arrestnummer
rolnummer 23-002602-03
datum uitspraak 15 juli 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 17 juni 2003 in de strafzaak onder de parketnummers 15/035615-02 en 15/040653-02 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte] (naamswijziging in [naam]),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het HvB “Zwaag” te Zwaag.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 juni 2003 en in hoger beroep van 1 juli 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, voor wat betreft de zaak met parketnummer 15/035615-02 overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 juni 2003 op vordering van de officier van justi¬tie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaardingen en vordering wijzi¬ging tenlasteleg¬ging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlasteleggingen worden hier overgenomen.
De rechtbank heeft het in de tenlastelegging onder parketnummer 15/040653-02 genoemde feit voorzien van nummering 9. Het hof neemt de nummering van dat feit over.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daar¬door niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de ver¬dachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8 primair en 9 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
ten aanzien van feit 1 subsidiair
in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 22 oktober 2002 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf artikel 317 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk bivakmutsen, zijnde voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2
op 25 oktober 2002 te Heemskerk op de openbare weg, te weten op de [adres], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin onder meer een geldbedrag van ongeveer 225 euro en 25 zilveren rijksdaalders en een gouden herenhorloge en een gouden dasspeld en twee bankpassen van de Rabobank en een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1], toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die tas uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft gegrist;
ten aanzien van feit 3
op 2 november 2002 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin onder meer een geldbedrag en een rijbewijs op naam van [slachtoffer 2], een chauffeurspas en een identiteitsbewijs op naam van [slachtoffer 2], toebehorende aan Taxicentral Kloosterhuis B.V. en/of [slachtoffer 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 2] een vuurwapen in de nek heeft/hebben gezet en dat wapen heeft/hebben doorgeladen en
- daarbij die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “we willen je geld” en
- bivakmutsen heeft/hebben opgezet;
ten aanzien van feit 4
op 6 november 2002 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin onder meer een geldbedrag van 100 euro, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 3] een vuurwapen in de nek heeft/hebben gezet en
- daarbij die [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “je geld, nu!” en
- een vuurwapen op die [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht;
ten aanzien van feit 5 primair
op 23 oktober 2002 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen
- met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorende aan die [slachtoffer 4] en/of
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan die [slachtoffer 4], en die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
immers is een van zijn mededaders opzettelijk dreigend en gewelddadig
- over het onderste gedeelte van de deur van de winkel gesprongen en
- heeft een van zijn mededaders vervolgens opzettelijk dreigend en gewelddadig die [slachtoffer 4] bij de schouders en armen vastgepakt en
- vervolgens zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 4] gebracht en gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 6
op 14 november 2002 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit postagentschap en kapsalon Boekelier gelegen aan de [adres] heeft weggenomen zes pakjes sigaretten merk Marlboro en ongeveer 1300 krasloten, toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 7
op tijdstippen gelegen in de periode van 30 november 2002 tot en met 22 december 2002 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk brand heeft gesticht in
- een personenauto merk BMW, type 3ER318, kenteken [nummer] en
- een personenauto merk Volvo, type 440, kenteken [nummer],
althans alleen opzettelijk brand heeft gesticht in
- een personenauto merk Alfa Romeo, type 33, kenteken [nummer],
immers heeft verdachte toen aldaar telkens opzettelijk een in benzine gedrenkt stuk brandend papier en/of een tot ontbranding gebrachte aansteker in aanraking gebracht met het interieur en/of de bekleding van voornoemde personenauto’s, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan telkens gemeen gevaar voor een personenauto merk Peugeot, type Break, kenteken [nummer], en een personenauto merk Peugeot, type 307, kenteken [nummer] te duchten was;
ten aanzien van feit 8 primair
op tijdstippen in de periode van 2 februari 2002 tot en met 3 februari 2002 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk geldbedragen te weten in totaal 853,38 euro, die telkens ten dele toebehoorden aan McDonald’s B.V., in elk geval telkens aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welke goederen verdachte en zijn mededaders telkens uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking als uitzendkracht bij restaurant McDonald’s B.V. onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van feit 9 primair
op 21 februari 2002 te IJmuiden, gemeente Velsen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof (23,71 liter loodvrije benzine) toebehorende aan tankstation Shell Hammerstein.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8 primair en 9 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
1 subsidiair Medeplegen van voorbereiding van afpersing, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft en voorhanden heeft;
2 Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3 en 4 telkens Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
5 primair Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad,
aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
6 Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
7 Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
8 primair Medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
9 primair Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het hem onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8 subsidiair en 9 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het hem onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8 subsidiair en 9 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 69 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vijf maanden met een groep van wisselende samenstelling schuldig gemaakt aan een reeks van gewelddadige overvallen en inbraken.
Verdachte heeft voorts met anderen een overval beraamd op een tabakszaak en daartoe bivakmutsen aangeschaft. Voorts heeft verdachte met enkele mededaders een hoogbejaarde vrouw met geweld van haar tas beroofd nadat door hen in de bank was geobserveerd hoe zij een som geld aan de balie in ontvangst nam. Eveneens is door verdachte en enkele mededaders getracht een andere hoogbejaarde vrouw in haar winkel te overvallen, waarbij een van de mededaders haar op gewelddadige wijze heeft vastgegrepen.
Daarnaast heeft verdachte met enkele mededaders een tweetal gewelddadige roofovervallen op taxichauffeurs gepleegd, waarbij de chauffeurs onder bedreiging van een vuurwapen zijn gedwongen hun geld af te geven.
Tevens heeft verdachte opzettelijk brand gesticht in een drietal auto’s als gevolg waarvan deze auto’s alsmede enkele andere auto’s zijn uitgebrand dan wel brandschade hebben opgelopen.
Voorts heeft verdachte met zijn mededaders in de hoedanigheid van werknemers bij McDonalds, bekenden van hem/hen teveel wisselgeld gegeven, hetgeen de verdachte zich later door de anderen liet teruggeven, dan wel later onder hen werd verdeeld.
Tot slot heeft de verdachte benzine getankt bij een benzinestation, en is hij weggereden zonder voor die benzine te betalen.
Het hof rekent de verdachte met name de gewelddadige roofovervallen zwaar aan, te meer nu tot de slachtoffers bejaarde mensen behoorden. Verdachte heeft blijkens zijn handelen volstrekte minachting voor het leven dan wel goederen van zijn slachtoffers getoond. Voorts vormen dergelijke feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en versterken reeds bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend rapport van 25 mei 2004 van de psycholoog P.C. Dalebout.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 18 maart 2004, is verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten veroordeeld.
Naast het bewezengeachte heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan vijfentwintig inbraken danwel pogingen daartoe en het als bestuurder doorrijden na een aanrijding. Deze strafbare feiten heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep bekend. De feiten zijn door een korte vermelding op de dagvaarding met parketnummer 15/035615-02 ter kennis gebracht van de verdachte met de mededeling, dat zij onder de aandacht van de rechter zullen worden gebracht. Zij worden bevestigd door de inhoud van processen-verbaal in het dossier met parketnummer 15/035615-02.
Het openbaar ministerie heeft het dossier ter behandeling bij deze strafzaak gevoegd en daarmee te kennen gegeven dat de vermelde feiten niet afzonderlijk verder zullen worden vervolgd.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezengeachte.
Het hof acht, alles afwegende, met eenparigheid van stemmen een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [slachtoffer 1], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], duurt op grond van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep van rechtswege voort met een vordering van € 516,67 zoals in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem onder 2 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep een rapport van expertise van Delta Lloyd SSC Arnhem d.d. 5 september 2003 overgelegd, waaruit blijkt dat voormelde verzekeringsmaatschappij de door [slachtoffer 1], als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde, geleden schade aan haar heeft vergoed tot een bedrag van € 640,03 inclusief btw.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Namens de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering,
[slachtoffer 3] heeft zich [gemachtigde] overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door [slachtoffer 3] geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], duurt op grond van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep van rechtswege voort met een vordering van € 825,- zoals in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] zal dan ook tot een bedrag van € 825,- worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 825,- aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering,
[benadeelde partij], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 8 tenlastegelegde.
De vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], duurt op grond van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep van rechtswege voort met een vordering van € 853,- zoals in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 8 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal dan ook tot een bedrag van € 853,- worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 853,- aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij A.M. Hammerstein IJmuiden B.V.
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, A.M. Hammerstein IJmuiden B.V., heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 9 tenlastegelegde.
De vordering van de benadeelde partij, A.M. Hammerstein IJmuiden B.V., duurt op grond van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep van rechtswege voort met een vordering van € 25,87 zoals in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 9 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij A.M. Hammerstein IJmuiden B.V. zal dan ook tot een bedrag van € 25,87 worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij A.M. Hammerstein IJmuiden B.V., de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 25,87 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 46, 47, 57, 63, 157, 310, 311, 312, 317 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8 primair en 9 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8 primair en 9 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] (rekeningnummer [nummer]) een bedrag van € 825,- (achthonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de door de bena¬deelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerleg¬ging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot
€ 825,- (achthonderdvijfentwintig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 3] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien en voorzover verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij] (wonende te [woonplaats], rekeningnummer [nummer]) een bedrag van € 853,- (achthonderd-drieënvijftig euro), vermeerderd met de door de bena¬deelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerleg¬ging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot
€ 853,- (achthonderddrieënvijftig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde partij] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien en voorzover verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij A.M. Hammerstein IJmuiden B.V. en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan A.M. Hammerstein IJmuiden B.V. (gevestigd te IJmuiden, rekeningnummer [nummer]) een bedrag van € 25,87 (vijfentwintig euro zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de door de bena¬deelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerleg¬ging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot
€ 25,87 (vijfentwintig euro zevenentachtig eurocent), zulks ten behoeve van A.M. Hammerstein IJmuiden B.V. voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (een) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien en voorzover verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Atteveld, Van Wijnen-Vergeer en Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. Van Harten, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juli 2004.
Mrs. Van Wijnen-Vergeer en Gonggrijp-van Mourik zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.