ECLI:NL:GHAMS:2004:AR3194

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002609-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging tot doodslag en zware mishandeling met veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Hij werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij met een steekwapen in de rug van het slachtoffer stak. Dit leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een dwarslaesie en verlamming van het linkerbeen van het slachtoffer. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De verklaringen van getuige [getuige 1] werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks enkele inconsistenties. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen voor het primair tenlastegelegde, maar wel voor het subsidiair tenlastegelegde van zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en oordeelde dat de straf passend was gezien de omstandigheden.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002609-03
datum uitspraak 23 april 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 7 juli 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/037524-02 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Overijssel, HvB Karelskamp,
Bornsestraat 333, 7601 PB Almelo.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 juni 2003 en in hoger beroep van 9 april 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daar¬door niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de ver¬dachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
-ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde-
hij op 28 juli 2002 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een steekwapen in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken;
-ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde-
hij op 28 juli 2002 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een steekwond tussen de schouderbladen en een verlamming van het linkerbeen heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een steekwapen in de rug te steken.
Hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Verklaringen getuige [getuige 1]
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige 1] betwist. Hij heeft daartoe -voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat deze getuige in zijn diverse verklaringen afgelegd bij de politie, bij de rechtbank en ter terechtzitting in hoger beroep, op vele punten afwijkend heeft verklaard.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Vastgesteld moet worden dat de verklaringen van [getuige 1] op een aantal onderdelen van elkaar afwijken, doch consistent zijn ten aanzien van het meest wezenlijke punt, te weten de aanwezigheid van verdachte in de woning van [getuige 1] ten tijde van het tenlastegelegde. De verklaringen van [getuige 1] vinden in het bijzonder wat betreft voornoemde aanwezigheid van verdachte in de woning van [getuige 1] bovendien in belangrijke mate steun in de overige bewijsmiddelen.
Het hof acht de verklaringen van [getuige 1] derhalve op dit punt voldoende betrouwbaar en is van oordeel dat deze verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
DNA-rapportage
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts gesteld dat de omstandigheden dat 1) het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen op een bierblikje in de woning van [getuige 1] en 2) het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] is aangetroffen in twee bloedvlekken in het shirt dat verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding, alsmede in het op de rechterhand van verdachte aangetroffen bloedspoor, geen uitsluitsel geven over de schuld van verdachte. Hij heeft daartoe voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven aangevoerd dat eerstgenoemde omstandigheid geen bevreemding wekt, nu verdachte op zaterdagavond 27 juli 2002 inderdaad een blikje bier heeft gedronken in de woning van [getuige 1]. De raadsman heeft voorts gewezen op alternatieve mogelijkheden waardoor bloed van [slachtoffer] in het t-shirt van de verdachte en op de rechterhand van de verdachte terechtgekomen is.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [getuige 1] als getuige verklaard dat hij zaterdagavond 27 juli 2002 zoals iedere avond voor het naar bed gaan heeft opgeruimd en afgewassen en dat op zondag 28 juli 2002 dus geen bierblikje van de vorige dag op tafel stond. Aan het feit dat op zondagavond, nadat het tenlastegelegde had plaatsgevonden, door de politie op de salontafel in de woonkamer van [getuige 1] een aangebroken bierblikje met DNA-profiel van verdachte is aangetroffen, dient naar het oordeel van het hof derhalve wel degelijk betekenis te worden toegekend.
De door de verdediging aangedragen verklaringen voor de aanwezigheid van DNA-profiel van [slachtoffer] in de bloedvlekken op het t-shirt en in het bloedspoor op de rechterhand van verdachte, zijn op geen enkele wijze van feitelijke grondslag voorzien en niet door deskundigenverklaringen onderbouwd. Een begin van aannemelijkheid van de door de verdediging opgeworpen mogelijkheden is niet gebleken. De op het t-shirt en op de rechterhand van verdachte aangetroffen sporen zijn logisch te verklaren vanuit het thans bewezenverklaarde delict en laten redelijkerwijze geen andere uitleg toe dan dat deze ook inderdaad zijn ontstaan bij het plegen van het delict.
Het hof acht het, gelet op het voorgaande, zodanig onwaarschijnlijk dat én het DNA-profiel van de verdachte reeds op zaterdag op het bierblikje terecht is gekomen én het DNA-profiel van [slachtoffer] op enig ander moment dan tijdens het delict zowel op het t-shirt van de verdachte als ook op de rechterhand van de verdachte terecht is gekomen, dat die door de verdediging gesuggereerde mogelijkheden in redelijkheid kunnen worden uitgesloten.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
Eendaadse samenloop van:
1) poging tot doodslag en
2) zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld conform het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een steekwapen in de rug te steken hetgeen heeft geleid tot zware mishandeling. De gevolgen hadden dodelijk kunnen zijn en de omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door verdachtes handelen ernstig en mogelijk blijvend lichamelijk letsel opgelopen, te weten een dwarslaesie met als gevolg een verlamming van zijn linkerbeen. Naar de ervaring leert, kunnen dergelijke feiten voor slachtoffers bovendien ingrijpende psychische gevolgen hebben.
Poging tot doodslag en zware mishandeling zijn ernstige geweldsdelicten die een voor de rechtsorde schokkend karakter dragen en leiden tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 16 februari 2004, is verdachte eerder veroordeeld ter zake van strafbare feiten waaronder een zeer ernstig geweldsdelict.
Het hof heeft kennis genomen van een Pro Justitia Rapport van 17 februari 2003, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 55 lid 1, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (VIER) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de twaalfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Haeringen, Mijnsberge en Heutink, in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2004.