ECLI:NL:GHAMS:2004:AR0019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1281/2003
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. Clement
  • A. Voncken
  • M. Driessen-Poortvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en schenking met uitsluitingsclausule

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank te Amsterdam, waarin werd bepaald dat een schenking van zijn moeder aan hem, die op zijn girorekening was bijgeschreven, in de gemeenschap van goederen moest worden betrokken. De schenking, die op 31 januari 2001 had plaatsgevonden, was door de moeder aangeduid als 'schenking 2001 privé'. De man stelde dat deze schenking op grond van een uitsluitingsclausule buiten de gemeenschap viel, terwijl de vrouw betoogde dat de schenking, gezien de eerdere schenkingen aan de gemeenschappelijke huishouding, wel degelijk in de gemeenschap moest worden betrokken.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de expliciete vermelding van de schenking door de moeder op het bankafschrift de intentie van de schenker weergaf, namelijk dat de schenking buiten de gemeenschap van goederen zou vallen. Het hof oordeelde dat de vrouw niet kon stellen dat de man de schenking op grond van redelijkheid en billijkheid in de gemeenschap moest inbrengen, omdat dit niet voortvloeide uit de eerdere schenkingen. De beslissing van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, en het hof bepaalde dat de vrouw een bedrag van € 2.616,25 aan de man moest uitkeren, in plaats van het eerder vastgestelde bedrag van € 9.268,71.

De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de schenker bij het bepalen of een schenking al dan niet in de gemeenschap van goederen valt, en bevestigt dat een uitsluitingsclausule kan worden verbonden aan een schenking zonder dat daar specifieke vormvereisten aan zijn verbonden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2004.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 juli 2004 in de zaak met rekestnummer 1281/03 van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
DE MAN,
procureur: mr. M.J.C. Willemsen,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
DE VROUW,
procureur: mr. K.E. van Hoeve.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 september 2003 van de rechtbank te Amsterdam, met rekestnummer 242749/ FA RK 02-2217.
1.2. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De zaak is op 26 april 2004 ter zitting behandeld.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1985 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2003 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] 2002 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen hebben op 11 oktober 2001 een concept echtscheidingsconvenant opgesteld, volgens welk concept de feitelijke verdeling heeft plaatsgevonden en de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.616,25 aan de man dient uit te keren.
2.3. [A], de moeder van de man (hierna: de moeder), heeft blijkens een bankafschrift van ABN AMRO van 2 februari 2001 op 31 januari 2001 middels een overboeking naar de girorekening van de man een bedrag van ƒ 42.735,- aan de man doen toekomen. Bij deze overboeking is vermeld “schenking 2001 privé”.
Blijkens een afschrift van de Postbank van 19 februari 2001 is voornoemd bedrag op 6 februari 2001 op de girorekening van de man bijgeschreven, met als vermelding “schenking 2001 privé”. Het saldo van deze rekening bedroeg per die datum ƒ 52.305,87 (€ 23.735,37).
2.4. De moeder heeft op 8 december 2003 voor notaris mr. P.J.N.T. Zeestraten te [B] een beëdigde verklaring afgelegd, waarin zij verklaart dat de strekking van voormelde toevoeging bij de overboeking is dat de desbetreffende schenking zou vallen buiten enige gemeenschap waarin de begiftigde ten tijde van de schenking was gehuwd, zoals in artikel 1:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek vermeld.
2.5. Als peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hanteren partijen 30 april 2001, 24.00 uur.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen overeenkomstig het concept echtscheidingsconvenant tussen partijen van 11 oktober 2001 vastgesteld, met dien verstande dat in deze verdeling eveneens de girorekening van de man met een saldo van € 23.735,37 alsmede zijn bankrekening in Frankrijk met een saldo van € 34,55 in de verdeling wordt betrokken. Voorts is bepaald dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 9.268,71 zal voldoen aan de vrouw.
3.2. Het hoger beroep van de man strekt ertoe om, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen overeenkomstig het concept echtscheidingsconvenant van 11 oktober 2001 en te bepalen dat de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.616,25 aan de man zal uitkeren.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen.
De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het saldo van de op zijn naam staande girorekening waarop onder andere de schenking door zijn moeder is bijgeschreven en het saldo van zijn bankrekening in Frankrijk op de peildatum in de verdeling dienen te worden betrokken. Hij stelt zich op het standpunt dat de overboeking op zijn girorekening met vermelding “schenking 2001 privé” op grond van bedongen uitsluiting en de intentie van zijn moeder ten tijde van de schenking buiten de gemeenschap valt. Voorts stelt hij dat het saldo van zijn bankrekening in Frankrijk reeds in het concept echtscheidingsconvenant bij de verdeling is betrokken en om die reden reeds is verrekend.
De vrouw heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Zij heeft aangevoerd dat gedurende het huwelijk van partijen schenkingen van de ouders van de man weliswaar op de rekening die alleen op naam van de man stond werden gestort, maar dat deze schenkingen telkenmale ten goede kwamen aan de gemeenschappelijke huishouding. Haars inziens valt de in het geding zijnde schenking niet onder de werking van de uitsluitingsclausule en derhalve in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen. De vrouw erkent dat het saldo van de Franse bankrekening van de man reeds in het echtscheidingsconvenant is verrekend.
4.2. In de onderhavige zaak dient de vraag beantwoord te worden of de schenking door de moeder van de man al dan niet in de gemeenschap van goederen is gevallen.
Nu uit het bankafschrift van de ABN AMRO van 2 februari 2001 en het afschrift van de Postbank van 19 februari 2001 blijkt dat de moeder bij de overschrijving heeft vermeld “schenking 2001 privé” en de bedoeling van de schenker op dat moment bepalend is, beantwoordt het hof, in het licht van het navolgende, deze vraag ontkennend.
Aan een girale overboeking, die te beschouwen is als een schenking van hand tot hand, kan een uitsluitingsclausule worden verbonden, waaraan in dat geval geen vormvereisten worden gesteld. Een toevoeging op de betalingsopdracht kan worden beschouwd als een schriftelijke mededeling van de intentie van de schenker op het moment van de schenking, die aan de begiftigde kenbaar wordt gemaakt.
Uit de stukken alsmede uit hetgeen ter zitting is aangevoerd, is naar ’s hofs oordeel voldoende vast komen te staan dat de expliciete toevoeging bij de overschrijving de intentie van de moeder ten tijde van de schenking weergaf, namelijk dat deze schenking buiten de gemeenschap van goederen van partijen zou vallen. De moeder heeft dit ook op 8 december 2003 bevestigd in voormelde beëdigde verklaring. De toevoeging op de betalingsopdracht is blijkens het bankafschrift van de Postbank van 19 februari 2001 ter kennis gekomen van de man, die de schenking vervolgens heeft geaccepteerd. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is de bedoeling van de moeder dat de schenking niet in de boedel zou vallen, door de vrouw bovendien uitdrukkelijk erkend.
4.3. De vrouw stelt zich echter op het standpunt dat de man de schenking op grond van de redelijkheid en billijkheid dient in te brengen in de gemeenschap van goederen, nu partijen dat over en weer bij schenkingen van hun ouders in het verleden altijd deden.
Het enkele feit dat partijen in het verleden schenkingen aanwendden voor de gemeenschappelijke huishouding brengt naar ‘s hofs oordeel, anders dan de vrouw stelt, niet mee dat naar redelijkheid en billijkheid geoordeeld moet worden dat de man gehouden is de onderhavige schenking te betrekken bij de verdeling tussen partijen. De eerste grief slaagt derhalve.
4.4. De tweede grief van de man met betrekking tot de verdeling van het saldo van zijn Franse bankrekening slaagt eveneens gelet op het standpunt van de vrouw bij verweer, zodat deze grief geen nadere bespreking behoeft.
4.5. Conclusie is dat de beslissing van de rechtbank gedeeltelijk zal worden vernietigd, en wel voor zover daarin is bepaald dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 9.268,71 aan de vrouw zal uitkeren. Partijen zullen slechts gehouden zijn de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap uit te voeren conform het concept echtscheidingsconvenant van 11 oktober 2001. Dit brengt mee dat de vrouw aan de man een bedrag van € 2.616,25 dient uit te keren.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap eveneens betrokken wordt de girorekening van de man, nummer [C], met een saldo van € 23.735,37, alsmede de bankrekening van de man, nummer [D], met een saldo van € 34,55 en de man wegens overbedeling een bedrag van € 9.268,71 aan de vrouw zal uitkeren en, opnieuw rechtdoende,
bepaalt dat de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.616,25 (TWEEDUIZEND ZESHONDERDENZESTIEN EURO EN VIJFENTWINTIG EUROCENT) zal uitkeren aan de man, te voldoen binnen veertien dagen nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Clement, Voncken en Driessen-Poortvliet in tegenwoordigheid van mr. Cornel-Lubberts als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2004.