Derde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van N.V. X, belanghebbende,
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 januari 2002, ingediend door mr. als gemachtigde en aangevuld bij brief van 28 maart 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 14 januari 2002 betreffende de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999.
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van f.100.000 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 31 maart 2004 is verschenen mr. namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van RA. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij faxbericht en brief van 23 maart 2004 bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, die deel uitmaakt van het zogenoemde A-concern, heeft het haar uitgereikte aangiftebiljet, ook na aanmaning, niet ingediend. Met dagtekening 6 oktober 2001 is de in geding zijnde aanslag opgelegd welke ambtshalve is berekend naar een belastbaar bedrag van f.100.000. Na bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
Het A-concern bestaat uit een aantal vennootschappen. De moedermaatschappij van dit concern is A Holding B.V.; zij heeft dochter- en kleindochtervennootschappen. De vennootschapppen houden zich bezig met de handel in en exploitatie van onroerende zaken.
2.2. Op 24 november 1989 is belanghebbende naar Belgisch recht opgericht met maatschappelijke zetel in Q. Bij overeenkomst van 10 juli 1997 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan A Holding B.V. Onder de stukken (bijlage 5 bij het verweerschrift) bevindt zich een op 8 oktober 1997 gedateerde, handgeschreven aanvulling op de genoemde koopovereenkomst waarin is vermeld dat de verkopers geen enkele garantie aan de koper verlenen terzake van de transacties op 8 oktober 1997 en nadien en geen verantwoordelijkheid in deze transacties nemen.
2.3. Belanghebbende bezat ten tijde van de aandelenoverdracht een pand in Q. Op 8 oktober 1997 heeft belanghebbende dit pand, waaraan door deskundigen een waarde was toegekend van circa BEF 89.000.000 (circa f.4.900.000), aan haar zustervennootschap A Investments V B.V. tegen uitreiking van nominaal f.7.700.000 preferente aandelen. A Investments V B.V. had een vervangingsreserve van ruim f.14.000.000.
2.4. Bijlage 8 bij het verweerschrift is een kopie van een verslag van een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende gehouden op 8 oktober 1997. Hierin is onder meer vermeld dat de tot dan zittende bestuurders aftreden en voorts dat als bestuurder worden benoemd C te S (Nederland) en N.V. D met maatschappelijke zetel te (België).
2.5. A Holding B.V. heeft de haar voor de jaren 1997 en 1998 uitgereikte aangiftebiljetten vennootschapsbelasting bij de inspecteur ingediend. In de daarbij gevoegde specificatie van de binnenlandse deelnemingen is voor beide jaren belanghebbende als zodanig vermeld onder haar afgekorte naam: Y SA (bijlagen 9 en 10 bij het verweerschrift). Voor het jaar 1999 en latere jaren heeft A Holding B.V. de haar uitgereikte aangiftebiljetten niet ingediend.
2.6. Ter zitting van 31 maart 2004 zijn ter zake van navolgende belastingplichtigen en beschikkingen de daarop betrekking hebbende beroepen gelijktijdig behandeld:
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2004, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat C, die op 8 oktober 1997 als bestuurder van belanghebbende is benoemd, directeur is van A Holding B.V. en van alle vennootschappen welke door A Holding B.V. zijn gekocht.
Laatstgenoemde vennootschap heeft voor de jaren 1997 en 1998 belanghebbende in de aangiften vennootschapsbelasting, gerekend tot haar binnenlandse deelnemingen.
5.2. Belanghebbende diende het haar voor die jaren uitgereikte aangiftebiljetten vennoot-schapsbelasting niet in.
Eerst in beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij niet belastingplichtig is in Nederland.
5.3. Naar het oordeel van het Hof mocht de inspecteur, gelet op het overwogene onder 5.1., redelijkerwijs vermoeden dat belanghebbende per 8 oktober 1997 haar feitelijke leiding, althans een plaats van leiding, in Nederland had en uit dien hoofde kon worden aangemerkt als binnenlands c.q. buitenlands belastingplichtige en mocht hij haar een aangiftebiljet uitreiken. Belanghebbende was verplicht het haar uitgereikte aangiftebiljet in te dienen bij de inspecteur. Dat heeft zij ten onrechte nagelaten.
5.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verklaart het gerechtshof het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
5.5. Vast staat dat belanghebbende het haar uitgereikte aangiftebiljet voor het jaar 1999 niet heeft ingediend. De vereiste aangifte is derhalve niet gedaan. Gelet op hetgeen is vermeld onder 5.4. ligt het dan op de weg van belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. Het in het geheel niet gemotiveerde standpunt dat belanghebbende niet in Nederland belastingplichtig is, is daarvoor onvoldoende.
5.6. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van het door de inspecteur geschatte (binnenlandse) belastbare bedrag. Het Hof acht de schatting van de inspecteur niet onredelijk. Niet aannemelijk is dat het belastbare bedrag zoals dat door de inspecteur is geschat te hoog is.
5.7. Nu belanghebbende overigens geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de inspecteur zou moeten worden vernietigd komt het Hof tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
Het Hof acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 20 oktober 2004 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Faase en Slijpen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.