinvoer op grond van bewijsstukken waarover zij kunnen beschikken of die zij van belanghebbende kunnen verlangen, in staat zijn vast te stellen dat de voor het vrije verkeer aangegeven goederen eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap werden uitgevoerd en dat zij op het tijdstip van uitvoer voldeden aan de voorwaarden om als terugkerende goederen te worden aangemerkt.
6.1.4. Belanghebbende heeft ervoor gekozen gebruik te maken van de sub 6.1.3. vermelde mogelijkheid om aan te tonen dat de onderhavige dumpers een terugkerend goed zijn als bedoeld in artikel 185 van het CDW. Daartoe heeft zij de sub 2.5. vermelde certificaten van oorsprong en de sub 2.6. aangehaalde brief en verklaring overgelegd.
6.1.5. Vast staat dat de onderhavige goederen op 4 november 1998 in het vrije verkeer zijn gebracht. Gelet op de sub 6.1.4. vermelde bescheiden, in onderlinge samenhang bezien, acht de Douanekamer zich overtuigd dat de onderhavige goederen op 20 december 1995 onderscheidenlijk 26 december 1995 uit het douanegebied van de Gemeenschap werden uitgevoerd naar Zuid-Korea. Daar komt bij dat belanghebbende onbetwist heeft gesteld dat de type aanduidingen “Tipper” en “Rigid” zien op de onderhavige goederen in complete staat.
6.1.6. Naar het oordeel van de Douanekamer heeft de inspecteur – tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende – niet aannemelijk gemaakt, dat de onderhavige goederen na uitvoer uit het douanegebied van de Gemeenschap meer behandelingen hebben ondergaan dan artikel 186 van het CDW in samenhang met artikel 846 van de UCDW toestaat. “Periodieke onderhoudsbeurten” oordeelt de Douanekamer niet in strijd met deze bepalingen. Nu gesteld noch gebleken is dat de goederen om andere redenen moeten worden geweigerd, volgt hieruit dat de onderhavige goederen zijn wederingevoerd in de staat waarin ze werden uitgevoerd.
6.2. Conclusie
Uit het sub 6.1. overwogene volgt dat de onderhavige goederen eerder uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn uitgevoerd en als terugkerend goed kunnen worden aangemerkt. Nu de goederen binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer zijn gebracht komen ze voor de vrijstelling terugkerende goederen in aanmerking. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
7. De proceskosten
7.1. De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de samenhang met zaak nr. 00/90041 DK worden vastgesteld op € 603,75, zijnde de helft van het totaalbedrag dat als volgt is berekend: 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322,-- = € 1.207,50
7.2. Voor het sub 4.5. vermelde verzoek is geen steun te vinden in de door belanghebbende aangehaalde arresten van het Hof van Justitie. De Douanekamer verwijst in dit verband ook naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004, nr. C03/114HR.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vernietigt de beschikking op het verzoek tot terugbetaling;
- gelast de inspecteur tot terugbetaling van € 9.613,24 aan douanerechten;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 603,75, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ad € 204,20 te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 28 december 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.