ECLI:NL:GHAMS:2004:AR5278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/90162 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van goederen in het douanetarief en de meetmethoden voor kabels

In deze zaak, behandeld door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam, staat de indeling van kabels in het douanetarief centraal. De belanghebbende, een commanditaire vennootschap, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van de Douane, die de kabels had ingedeeld onder post 7312 10 82 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT). De belanghebbende betoogde dat de kabels, die onder belasting gemeten zouden moeten worden, correct onder post 7312 10 59 waren ingedeeld, omdat deze een nominale diameter van 3 mm hadden. De inspecteur daarentegen stelde dat de metingen in onbelaste toestand een diameter van meer dan 3 mm toonden, wat leidde tot de indeling onder post 7312 10 82.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 7 juni 2001 werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 juni 2003, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De belanghebbende voerde aan dat de kabels onder belasting gemeten moesten worden, omdat dit de werkelijke gebruiksomstandigheden weerspiegelt. De inspecteur weerlegde dit door te stellen dat de indeling in het GDT niet afhankelijk is van de meetmethode, maar van de objectieve eigenschappen van de goederen.

De Douanekamer oordeelde dat de stelling van de belanghebbende niet kon worden ondersteund door de wetgeving. De objectieve eigenschappen van de goederen zijn bepalend voor de indeling in het GDT, en de metingen in onbelaste toestand gaven aan dat de kabels een diameter hadden van meer dan 3 mm. De Douanekamer verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de indeling door de inspecteur correct was. De proceskosten werden niet toegewezen aan de inspecteur, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 september 2004.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 01/90162 DK (voorheen nr. 0162/2001 TC)
de dato 10 september 2004
1. De procedure
1.1. Op 7 juni 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van mr. D te A, ingediend namens de commanditaire vennootschap
O te R, belanghebbende.
Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douane-district R (hierna: de inspecteur) van 7 mei 2001, kenmerk 01/427/422/143, voorzover het bezwaar van belanghebbende, gericht tegen de indeling van de na te noemen goederen in het douanetarief als bedoeld in artikel 20, lid 3, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW), werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gereageerd met een conclusie van repliek, waarna een conclusie van dupliek door de inspecteur is gezonden.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 16 juni 2003.
Namens belanghebbende is verschenen mr. D, tot bijstand vergezeld van V. Namens de inspecteur is verschenen mr. J.
Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De pleitnotitie van de gemachtigde bevatte twee bijlagen. De inspecteur heeft van de inhoud daarvan kennis kunnen nemen en de gelegenheid gekregen zich daarover uit te laten.
2. De feiten
2.1. Op 24 oktober 2000 heeft belanghebbende, douane-expediteur, in opdracht van B B.V. te S, onder nummer 0000.36.389/00 00 20001157 aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een zending, bestaande uit 300 rollen “staaldraad, niet bekleed of enkel verzinkt, met een grootste dwarsdoorsnede van niet meer dan 3mm”. De zending was afkomstig uit China. Op de aangifte is post 7312 10 59 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) vermeld.
Bij de aangifte was een factuur gevoegd van de Chinese leverancier waarop de goederen worden omschreven als: “Galv. wire rope 6 x 19 + FC, Dia. 3 mm.”.
2.2. In het kader van de verificatie van de aangifte heeft de douane de goederen opgenomen. Van drie verschillende rollen kabel is een stuk van ongeveer 1 meter genomen en voor onderzoek naar het Laboratorium van de belastingdienst (hierna: het Laboratorium) gezonden.
De zending kabels is op 2 november 2000 ter beschikking van de aangever gesteld. In afwachting van de uitslag van het monsteronderzoek zijn de goederen ingedeeld onder de aangegeven tariefpost (tarief 2,2 % douanerecht) en heeft de inspecteur aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling van f 1.871,20 aan douanerechten uitgereikt.
2.3. Op 15 december 2000 zond het Laboratorium aan de douane de uitslag van het onderzoek (labnr. 20542 A 00), waarin voorzover relevant het volgende was vermeld:
“Kabel van verzinkt staal, niet bekleed, met een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 3 doch niet meer dan 12 mm. De kabel is enigszins vettig door de aanwezigheid van paraffineachtige stoffen.
Advies goederencode: 7312.1082”.
Op verzoek van belanghebbende heeft een heronderzoek plaatsgevonden, waarbij een ander monster is onderzocht. Dit onderzoek leidde tot eensluidende bevindingen als hiervoor genoemd, en eveneens het advies de goederen in te delen onder post 7312 10 82 van het GDT.
2.4. Op de dag van invoer is voor goederen, ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 82, uit onder meer de Volksrepubliek China, op grond van Verordening (EG) nr. 362/1999 van de Commissie van 18 februari 1999 (Pb EG 1999, L 045) een voorlopig antidumpingrecht verschuldigd. Dit voorlopig recht is door de Raad op 18 augustus 1999 bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 va 12 augustus 1999 (Pb EG 1999, L 217) omgezet in een definitief antidumpingrecht.
Op 26 januari 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbende ter zake van de sub 2.1. vermelde aangifte een uitnodiging tot betaling uitgereikt ten bedrage van
f 51.371,50 aan antidumpingrechten (tarief 60,4 %).
Op het aanslagbiljet is onder ‘Verificatiemededelingen’ vermeld:
“Wijze van controle: 3
Uitslag van de controle: 1
Bevindingen: dossier 1001554, vak 31: 1,2,6,8,9. mo B157. 0.423 uitslag GN: 7312.1082.10.00, heronderz. B157.0.485, uitslag gelijk aan mo 423, bekeuring ingest.”.
2.5. Op 11 april 2001 heeft het Douanelaboratorium de uitslag van het heronderzoek aangevuld. Deze uitslag vermeldt het volgende:
“Deze aangevulde uitslag vervangt de voorgaande uitslag die hiermee vervalt. Dit betreft een uitslag van een heronderzoek.
In deze aanvullende uitslag wordt een toelichting gegeven op de bepaling van de grootste afmeting der dwarsdoorsnede van de kabel.
Naar aanleiding van het heronderzoek is de grootste afmeting der dwarsdoorsnede opnieuw bepaald op zowel het eerste monster (20542 A 00) als het contramonster. Er is gebruik gemaakt van zowel een schuifmaat als een micrometer.
In alle gevallen is een grootste afmeting der dwarsdoorsnede gevonden van meer dan 3,0 mm.
Met de schuifmaat is voor beide monsters een grootste afmeting der diameter bevonden van 3,20 mm ± 0,05 mm.
Met de micrometer is in beide gevallen bevonden 3,10 mm ± 0,02 mm.
Ten overvloede zijn de grootste afmetingen der dwarsdoorsneden van de beide monsters nogmaals bepaald met behulp van een recent aangeschafte nieuwe digitale micrometer. Bevonden is voor monster 20542 A 00: 3,24 + ±.09 mm. Voor monster 115 A 01 is bevonden: 3,14 ± 0.07 mm.
Het Laboratorium ziet geen aanleiding het eerder ingenomen standpunt te herzien dat luidt:
Kabel van verzinkt staal, niet bekleed, met een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 3 doch niet meer dan 12 mm. De kabel is enigszins vettig door de aanwezigheid van paraffineachtige stoffen.
Advies goederencode: 7312.1082”.
2.6. Belanghebbende heeft bij de inspecteur een bezwaarschrift ingediend, dat is gericht tegen de beslissing om de goederen in te delen onder post 7312 10 82.
2.7. Ter zitting heeft de inspecteur twee stukken stalen kabel aan de Douanekamer overgelegd, die met instemming van belanghebbende zijn aangemerkt als monsters van de ingevoerde goederen.
3. Het geschil
In geding is het antwoord op de vraag of de onderhavige goederen in afwijking van de aangifte terecht door de inspecteur zijn ingedeeld onder post 7312 10 82 van het GDT. Belanghebbende betoogt dat de indeling van de aangifte onder post 7312 10 59 van het GDT juist was.
Genoemde posten luiden als volgt:
Posten 7312 10 59 en 7312 10 82
”7312 Kabels, strengen, lengen en dergelijke artikelen, van ijzer
of van staal, niet geïsoleerd voor het geleiden van elektriciteit:
7312 10 - kabels en strengen:
(…)
-- andere:
(…)
--- andere, met een grootste afmeting der dwarsdoorsnede:
---- van niet meer dan 3 mm:
(…)
7312 10 59 ----- andere
---- van meer dan 3 mm:
(…)
----- kabels, gesloten kabels daaronder begrepen:
------ niet bekleed of enkel verzinkt, met een grootste afmeting
der dwarsdoorsnede:
7312 10 82 ------- van meer dan 3 doch niet meer dan 12 mm”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Deze kabels dienen onder belasting te worden gemeten, omdat zij bedoeld zijn om belast te worden gebruikt. Onder spanning dient een kabel een doorsnede van 3 mm te hebben voor een goed en volledig functioneren, bijvoorbeeld om soepel over een ‘spoel’ dan wel door een ‘oog’ te lopen. Onbelast varieert de diameter van de onderhavige kabels tussen de 3,03 en 3,15 mm. In belaste toestand (zijnde 20% van de breukbelasting) is de diameter tussen de 2,9 en 3,00 mm dik. In het laatste geval is de diameter dus niet groter dan 3 mm.
4.2. Belanghebbende voerde jarenlang kabels in van de categorie met diameter tot en met 3 mm (nominale waarde) alsmede van de categorie met een diameter van 3 mm tot en met 12 mm. Met het instellen van een antidumpingrecht op kabels van de laatstgenoemde categorie is zij met de import van deze categorie gestopt. Kabels tot en met een nominale waarde van 3 mm is zij blijven importeren onder vermelding van post 7312 10 59. Niet eerder is na controle van invoeraangiften, gedaan sinds 1999, een antidumpingrecht opgelegd. Belanghebbende was dan ook volledig te goeder trouw.
4.3. In de praktijk is het niet mogelijk een kabel op de markt te brengen waarvan op voorhand de exacte diameter bekend is. Er is altijd wel een bepaalde afwijking. Dit het gevolg van de opbouw van een kabel. De kabel is opgebouwd uit zes strengen, die elk weer zijn opgebouwd uit 19 draden. De strengen zijn verzinkt. Gezamenlijk vormen deze verzinkte strengen de staalkabel. Op de markt dienen de kabels te voldoen aan een Duitse Industrienorm (DIN-Norm). In dit geval gaat het om de zogeheten DIN 3060, volgens welke norm een kabel met een diameter van 3 mm niet meer mag afwijken dan + 8% (een zogeheten plus-tolerantie: een afwijking naar onderen is niet toegestaan). Een kabel met een diameter van 3 – 3,24 mm is voor de markt dan ook een 3 mm-kabel.
Door met het hiervoor staande, in de branche gebruikelijke aanduiding, geen rekening te houden, zou de post 7312 10 59 beperkt zijn tot kabels met een doorsnede van 2 mm, hetgeen tot een onredelijk resultaat zou leiden.
4.4. De opdrachtgever voor de invoer was in de veronderstelling dat onder de grens van meer dan 3 mm werd gebleven. In de handel zijn diverse algemeen gangbare diameters beschikbaar. De tussenliggende waarden zijn 1 mm (en boven een bepaalde waarde 2 mm.). In dit geval wordt gesproken over een “stalen kabel met een (nominale) waarde van 3 mm”). Er zijn kabels die worden verhandeld als kabels met een diameter van 3 mm en van 4 mm. Er zijn standaard geen kabels van bijvoorbeeld 3,3 mm of 3,7 mm.
4.5. De opdrachtgever heeft uit de markt vernomen dat andere importeurs dezelfde kabels invoeren in Nederland onder post 7312 10 59 zonder dat een antidumpingrecht wordt geheven. Ook in andere landen van de Europese Unie gebeurt dit. Deze wijze van afronding werkt concurrentie-vervalsend en is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Nergens is voorgeschreven dat de kabels onder belasting moeten worden gemeten.
5.2. Het tarief legt de grens bij “niet meer dan 3 mm”; het GDT houdt geen rekening met toleranties. De indeling staat los van het feit dat de standaardmaten in de handel altijd uitgaan van hele millimeters. Bij het meten van de dwarsdoorsnede is gebruik gemaakt van zowel een schuifmaat als een micrometer. In alle gevallen is een grootste afmeting der dwarsdoorsnede gevonden van meer dan 3,0 mm. Met de schuifmaat is voor beide monsters een afmeting bevonden van 3,20 mm (± 0,05 mm). Met de micrometer is in beide gevallen bevonden 3,10 mm (± 0,02 mm).
Ten slotte zijn de grootste afmetingen nogmaals bepaald en wel met behulp van een digitale micrometer, waarbij bevonden is 3,24 mm (± 0,09mm) en 3,14 mm (± 0,07 mm.)
5.3. Van een navordering op grond van artikel 220 CDW is in casu geen sprake. Dat niet alle zendingen daadwerkelijk zijn gecontroleerd heeft op de uitslag van de uitgevoerde metingen geen invloed, evenmin het feit dat de opdrachtgever te goeder trouw is geweest
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De stelling van belanghebbende dat de kabels moeten worden gemeten in belaste toestand wordt verworpen. De objectieve eigenschappen en kenmerken van goederen moeten bij de indeling in het GDT de doorslag geven, welke eigenschappen en kenmerken uitsluitend kunnen worden beoordeeld in het licht van de in het GDT gegeven omschrijving van het goed. Aan de bewoordingen van post 7312, noch aan die van onderverdeling 7312 10 59, kan steun wordt ontleend voor de stelling dat de kenmerken van de kabel met het oog op de tariefindeling moeten worden bepaald gedurende het gebruik daarvan.
6.2. Waar in de onderverdelingen van post 7312 sprake is van (niet) “meer dan 3 mm” dient, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, onder 3 mm te worden verstaan 3,0 mm. Voorzover belanghebbende een ruimere uitleg van de post bepleit, is daarvoor derhalve geen plaats.
6.3. Uit de door partijen uitgevoerde metingen in onbelaste toestand volgt dat de onderhavige kabels een grootste afmeting der dwarsdoorsnede hebben van meer dan 3 doch niet meer dan 12 mm. Derhalve zijn de kabels terecht ingedeeld onder post 7312 10 82 van het GDT, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 10 september 2004 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.