ECLI:NL:GHAMS:2004:AR3588

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
59/2004 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Schipper
  • A. Stille
  • J. van Os
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen kandidaat-notaris en notaris inzake afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Assen. De klacht was ingediend door de erfgenamen van de overleden mevrouw [naam], die de notaris en de kandidaat-notaris verweten dat zij onvoldoende zorgvuldigheid en onpartijdigheid hadden betracht bij de afwikkeling van de nalatenschap. De klagers voerden aan dat de kandidaat-notaris hen onheus had bejegend door hen weg te sturen en schreeuwend te reageren op hun vragen. Daarnaast werd de notaris verweten dat hij de klachten van de klagers bagatelliseerde en niet voldoende duidelijkheid gaf over gemaakte fouten.

Het hof oordeelde dat de professionaliteit van een (kandidaat-)notaris vereist dat hij zich dienstbaar opstelt jegens zijn cliënten en zijn emoties in bedwang houdt. Het hof concludeerde dat de kandidaat-notaris in zijn communicatie met de klagers tekort was geschoten, maar dat de klachten gegrond waren zonder dat er een maatregel werd opgelegd. De notaris werd vrijgesproken van de klachten, omdat zijn handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar was. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht, behoudens de vaststelling van de feiten, en verklaarde de klacht tegen de kandidaat-notaris gegrond zonder oplegging van een maatregel, terwijl de klacht tegen de notaris ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 7 oktober 2004 in de zaak onder rekestnummer 59/2004 NOT van:
1. [naam],
2. [naam],
wonende te [plaats],
APPELLANTEN,
t e g e n
1. MR. [naam],
notaris te [plaats]l,
2. MR. [naam],
kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellanten, verder te noemen klagers, is bij een op 13 januari 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Assen, verder te noemen de kamer, van 17 december 2003, waarbij de klacht van klagers ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van geïntimeerden, verder te noemen de notaris en de kandidaat-notaris, is op 24 februari 2004 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 juni 2004. Klagers, de notaris en de kandidaat-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 17 december 2003 daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve vernietigen.
5. Het standpunt van klagers
5.1. Klagers verwijten de notaris en de kandidaat-notaris dat zij bij de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klaagster sub 2, [naam], overleden op 28 februari 2001, verder te noemen erflaatster, onvoldoende zorg en onvoldoende onpartijdigheid hebben betracht.
5.2. Klagers verwijten de kandidaat-notaris in het bijzonder dat zij, toen zij op zijn kantoor kwamen, door hem zonder reden zijn weggestuurd. Daarbij komt dat hij tegen hen heeft geschreeuwd, getierd en beledigend jegens klagers is opgetreden. Voorts heeft de kandidaat-notaris zich tegenover klagers niet onpartijdig opgesteld, nu de kandidaat-notaris aan de hand van bankrekeningafschriften van erflaatster heeft geoordeeld dat de schenkingslijst zoals overhandigd door de zoon van erflaatster, verder te noemen [naam], correct is opgesteld. Klagers zijn van mening dat deze lijst niet correct is en zij zijn daarom niet overgegaan tot ondertekening van de boedelvolmacht. Daarbij komt dat zij deze papieren niet mochten inzien. De kandidaat-notaris heeft klagers onheus bejegend en door het intimiderende gedrag van de kandidaat-notaris voelen zij zich niet veilig.
5.3. De notaris wordt verweten dat hij de klacht gericht tegen de kandidaat-notaris heeft gebagatelliseerd. De notaris heeft weliswaar gesteld dat er een fout is gemaakt, maar heeft daaromtrent geen helderheid verschaft. Hij heeft klaagster sub 2 beledigd en gemeend de kandidaat-notaris de hand boven het hoofd te moeten houden, daarbij opmerkend dat de kandidaat-notaris een goede kandidaat-notaris is en hijzelf deel uit maakt van de kamer van toezicht te Groningen.
6. Het standpunt van de notaris en de kandidaat-notaris
De notaris en de kandidaat-notaris betwisten de stellingen van klagers en verweren zich als volgt. De notaris en de kandidaat-notaris zijn van mening dat zij niet te kort zijn geschoten in de wijze waarop zij de nalatenschap van erflaatster behandeld hebben, maar dat een verstoorde familierelatie ten grondslag ligt aan het ongenoegen van klagers. Klagers trachten de frustraties die voortvloeien uit de verstoorde verhouding af te wentelen op het notariskantoor. In de diverse gesprekken hebben de notaris en de kandidaat-notaris begrip getoond voor de situatie van klaagster sub 2. Steeds weer is geprobeerd om klagers uitleg te verschaffen over de vragen die zij hadden. Daarbij is het geduld van de kandidaat-notaris op een uitzonderlijke manier op de proef gesteld. Het bleek niet mogelijk om met klaagster sub 2 op een verstandige manier te communiceren. De notaris en de kandidaat-notaris voelen zich door klagers onheus bejegend.
7. De beoordeling
7.1. Het hof is – met de kamer van toezicht – van oordeel dat er sprake is geweest miscommunicatie tussen klagers enerzijds en de notaris en/of de kandidaat-notaris anderzijds bij de afwikkeling van de nalatenschap.
7.2. Het hof zal eerst de klachten behandelen die jegens de kandidaat-notaris zijn aangevoerd.
7.3. De kandidaat-notaris heeft op het klachtonderdeel waarin hem wordt verweten dat hij ondanks een daartoe strekkend verzoek van klaagster sub 2 – geen stukken ter inzage heeft gegeven aan klaagster sub 2, te kennen gegeven dat hij ten tijde van dat verzoek meende dat het om de akte ging waarin klaagster sub 2 en haar broer verklaarden niets meer van elkaar te vorderen te hebben. De kandidaat-notaris heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard niet te weten wat klaagster sub 2 nu precies bedoelde met de door haar gewenste inzage van ‘de papieren’.
Naar het oordeel van het hof leidt het vorenstaande tot de gevolgtrekking dat de kandidaat-notaris niet voldoende passend heeft gereageerd op het verzoek van klaagster sub 2 tot inzage. Mocht de kandidaat-notaris niet geweten hebben van welke ‘papieren’ hem inzage is verzocht, dan had het op zijn weg gelegen zich er van te vergewissen om welke ‘papieren’ het dan wel zou moeten gaan. Nu is gebleken dat de kandidaat-notaris niet in overeenstemming met deze voor hem geldende uitgangspunten heeft gehandeld, is dit klachtonderdeel in zoverre gegrond.
7.4. Voorts is uit de door klagers aangevoerde feiten en omstandigheden het hof niet gebleken dat de kandidaat-notaris zich onvoldoende onpartijdig heeft gedragen bij de behandeling van de nalatenschap. Het enkele doorgeven van de stellingen van klaagsters broer aan klaagster sub 2 is daarvoor onvoldoende. Uit het feit dat de kandidaat-notaris aan de hand van de bankafschriften heeft vastgesteld dat er met betrekking tot de gestelde schenkingen aan klaagsters broer, zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan – met welke conclusie klagers het niet eens zijn – blijkt op zich evenmin van een onvoldoende onpartijdig gedrag van de kandidaat-notaris jegens klagers. Het klachtonderdeel met betrekking tot de onvoldoende onpartijdigheid is mitsdien ongegrond.
7.5. De kandidaat-notaris heeft blijkens het proces-verbaal in eerste aanleg van 5 november 2003 verklaard klagers op enig moment het bevel te hebben gegeven het kantoor te verlaten en daaraan toegevoegd dat die wegzending inderdaad wel heftig was. Ook heeft hij verklaard met stemverheffing tegen klagers te hebben gesproken.
Naar het oordeel van het hof behoort de professionaliteit van een (kandidaat-)notaris met zich te brengen dat hij zich binnen de mate van het mogelijke dienstbaar opstelt jegens zijn cliënten. Daartoe behoort in elk geval dat de (kandidaat-)notaris zijn emoties zodanig in bedwang weet te houden dat zijn beroepsmatig functioneren door zijn uitingen niet wordt gehinderd. De verklaringen van de kandidaat-notaris omtrent zijn eigen gedrag, gelezen in samenhang met de stellingen klagers daarover, leiden het hof tot de conclusie dat de kandidaat-notaris met zijn optreden jegens klaagster sub 2 daarbij verder is gegaan dan oirbaar moet worden geacht.
7.6. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het opleggen van een maatregel aan de kandidaat-notaris in de rede ligt. Het hof neemt evenwel in aanmerking dat, gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, de communicatie ook van de zijde van klagers als zeer moeizaam kan worden omschreven. Derhalve acht het hof de klachten tegen de kandidaat-notaris gegrond, maar zal het hem – alles afwegende – geen maatregel opleggen.
7.7. Ten aanzien van de klacht gericht tegen de notaris is het hof van oordeel dat deze ongegrond is. Weliswaar is de notaris verantwoordelijk voor de gehele gang van zaken te zijnen kantore, maar, gelet op de eigen tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de kandidaat-notaris, diens jarenlange ervaring en diens zelfstandige positie ten kantore van de notaris en bij de behandeling van de boedel, kan niet worden vastgesteld dat de notaris in zijn handelen met het oog op die genoemde gang van zaken in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit laat evenwel onverlet dat de rol van de notaris uiteindelijk weinig oplossend gericht is geweest en dat hij niet altijd even tactvol heeft gereageerd op klagers, onder meer met zijn opmerking betreffende zijn lidmaatschap van de kamer van toezicht.
7.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.9. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing behoudens voor wat betreft de daarin vervatte vaststelling van de feiten;
- verklaart de klacht ten aanzien van de kandidaat-notaris in al haar onderdelen gegrond zonder oplegging van een maatregel;
- verklaart de klacht ten aanzien van de notaris ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 7 oktober 2004.
Kamer van Toezicht
over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen
K.v.T.-klachtnr. 6/2003
1e blad
Beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, gegeven op de klacht van:
de heer en mevrouw [naam] en [naam],
[adres] [plaats],
hierna ook aan te duiden als klager, klaagster en/of klagers
t e g e n
1. de heer mr. [naam], notaris,
2. de heer mr. [naam], kandidaat-notaris,
[adres] [plaats],
hierna ook aan te duiden als de notaris en/of kandidaat-notaris.
OVERWEGINGEN
1. De procedure.
1.1. Bij brief van 8 april 2003 bevestigt de secretaris van de Kamer van Toezicht te Groningen de ontvangst van de door klagers ingediend klacht tegen de notaris en de kandidaat-notaris.
1.2. Bij beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 mei 2003 is deze Kamer belast met de behandeling van deze zaak.
1.3. Bij brief van 15 juli 2003 hebben klagers een meer duidelijke versie van de klacht (met bijlagen) bij deze Kamer ingezonden.
1.4. Bij brief van 5 augustus 2003 (met bijlagen) hebben de notaris en de kandidaat-notaris op de klacht geantwoord.
1.5. Bij brief van 3 september 2003 (met bijlage) hebben klagers gerepliceerd op het antwoord van de notaris en de kandidaat-notaris.
1.6. Bij brief van 8 september 2003 (met bijlage) hebben de notaris en de kandidaat-notaris gedupliceerd.
1.7. Bij brieven van 16 september en 29 oktober 2003 is aan zowel klagers als aan de notaris en de kandidaat-notaris mededeling gedaan van de mondelinge behandeling van de klacht in de openbare zitting van de Kamer van Toezicht van woensdag 5 november 2003 om 10.30 uur.
1.8. Ter zitting van de Kamer zijn klagers verschenen, evenals de notaris en de kandidaat-notaris.
K.v.T.-klachtnr. 6/2003
2e blad
2. De feiten.
2.1. Op 28 februari 2001 is de moeder van klaagster, [naam], overleden; haar erfgenamen zijn klaagster en haar broer, [naam]. De notaris en de kandidaat-notaris zijn betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam].
2.2. Bij schrijven van 19 maart 2001 van mevr. mr. [naam] (kandidaat-notaris ten kantore van de notaris en de kandidaat-notaris) wordt aan klaagster onder meer verzocht om contact op te nemen met het notariskantoor.
2.3. Bij schrijven van de kandidaat-notaris van 14 mei 2001 aan ieder van de erfgenamen, wordt o.a. verzocht een bijgesloten en te ondertekenen boedelvolmacht te retourneren; voorts is bijgevoegd een overzicht, waarin is opgenomen het vermogen per de sterfdag en de wijzigingen tot dan toe, alsmede de verdelingen. Vervolgens zijn er correspondentie en mondelinge contacten tussen klagers en de kandidaat-notaris gevolgd, met onderlinge onenigheid over te tekenen verklaringen en inzage in stukken.
2.4.Bij schrijven van de kandidaat-notaris van 8 januari 2003 aan ieder van de erfgenamen, wordt o.a. het ontwerp van de akte van verdeling met het daarbij behorende overzicht toegezonden.
2.5. Vorenbedoelde ook aan klaagster gezonden correspondentie van de kandidaat-notaris heeft bij klaagster nieuwe vragen opgeroepen, er uiteindelijk toe leidend dat de nalatenschap thans nog niet is afgewikkeld.
3. De klacht.
3.1. Klagers verwijten de notaris en de kandidaat-notaris -kort samengevat- bij het uitoefenen van hun werkzaamheden jegens klagers onvoldoende zorgvuldigheid en onpartijdigheid te hebben betracht bij de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam] en zich aldus te hebben gedragen in strijd met hetgeen in hun ambt betaamt.
3.2. In het bijzonder verwijten klagers de kandidaat-notaris dat zij onheus door hem zijn bejegend (schreeuwen, tieren, beledigen en wegsturen), alsmede dat de kandidaat-notaris zich tegenover klagers niet onpartijdig heeft opgesteld, omdat hij aan de hand van bankrekening-afschriften schenkingen van mevrouw [naam] aan haar zoon heeft moeten zien en beoordelen.
3.3. De notaris wordt door klagers in het bijzonder verweten dat hij vrijwel onmiddellijk de door klagers geuitte klacht over de kandidaat-notaris heeft weggewuifd; voorts dat de notaris wel heeft gezegd “dat er een fout is gemaakt”, maar daaromtrent geen duidelijkheid heeft gegeven; hij heeft klaagster beledigd en gemeend te kunnen volstaan met de opmerkingen dat de heer [naam] een heel goede kandidaat-notaris is en hij, de notaris, deel uitmaakt van de Kamer van Toezicht te Groningen.
4. Het verweer.
4.1. De notaris en de kandiaat-notaris betwisten de stellingen van klagers en verweren zich met onder meer op te merken dat naar hun mening klaagster tracht om frustraties, voortvloeiende uit een verstoorde familierelatie, af te wentelen op hun kantoor.
De notaris en de kandidaat-notaris hebben in diverse gesprekken begrip getoond voor de situatie van klaagster, waarbij hun geduld in hoge mate op de proef is gesteld.
In de gesprekken werden verdachtmakingen geuit aan het adres van de notaris en de kandidaat-notaris die nergens op zijn gebaseerd.
K.v.T.-klachtnr. 6/2003
3e blad
5. De beoordeling.
5.1. Notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen terzake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en terzake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
5.2. De Kamer heeft dat handelen of nalaten op klachtwaardigheid te beoordelen.
5.3. Klagers richten in de onderhavige zaak een aantal verwijten aan het adres van de notaris en de kandidaat-notaris, welke verwijten door de notaris en de kandidaat-notaris voor een belangrijk deel zijn weerlegd.
5.4. De kwestie van het al dan niet getekend hebben van papieren en het mogen inzien daarvan, blijkt de boedelvolmacht te betreffen die kennelijk abusievelijk door klaagster niet is ondertekend, terwijl zij die, zo heeft zij ter zitting verklaard, best wilde ondertekenen, sterker nog: klaagster was in de veronderstelling dat zij die hàd getekend.
5.5. Uit naderhand verricht onderzoek van de bankrekening van erflaatster, heeft de kandidaat-notaris geen noemenswaardige verschillen kunnen constateren; op grond van de uitkomsten van dat onderzoek heeft de kandidaat-notaris weliswaar tegen klaagster gezegd dat er aantoonbaar niets verrekend behoefde te worden, maar het ware wellicht beter geweest (gelet ook op de onderlinge verhoudingen) om de uitkomsten van dit onderzoek schriftelijk bij klaagster inzichtelijk te maken.
5.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt van een voortdurende miscommunicatie over en weer; ofschoon de rol van de notaris en kandidaat-notaris daarin mogelijk te weinig oplossingsgericht is geweest en zij niet immer even tactvol hebben gereageerd (waarvoor ter zitting overigens verontschuldiging is uitgesproken), hebben zij hun ambsplichten verricht.
Op grond van de ingezonden stukken en het ter zitting van de Kamer besprokene, is niet gebleken van een tekortschieten van notaris en kandidaat-notaris dat zulks als tuchtrechtelijk laakbaar is te beschouwen.
5.7. Het vorenstaande moet er dan ook toe leiden dat de klacht ongegrond verklaard moeten worden.
BESLISSING:
De Kamer van Toezicht te Assen verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven te Assen op woensdag 17 december 2003 door mr. J. S. van der Kolk, voorzitter, H. A. Bongers-Kuipers en A. H. C. van Drooge, leden, C. P. van Gastel en C. W. van Weert, plv.-leden, in tegenwoordigheid van Jt. Kuipers, secretaris, en door de voorzitter en de secretaris ondertekend.-
(Jt. Kuipers), (Mr. J. S. van der Kolk),
secretaris. voorzitter.