ECLI:NL:GHAMS:2004:AR5033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/04042
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Kemmers
  • mr. Boersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op kwijtscheldingsverzoek en invorderingskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2004 uitspraak gedaan in het beroep van een belanghebbende tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedateerd 21 juli 2003, betreffende een verzoek om kwijtschelding van lokale heffingen. De belanghebbende had op 2 juni 1998 een verzoek om kwijtschelding ingediend, dat op 20 mei 1999 was afgewezen. Na een aantal juridische stappen, waaronder een beroep bij de b&w, werd het verzoek op 21 juli 2003 deels afgewezen en deels buiten behandeling gesteld. De belanghebbende ontving op 13 september 2003 tien aanmaningen voor onbetaalde aanslagen onroerende zaakbelasting en kreeg op 13 oktober 2003 drie dwangbevelen van de belastingdeurwaarder. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten en de kosten van de dwangbevelen, maar deze bezwaren werden afgewezen door de verweerder.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar beroep tegen de beslissing op het verzoek om kwijtschelding, omdat deze beslissing geen voor bezwaar vatbare beschikking was. Het Hof benadrukte dat de belanghebbende zich tot de burgerlijke rechter kon wenden als zij meende dat het kwijtscheldingsbeleid onjuist was toegepast. Wat betreft de kosten van vervolging oordeelde het Hof dat de belanghebbende ontvankelijk was in haar beroep, maar dat de kosten in rekening gebracht door de verweerder gerechtvaardigd waren. Het Hof verminderde de kosten voor het dwangbevel en gelastte de gemeente Amsterdam het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. Boersma, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z belanghebbende,
tegen
de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: b&w), gedagtekend 21 juli 2003, betreffende het door belanghebbende ingediende verzoek om kwijtschelding van een aantal lokale heffingen van de gemeente Amsterdam, alsmede tegen twee uitspraken van de ambtenaar van de gemeente Amsterdam, belast met de invordering, verweerder, gedagtekend 15 en 16 oktober 2003 betreffende in rekening gebrachte kosten van vervolging.
Het Hof heeft het beroep behandeld op de zitting van 14 oktober 2004.
Beslissing.
Het Hof verklaart
- belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover het betreft de beslissing op het verzoek om kwijtschelding;
- het beroep gegrond voor zover het betreft de kosten van vervolging, behoudens de beschikking voor de aanmaningskosten voor het jaar 2003, betrekking hebbend op de aanslag met het nummer 000, zijnde € 9, en de kosten van het dwangbevel betrekking hebbend op de aanslag met het aanslagnummer 111;
- vernietigt de uitspraak voorzover betrekking hebbend op de overige beschikkingen om kosten in rekening te brengen;
- vermindert het bedrag van de kosten voor het dwangbevel betrekking hebbend op de aanslag 222 tot een bedrag van € 10;
- gelast verweerder het griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden, te betalen door de gemeente Amsterdam.
Gronden.
1. Belanghebbende heeft op 2 juni 1998 een verzoek om kwijtschelding van een aantal aanslagen onroerende zaakbelasting, rioolrecht, afvalstoffenheffing en verontreinigingsheffing ingediend. Bij besluit van 20 mei 1999 is dit verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 2 juni 1999 beroep aangetekend bij b&w. B&w hebben op 12 augustus 2002 het beroep ongegrond verklaard. Nadien hebben b&w het verzoek nogmaals beoordeeld en op 21 juli 2003 deels afgewezen, deels buiten behandeling gesteld.
Met dagtekening 13 september 2003 zijn aan belanghebbende tien aanmaningen verstuurd betreffende de aanslagen onroerende zaakbelasting over de jaren 1997 tot en met 2003. Terzake heeft verweerder in totaal € 45 wegens kosten van vervolging in rekening gebracht.
Vervolgens zijn op 13 oktober 2003 door de belastingdeurwaarder gelijktijdig drie dwangbevelen aan belanghebbende betekend, betreffende de aanslagen onroerende zaakbelasting 2001 en 2002. Hierbij is in totaal € 81 als kosten van vervolging in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bij brief van 8 oktober 2003 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten en bij brief van 14 oktober 2003 tegen de door de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten. Bij besluiten van 15 respectievelijk 16 oktober 2003 heeft verweerder beide bezwaren afgewezen.
De beslissing van 21 juli 2003 inzake de kwijtschelding heeft onder meer betrekking op de aanslagen terzake waarvan bovengenoemde kosten in rekening zijn gebracht.
Belanghebbende heeft de aanslagen terzake waarvan kosten in rekening zijn gebracht tot op de dag van de zitting niet betaald.
2. Ingevolge artikel 23 juncto 26 van Algemene wet inzake rijksbelastingen kan beroep bij het gerechtshof worden ingesteld tegen een uitspraak inzake een voor bezwaar vatbare beschikking.
De door b&w op grond van artikel 25 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 op 12 augustus 2002 en 21 juli 2003 gegeven beslissingen vallen aan te merken als beslissingen in administratief beroep. De beslissing op een kwijtscheldingsverzoek is geen voor bezwaar vatbare beslissing (artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 ) en is geen beschikking waartegen bezwaar kan worden ingesteld en waartegen dus ook geen beroep kan worden ingesteld bij de belastingrechter.
Het Hof wijst erop dat belanghebbende zich tot de burgerlijke rechter kan wenden indien zij van oordeel is dat verweerder het krachtens de Invorderingswet 1990 vastgestelde kwijtscheldingsbeleid onjuist heeft toegepast.
Belanghebbende zal terzake van het beroep inzake de beslissing op haar kwijtscheldingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Met betrekking tot het beroep terzake van de kosten van vervolging is het Hof van oordeel dat belanghebbende ontvankelijk is. In het beroepschrift maakt belanghebbende melding van het feit dat zij het niet eens is met de invorderingskosten en zij verwijst naar de uitspraken op de bezwaarschriften tegen deze kosten.
4. Het Hof kan belanghebbende niet volgen in haar stelling dat verweerder de bestreden kosten niet in rekening kon brengen omdat belanghebbende terzake van de kwijtschelding beroep bij het gerechtshof had ingesteld. Zoals hierboven is overwogen is geen beroep bij het Hof mogelijk tegen de uitspraak van b&w betreffende het kwijtscheldingsverzoek.
Zowel in de beslissing van 12 augustus 2002 als in de beslissing van 21 juli 2003 is aangegeven dat hiertegen geen verdere rechtsgang openstaat. Voorts heeft de gemeente nadrukkelijk vermeld dat de invordering van de openstaande aanslagen zal worden hervat. Belanghebbende had er derhalve rekening mee dienen te houden dat verweerder na de beslissing van 21 juli 2003 tot invordering van de openstaande aanslagen zou overgaan.
Uit de vele stukken van het geding leidt het Hof af dat belanghebbende op de hoogte was van het bestaan van de belastingschuld en dat zij in de gelegenheid is gesteld de verschuldigde belasting te betalen. Nu zij heeft nagelaten de aanslagen waarvoor het kwijtscheldingsverzoek is afgewezen binnen de in de beslissing van 21 juli 2003 gestelde termijn van tien dagen te betalen is zij in gebreke tijdig te betalen, zodat verweerder en de belastingdeurwaarder op grond van artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen kosten in rekening konden brengen.
5. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van artikel 11 en 12 van de Invorderingswet 1990 lag het in de rede dat verweerder kosten in rekening zou brengen ter zake van de invordering van de gezamenlijke aanslagen, temeer nu hij op de hoogte was van de financiële problemen van belanghebbende. In dat geval zouden de kosten voor de aanmaning en het betekenen van het dwangbevel zijn uitgekomen op een bedrag van € 9, respectievelijk € 41. Het Hof zal daarom de invorderingskosten dienovereenkomstig verminderen.
6. Het Hof ziet geen reden verweerder te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende nu zij niet heeft gesteld dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt en die ook overigens niet aannemelijk zijn geworden..
De uitspraak is gedaan op 28 oktober 2004 door mr. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. Boersma als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.