In de zaak nr. 01/90126 DK (voorheen: nr. 0126/2001 TC)
de dato 23 december 2004
1.1. Op 4 mei 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen, ingediend door A en B (C) te Amsterdam als gemachtigden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 30 maart 2001, kenmerk ........, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 7 juli 1999 om geen teruggaaf van douanerechten te verlenen voor een bedrag van f 1.245.677,80 over het jaar 1996, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. Op 14 augustus 2001 heeft de inspecteur een verweerschrift ingediend. Op 5 oktober 2001 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 2 november 2001 gereageerd met een conclusie van dupliek.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 13 februari 2003. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van belanghebbende in de zaak met het kenmerk DK 01/90127 (voorheen: nr. 0127/2001 TC). Aldaar zijn verschenen B en E als gemachtigden van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van F, en namens de inspecteur mr. G en H. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt.
2.1. Belanghebbende is importeur in Nederland van personen- en bedrijfsauto’s van het merk I, afkomstig uit Zuid-Korea. Zij koopt de auto’s van J, gevestigd in Zuid-Korea. Belanghebbende heeft een particulier douane-entrepot, type E, vanwaaruit zij de auto’s met toepassing van de domiciliëringsprocedure in het vrije verkeer brengt. Belanghebbende heeft in 1995 en 1996 maandelijks aanvullende aangiften bij de douane in Hoofddorp ingediend, waarin een douanewaarde is aangegeven, gebaseerd op de vergoeding die belanghebbende ter zake van de aankoop van de auto’s aan J heeft betaald. Op basis van deze waarde is het tarief van douanerechten berekend en heeft belanghebbende de verschuldigde rechten betaald.
2.2. Bij brieven van 5 november 1997 en van 14 november 1997 heeft belanghebbende aan de inspecteur verzocht om terugbetaling van respectievelijk f 363.211,29 van de in 1995 betaalde douanerechten en van f 1.245.677,80 van de in 1996 betaalde douanerechten. Belanghebbende heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd:
“Door J zijn aan D kwantum kortingen verleend in de vorm van zogeheten “advertising rebates”. (…) D is indertijd met J overeengekomen, dat onder bepaalde voorwaarden, achteraf een korting op de inkoopprijs van de auto’s zou worden verleend. (…) Ingevolge artikel 29, lid 1 en 3 van het CDW juncto artikel 145 van het CDW kan, ingeval van invoer van goederen waarvoor de overeengekomen prijs later, aan de hand van vooraf vastgestelde elementen, wordt verminderd, de douanewaarde evenredig wordt verminderd met het vastgestelde bedrag. ”
2.3. De rechtsverhouding tussen belanghebbende en J was gedurende de in geding zijnde tijdvakken geregeld in een zogeheten “Distributorship Agreement” van 1 januari 1989, een “Advertising Agency Agreement” van 1 januari 1995 en een “Driepartijenovereenkomst t.b.v. de administratieve verwerking van de mediafacturering in relatie tot J van november 1995. Tot de stukken behoort voorts onder meer een overeenkomst van 1 januari 1996 inzake de Hannover Motor Show en een brief van 25 september 1995 inzake “RD Retail Incentive Program and Additional Fleet support”.
2.4. In de “Distributorship Agreement” van 1 januari 1989, waarin J wordt aangeduid als “Company” en belanghebbende als “Distributor”, is onder meer het volgende opgenomen:
“1.00 DEFINITION
(…)
1.01 Products: I Passenger Cars, I Commercial Vehicles and spare parts.
1.02 Territory: The area of the Netherlands.
(…)
2.00 APPOINTMENT OF DISTRIBUTOR
Subject to the terms and conditions of this Agreement (…). Company hereby appoints Distributor, and Distributor hereby accepts appointment by Company, as an exclusive distributor for the sale of the Products in the Territory.
(...)
6.00 TERMS OF SALES
6.01 Purchase Price of Products:
The price for the Products shall be Company’s export price for the Products subject to such terms and conditions as Company may from time to time establish. Company will furnish Distributor with its export price list for the Products and will provide notices of any amendments or supplements thereto.(…)
7.00 DISTRIBUTOR’S RESPONSIBILTIES
7.01 Minimum Sales:
Distributor expressly represented to Company that Distributor is capable of selling in 1989 at least 6,000 units of complete vehicles manufactured by Company in the Territory in consideration of all relevant factors such as price, the expected competitive position, the demand of final consumers, and its own resources. Distributor agrees to endeavor to sell 3,000 units of complete vehicles manufactured by Company (…) during the period (…).
7.02 Sales and Advertising:
Distributor shall use its best efforts to give proper representation of the Products and to actively promote and develop the sale thereof throughout the Territory.
Distributor accepts its responsibility to advertise Products to the maximum advantage in the Territory. ”
2.5. In de “Advertising Agency Agreement” van 1 januari 1995, gesloten tussen J, K (in de overeenkomst aangeduid als “Agency”) en belanghebbende (in de overeenkomst aangeduid als “Distributor”), is onder meer het volgende opgenomen:
“SECTION 1. APPOINTMENT OF AGENCY
J hereby appoints AGENCY, and AGENCY hereby agrees to serve as the advertising agency of J in connection with the advertising activities for motor vehicles manufactured by J (…) in the territory of Netherlands (…).
SECTION 2. APPOINTMENT OF ADVERTISEMENT SUPERVISOR
2.01 Distributor shall, on behalf of J, supervise, control and terminate the activities and performance of AGENCY as set forth hereunder, and AGENCY agrees to accept supervision, control and termination Distributor shall be in accordance with the direction and guidelines made by J. (…)
SECTION 3. NATURE OF SERVICE BY AGENCY
AGENCY shall perform the following services for J in connection with the planning, preparing and placing of advertising for J vehicles in the Territory (…).
SECTION 4. PAYMENTS AND MAXIMUM LIMITATION
4.01 J’s obligation to pay, whether to AGENCY or to Agency through Distributor or to any third parties including media, in connection with the advertisement of J Vehicles shall not exceed U$ 4,000,000 (Four million dollars). How to pay this amount is subject to J Overseas Advertising Guidelines and J may elect to pay this amount by quarterly or semi-annually or annually at the discretion of J. (…)
4.03 Invoices shall be submitted to J in an itemized format. Details of the invoicing system shall be established jointly by J and AGENCY.”
2.6. In de “Driepartijenovereenkomst t.b.v. de administratieve verwerking van de mediafacturering in relatie tot J” van november 1995, gesloten tussen K, L en belanghebbende, is onder meer het volgende opgenomen:
“1.0 Facturering L -> K -> D
1.1. L brengt vanaf heden - en voor zover nodig met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 - de RTV en print mediabestedingen van D in rekening aan K.
1.2. K controleert of deze facturen overeenstemmen met de plaatsingsopdrachten en de overeengekomen tarieven.
1.3. K factureert de door L in dit kader gefactureerde bedragen door aan D.
(…)
4.0 Facturering media-bijdrage J
4.1. K ontvangt van D per campagne een door J geautoriseerde opgave van de door J te vergoeden media-bijdrage.
4.2. K berekent op basis daarvan en met inachtneming van de bepalingen van de met J gesloten agency-overeenkomst het aan J te factureren bedrag en stelt terzake een verkoopfactuur op, welke na goedkeuring door D aan J wordt verzonden. Tevens stelt K een creditnota aan D op voor hetzelfde bedrag, indien nodig te vermeerderen met omzetbelasting.”
2.7. Tot de stukken behoren voorts diverse brieven, overeenkomsten en “meeting minutes” waarin te betalen bijdragen door J voor reclame-activiteiten vastgesteld worden, welke bijdragen in een aantal gevallen gerelateerd zijn aan de aantallen door belanghebbende afgenomen auto’s. Zo heeft J bij brief van 25 september 1995 aan belanghebbende onder meer het volgende bericht inzake een “RD Retail Incentive Program and Additional Fleet support”:
“Therefore, we have made the following retail incentive program and additional fleet support program, in order to help you distribute your efforts in boosting sales of all models and set up the atmosphere of broadly and massive selling in the market with the distinct acknowledgement from your customers about RD product in short period.
First of all (…) You have to achieve the minimumorder volume (…).”
Tot de stukken behoort voorts een overeenkomst gesloten op 1 januari 1996 tussen J, K (in de overeenkomst aangeduid als “Agency”) en belanghebbende (in de overeenkomst aangeduid als “Distributor”) inzake een bijdrage door J te betalen in verband met de Hannover Motor Show. In de overeenkomst is onder het volgende opgenomen:
“SECTION 1. APPOINTMENT OF AGENCY
J hereby appoints AGENCY, and AGENCY hereby agrees to serve and Distributor hereby agrees to support agency as displaying agency of J in connection with the design, construction and interim storage of J Booth/Display at the Hannover Motor Show in the territory of Germany (…).
(...)
SECTION 3. NATURE OF SERVICE BY AGENCY
AGENCY is to, on behalf of J, construct display, maintain in excellent functioning condition during Motor Show.
SECTION 4. PAYMENTS AND MAXIMUM LIMITATION
4.1. J’s obligation to pay, either to AGENCY or AGENCY through Distributor the amount shown on the invoice to be submitted by Agency for the nature of services listed under section 3 of this agreement shall not exceed US$ 260,000.”
Belanghebbende heeft de door J in dit verband aan haar betaalde bedragen in 1995 in haar administratie verwerkt als vermindering van haar marketingkosten. Vanaf 1996 zijn de betalingen afzonderlijk als bijzondere baten in de jaarrekening opgenomen.
2.8. Naar aanleiding van de onder 2.2. genoemde verzoeken om terugbetaling heeft de inspecteur het Landelijke Waardeteam van de douane medio 1998 verzocht een waardeonderzoek in te stellen. Het Landelijk Waardeteam heeft in zijn rapport van 25 juni 1999 geconcludeerd dat de verzoeken om terugbetaling niet kunnen worden gehonoreerd onder meer omdat “hebben de bedragen welke door J zijn terugbetaald aan D geen betrekking op de aangegeven douanewaarde, maar zien op een vergoeding voor de door D gemaakte reclamekosten”. Bij beschikkingen van 7 juli 1999 heeft de inspecteur de desbetreffende verzoeken om terugbetaling geweigerd.
In geschil is het antwoord op de vraag of het onder 2.2. genoemde verzoek om terugbetaling van in 1996 betaalde douanerechten moet worden ingewilligd, omdat de sub 2.7. vermelde betalingen van J aan belanghebbende op de douanewaarde in mindering moeten worden gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
De hoogte van het door belanghebbende teruggevraagde bedrag aan douanerechten is niet in geschil.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De bedragen die J heeft betaald aan belanghebbende zijn aan te merken als achteraf verleende kwantumkortingen die in mindering mogen worden gebracht op de douanewaarde van de ingevoerde auto’s. J heeft ervoor gekozen kwantumkortingen toe te kennen die voor Zuid-Koreaanse doeleinden worden aangeduid als mediasubsidies. Hoe een bepaalde korting wordt benoemd is echter niet relevant. De kortingen bewerkstelligen dat een aanvaarbare marge op de personenauto’s wordt behaald. Daarnaast geldt dat belanghebbende veel meer kosten voor media-activiteiten heeft gemaakt dan door J worden vergoed. Belanghebbende zou ook los van de door J verstrekte bijdragen dezelfde kosten hebben gemaakt voor media-activiteiten.
4.2. Een door een verkoper aan een koper achteraf verleende korting kan in het algemeen alleen in mindering op de douanewaarde worden gebracht wanneer aan twee voorwaarden is voldaan, te weten dat de korting betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde wordt vastgesteld en dat op het tijdstip van invoer de elementen vaststaan waarvan de korting afhankelijk is. Aan beide voorwaarden is voldaan.
4.3. Namens belanghebbende is daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.
In geschil is of de door J verstrekte bijdragen dienen te worden gekwalificeerd als tegemoetkomingen in reclamekosten of als kwantumkortingen die, gelet op artikel 29, derde lid, letter a, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW), in mindering dienen te worden gebracht op de overeengekomen transactieprijs. De naamgeving van de desbetreffende bijdragen is wat ongelukkig gekozen, doch dit doet niet af aan het karakter van de betaalde bedragen, namelijk die van verleende kwantumkortingen. Er zijn contracten gesloten – de distributieovereenkomst, de advertising agency overeenkomst en de driepartijenovereenkomst – en de door J aan belanghebbende betaalde bedragen zijn gebaseerd op die contracten. De hoogte van de betaalde bedragen – in naam betaald ter zake van reclame – is in bepaalde gevallen gerelateerd aan de hoeveelheid afgenomen auto’s en in andere gevallen niet. In de eerste gevallen is sprake van een verleende korting die in mindering dient te worden gebracht op de transactieprijs, in de laatste gevallen niet. Die laatste bijdragen zijn ook niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het bedrag waarvoor het verzoek om terugbetaling van douanerechten is gedaan. Doorslaggevend is of de betaalde bijdragen gerelateerd zijn aan de afgenomen hoeveelheid auto’s of niet. Het klopt dat in de driepartijenovereenkomst staat dat belanghebbende (“distributor”) “on behalf of” J optreedt. J is meestal de initiator van de reclame-activiteiten, maar niet kan worden uitgesloten dat belanghebbende zelf ook opdrachtgever van reclame-activiteiten is. J heeft evenwel een verplichting tot betaling. Dat blijkt uit section 4.01 van de driepartijenovereenkomst. In de “meeting minutes” wordt vastgesteld hoe hoog de bijdrage van J is en daarbij wordt in een aantal gevallen een relatie gelegd met de hoeveelheid door belanghebbende afgenomen auto’s.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De inspecteur is van mening dat de overeengekomen “advertising rebates” tegemoetkomingen vormen in de reclamekosten van belanghebbende. Dergelijke tegemoetkomingen kunnen geen reden vormen voor een terugbetaling van douanerechten. Uit de “Distributorship Agreement” blijkt dat belanghebbende de verplichting op zich heeft genomen een minimum aantal auto’s af te nemen als importeur van I auto’s én dat belanghebbende de verplichting op zich heeft genomen een dienst te verrichten te weten het maken van reclame. Uit de overgelegde overeenkomsten noch uit de bijbehorende stukken blijkt dat een kwantumkorting overeen is gekomen. In alle stukken is slechts sprake van een overeengekomen vergoeding voor reclamekosten. Dat de tegemoetkoming voor een deel is gekoppeld aan het aantal in te kopen dan wel ingekochte auto’s, betekent niet dat de tegemoetkoming dient te worden aangemerkt als een korting op de koopprijs van de auto’s.
5.2. Namens de inspecteur is daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.
Indien het zo is dat de tegemoetkomingen zien op vooraf overeengekomen kortingen, is niet meer in geschil dat belanghebbende bij de berekening van de teruggaaf is uitgegaan van het aantal in het desbetreffende jaar (1995 of 1996) ten invoer aangegeven auto’s. Dit staat ook in de conclusie van dupliek vermeld. Met betrekking tot de door J betaalde bijdragen geldt dat uit alle overgelegde bescheiden blijkt dat deze betrekking hebben op reclamekosten. De koppeling naar de transacties van de auto’s ontbreekt. Kennelijk is voor deze vorm gekozen omdat J geen korting mag geven. K stuurt bewijzen (facturen) dat er daadwerkelijk reclameactiviteiten hebben plaatsgevonden en op dat moment wordt de bijdrage verleend. In de autobranche wordt gewerkt met kortingen en bedrijfseconomisch resulteert de bijdrage van J in een hogere marge voor belanghebbende. In zoverre lijken de bijdragen inderdaad op verkapte kortingen, maar gelet op alle contracten kan er voor het bepalen van de douanewaarde niet vanuit worden gegaan dat er kwantumkortingen zijn verleend. Dat is ook niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel.
6.1. Op grond van artikel 29, derde lid, letter a, CDW, waarin het begrip “transactiewaarde” nader wordt verduidelijkt, is de werkelijk betaalde of te betalen prijs in de zin van artikel 29, eerste lid, CDW de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat hij alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan.
6.2. Uit de onder 2.5. genoemde overeenkomst blijkt dat J zich jegens belanghebbende en jegens K heeft verplicht om reclame- en promotie-activiteiten ten behoeve van het automerk I te verrichten tot een bepaald maximum bedrag. De organisatie en uitvoering van de desbetreffende reclame-activiteiten heeft J uitbesteed aan K
Blijkens de onder 2.6. genoemde overeenkomst worden de rekeningen voor deze reclame-activiteiten in eerste instantie voldaan door belanghebbende, doch komen de desbetreffende kosten uiteindelijk voor rekening van J. De hiervoor weergegeven contractuele verhoudingen tussen belanghebbende en J kunnen naar het oordeel van de Douanekamer niet anders worden uitgelegd dan dat de betalingen die J aan belanghebbende verricht uitsluitend overeengekomen terugbetalingen vormen van door belanghebbende ten behoeve van J betaalde rekeningen voor verrichte reclame- en promotie-activiteiten en dat deze betalingen geen overeengekomen kortingen zijn voor de ingevoerde goederen. Dit brengt met zich dat deze betalingen niet in mindering kunnen worden gebracht op de overeengekomen prijs als bedoeld in artikel 29, eerste lid, CDW. De omstandigheid dat een verband bestaat tussen de hoogte van de bijdrage en het aantal door belanghebbende afgenomen auto’s rechtvaardigt nog niet de conclusie dat deze bijdrage een factor vormt, waarmee voor de berekening van de douanewaarde op de voet van artikel 29 CDW rekening moet worden gehouden. Genoemd verband moet veeleer worden gezien als een methode om de hoogte van het reclamebudget vast te stellen.
Hetzelfde oordeel geldt ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat de hier bedoelde bijdragen haar een aanvaardbare marge bij de autoverkoop opleveren. Ook vanuit dat gezichtspunt kan niet worden gezegd dat de bedoelde bijdragen de douanewaarde verlagen.
6.3. Indien en voorzover belanghebbende bedoelt te stellen dat de betalingen van J aan belanghebbende in afwijking van hetgeen in de overeenkomsten is bepaald, in werkelijkheid niet voor reclame- en promotie-activiteiten werden gedaan, heeft zij dit naar het oordeel van de Douanekamer niet – althans onvoldoende – aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft niet weersproken dat uit hoofde van de overeenkomsten daadwerkelijk reclame- en promotie-activiteiten worden verricht en dat voor deze activiteiten een betaling wordt verricht. In de door belanghebbende overgelegde stukken, zoals de facturen van K, kan geen aanwijzing worden gevonden dat deze betalingen door J in feite worden gedaan uit hoofde van een vermindering van de koopprijs, of dat naast deze betalingen andere betalingen wegens een vermindering van de koopprijs zijn gedaan.
6.4. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen, zodat het gelijk aan de inspecteur is.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 23 december 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. E.M. Vrouwenvelder en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.