GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 13 mei 2004 in de zaak onder rekestnummer 1001/2003 NOT van:
[naam]
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
MR. [naam]
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante, verder te noemen klaagster, heeft bij een op 19 september 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te [plaats], verder te noemen de kamer, van 3 september 2003 waarbij de door klaagster tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ingediende klacht gegrond is verklaard en geen maatregel is opgelegd.
1.2. Ter griffie van het hof is van de zijde van de notaris geen verweerschrift ingekomen.
1.3. Van de zijde van klaagster is op bij brief van 16 maart 2004 een aantal stukken voor de mondelinge behandeling ter griffie ingekomen.
1.4. De advocaat van de notaris heeft bij brief, ingekomen ter griffie op 18 maart 2004, geprotesteerd tegen de indiening van de sub 1.3. bedoelde aanzienlijke hoeveelheid stukken door klaagster. De advocaat van de notaris acht het indienen van een dergelijke hoeveelheid stukken zo kort voor het plaatsvinden van de zitting in strijd met de behoorlijke procesorde.
1.5. In aanvulling op de stukken van 16 maart 2004 heeft klaagster op 24 maart 2004, nog een aantal stukken bij het hof ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2004. Verschenen zijn klaagster, de notaris en zijn advocaat. Allen hebben het woord gevoerd. Klaagster aan de hand van de door haar bij de stukken reeds toegezonden aanklachtnota, de advocaat van de notaris aan de hand van een pleitnota. Ter zitting heeft de notaris een brief gericht aan het PBC gedateerd 19 februari 2003 overgelegd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 3 september 2003 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
Kort samengevat verwijt klaagster dat de notaris zich partijdig heeft opgesteld, klaagster heeft gechanteerd en zich schuldig heeft gemaakt aan meeloopcriminaliteit met het PBC.
Klaagsters voert daartoe aan dat de notaris in zijn brief van 13 februari 2003 stelt dat in het onderhavige geval onder bewindstelling de enige oplossing is in combinatie met het betalen van € 3.000,- - als vergoeding aan de kopers voor uitstel van de levering tot 10 maart 2003 van de woning van klaagster aan de [adres] te [plaats]. In dezelfde brief wijst de notaris naar de boeteregeling in de koopovereenkomst indien niet tijdig wordt geleverd. Hij kan bovendien niet garanderen dat op 10 maart 2003 kan worden geleverd.
De notaris stelt als oplossing voor dat de woning van klaagster onder bewind wordt gesteld. Zij loopt dan echter het risico dat zij € 3.000,-- dient te betalen alsmede een boete. Verder stelt de notaris als oplossing voordat er een verklaring dient te komen waaruit onomstotelijk blijkt dat klaagster niet lijdt aan een geestelijke stoornis. Hiertoe dient zij in overleg te treden met het PBC. Dit is echter tegen de wens van klaagster aangezien zij niet wil meewerken aan een onderzoek door het PBC.
Klaagster voelt zich door deze brief onder druk gezet door de notaris.
4.2. Klaagster voelt zich bovendien gechanteerd door de notaris met de rechter-dwingt-notaris-constructie zoals voorgesteld door de notaris in zijn brief van 19 februari 2003. Door deze constructie dwingt de notaris klaagster zich aan een onderzoek te onderwerpen van het PBC.
4.3. Klaagster is van mening dat nu de notaris niet de handelingsbekwaamheid van klaagster wil vast stellen, hij zich schuldig maakt aan partijdigheid. Pas nadat klaagster de notaris tot tweemaal toe aansprakelijk heeft gesteld en duidelijk was geworden dat klaagster zich niet liet chanteren tot praten met het PBC, wilde de notaris tot de vaststelling van de handelingsbekwaamheid van klaagster overgaan
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klaagster. Hij betoogt dat zijn zorgplicht met zich brengt dat, gelet op de problematiek rondom klaagster, extra waakzaamheid was geboden. Hij heeft op 12 februari 2003 een telefonisch onderhoud gehad met klaagster. Hetgeen in dat gesprek naar voren is gekomen heeft hij bij brief van 13 februari 2003 aan klaagster bevestigd. Gezien de tijdsdruk heeft de notaris naar andere oplossingen gezocht. Deze heeft hij voorgelegd aan klaagster bij brief van 19 februari 2003.
5.2. De notaris beroept zich er op dat het moeilijk voor hem was om contact te krijgen met het PBC. Hij heeft veelvuldig getracht telefonisch contact te krijgen met de behandelaar van klaagster, maar de notaris werd steeds niet teruggebeld
5.3. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris naar voren gebracht dat zijns inziens de klacht onvoldoende duidelijk is, zodat hij niet in staat is zich behoorlijk te verweren. Daardoor wordt hij in zijn verdediging geschaad.
6.1. Het hof is van oordeel dat, anders dan van de zijde van de notaris bij de mondelinge behandeling is betoogd, de klacht van klaagster voldoende duidelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris niet in zijn verdediging is geschaad. Dit geldt te meer nu hij zich in deze procedure heeft laten bijstaan door een advocaat.
6.2. Voor zover de notaris klaagt over strijd met de behoorlijke procesorde in verband met de toezending kort vóór de mondelinge behandeling van een groot aantal stukken door klaagster, is het hof van oordeel dat deze klacht geen doel treft nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de notaris adequaat heeft gereageerd op hetgeen klaagster heeft betoogd.
6.3. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 13 mei 2004.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’sGravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 03-10 van:
Mevrouw [naam],
hierna ook te noemen klaagster,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats],
mr [naam],
notaris te [plaats],
raadsman mr P.S. Kamminga te [plaats].
De Kamer heeft kennis genomen van:
? de klacht, met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2003 via de KNB,
? het antwoord van de notaris met bijlagen,
? de repliek van klaagster met bijlage,
? de dupliek van de notaris met bijlage,
? de brief van klaagster d.d. 18 juni 2003.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2003. Daarbij waren aanwezig klaagster en de notaris, vergezeld van zijn raadsman, mr P.S. Kamminga te [plaats].
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde aantekeningen van klaagster, voor zover voorgelezen, en van de raadsman van de notaris.
Op 21 januari 2003 is aan het kantoor van de notaris verzocht de levering van de woning aan de [adres] te Den Haag te verzorgen. De voorgenomen passeerdatum was 17 februari 2003.
Klaagster was de verkoopster. Zij verbleef in het Pieter Baan Centrum (verder te noemen PBC). Aangezien het paspoort van klaagster door de politie in beslag was genomen en klaagster slechts over een justitiepasje beschikte, bleek legalisatie van haar handtekening onder de door haar naar de notaris gezonden volmacht nodig.
In een gesprek met de broer van klaagster op 6 februari 2003 werd het de notaris duidelijk dat klaagster in het PBC verbleef in verband met verdenking van een delict gepleegd in de bewuste woning. De notaris heeft daarop inzake de juridische consequenties van het beoogde transport onder andere advies gevraagd aan zijn advocatenkantoor en het Juridisch Bureau van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB).
In een telefoongesprek op 12 februari 2003 heeft de notaris klaagster de stand van zaken medegedeeld en een en ander bevestigd in zijn brief van 13 februari 2003.
In deze brief schreef de notaris onder meer aan klaagster dat nu zij in het PBC verbleef niet vast te stellen was of er sprake was van een geestelijke stoornis en dat een oplossing zou zijn een onderbewindstelling betreffende haar woning of dat gedacht kon worden aan een artsenverklaring. Voorts schreef de notaris dat zolang klaagster in het PBC verbleef en over haar woning niet een bewind ingesteld was, de akte van levering niet getekend kon worden. Voorts wees de notaris nog op het boetebeding in de koopakte als niet op 17 februari 2003 kon worden geleverd en wees hij op de reactie van de kopers waaruit bleek dat klaagster € 3000 schadevergoeding zou moeten betalen bij uitstel van de levering.
Bij brief van 19 februari 2003 schreef de notaris aan klaagster dat hij, als klaagster zich niet zou kunnen vinden in de oplossingen van zijn brief van 13 februari 2003, zijn medewerking aan het passeren van de akte zou moeten weigeren op de gronden als beschreven in voormelde brief en bracht hij als een voor beiden bevredigende oplossing naar voren een civiele rechter uitspraak te laten doen waarbij de notaris gedwongen wordt de akte te passeren (rechter-dwingt-notaris-constructie).
Bij brief van 20 februari 2003 schreef de notaris aan klaagster dat hij onder andere had gesproken met de heer [naam] van de P.I. [naam], waarheen klaagster na haar verblijf in het PBC zou worden overgeplaatst, en dat diens bevestiging in combinatie met hun telefoongesprek en briefwisseling voldoende aanleiding was de door klaagster getekende volmacht te accepteren.
Op 4 maart 2003 is de akte tot levering gepasseerd.
De klacht richt zich tegen het handelen van de notaris met betrekking tot de overdracht van het pand aan de [adres] te [plaats].
Ter zitting heeft klaagster verklaard dat de kern van haar klacht inhoudt partijdigheid, chantage en meeloopcriminaliteit van de notaris met het PBC.
Klaagster heeft daarbij verwezen naar de brief van de notaris van 13 februari 2003. Zij heeft aangevoerd dat in voormelde brief de notaris onder meer stelt dat onderbewindstelling de enige oplossing is in combinatie met een door de kopers geëiste vergoeding van € 3000 voor uitstel van de levering tot
10 maart 2003.
Vervolgens wijst de notaris in zijn brief op de boeteregeling in de koopovereenkomst als niet op
17 februari 2003 wordt geleverd. Dit alles terwijl de notaris niet kan garanderen dat op 10 maart 2003 kan worden geleverd.
De notaris schrijft dat de oplossing is ofwel er dient een bewind over de woning ingesteld te worden of er dient een ondubbelzinnig schriftelijke verklaring te komen waaruit blijkt dat klaagster niet over een geestelijke stoornis beschikt en dat zij - in het kader van de huidige strafrechtprocedure - niet wederom aan een onderzoek als in het PBC zal worden onderworpen. Dat wil zeggen dat klaagster maar één ding kan doen en dat is praten met het PBC wat klaagster nu juist niet wil, aangezien zij weigert mee te werken aan het onderzoek van het PBC. Als klaagster zou instemmen met de onderbewindstelling zou klaagster echter het risico lopen dat zij € 3000 plus de boete zou moeten betalen.
Nadat klaagster de notaris aansprakelijk had gesteld heeft de notaris nogmaals geprobeerd klaagster onder druk te zetten met de rechter-dwingt-notaris-constructie in zijn brief van 19 februari 2003.
Met deze brieven heeft de notaris klaagster willen chanteren om haar in de armen van het PBC te drijven. De partijdigheid van de notaris blijkt uit het niet willen vaststellen van de handelingsbekwaamheid van klaagster. Pas nadat klaagster de notaris twee maal aansprakelijk had gesteld en nadat duidelijk was geworden dat klaagster zich niet liet chanteren tot praten met het PBC wenste de notaris tot de vaststelling van de handelingsbekwaamheid van klaagster over te gaan.
De notaris heeft als verweer aangevoerd dat gelet op de problematiek van het verblijf in het PBC met name vanwege het feit dat het delict waarvoor klaagster voor onderzoek in het PBC verbleef was gepleegd in de bewuste woning, hetgeen hem pas op 6 februari 2003 duidelijk werd, en gelet op de op hem rustende zorgplicht jegens alle belanghebbenden, waakzaamheid was geboden.
Op 12 februari 2003 heeft de notaris een telefonisch onderhoud gehad met klaagster. Zij gaf daarin te kennen niets te zien in een artsenverklaring gezien haar zwijgrecht en ook niet in een onder-bewindstelling. Daarop heeft de notaris een en ander bevestigd in zijn brief van 13 februari 2003. Gezien de tijdsdruk heeft de notaris naar andere oplossingen gezocht, zoals verwoord in zijn brief van 19 februari 2003. Na een gesprek met de psycholoog en lid van het behandelend team leek een artsenverklaring ook tot de mogelijkheden te behoren. Na verloop van tijd na extra onderzoek, gesprekken met kantonrechters, juristen PBC en de KNB, alsmede briefwisseling en gesprekken met klaagster werden de bedenkingen minder zodat uiteindelijk op 4 maart 2003 getekend kon worden. Eén van de problemen was dat het heel moeilijk was telefonisch contact te krijgen met het PBC.
Door deze problematiek was de legalisatie van de handtekening van klaagster naar de achtergrond gedrongen. Achteraf bezien had meer voortvarendheid kunnen worden betracht, maar dit was niet het “hoofdprobleem” en heeft er bovendien niet toe geleid dat het passeren van de akte van levering is tegengehouden.
De notaris heeft voorts aangevoerd dat hij de makelaar heeft gebeld om uitstel van de levering te krijgen, dat de € 3000 uit de koker van de makelaar bleek te komen en niet van de kopers en dat hij voorts ervoor heeft gezorgd dat er geen beroep zou worden gedaan op de 10% boete bij latere levering.
De beoordeling van de klacht
De Kamer overweegt als volgt:
Vanzelfsprekend dient de notaris bij de uitvoering van zijn werkzaamheden de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten, hetgeen onder meer meebrengt dat hij zich ervan vergewist of de bij de transactie betrokken partijen, waaronder klaagster, in staat zijn zelfstandig hun belangen te behartigen. Dat de notaris extra waakzaamheid op dit punt geboden achtte, nu klaagster in het PBC verbleef, acht de Kamer op zichzelf begrijpelijk. De manier waarop de notaris in het onderhavige geval heeft onderzocht of klaagster daartoe in staat was, acht de Kamer echter niet in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen. Een notaris dient zich allereerst zelf ervan te overtuigen of iemand in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen, terwijl de notaris hier naar eigen zeggen doelbewust aanvankelijk geen contact heeft gezocht met klaagster, maar eerst advies heeft ingewonnen om klaagster niet ongerust te maken en heeft vervolgens klaagster telefonisch op de hoogte gesteld van het resultaat. De notaris had niet alleen mogen afgaan op het feit dat klaagster in het PBC verbleef. Het feit dat iemand daar verblijft is, zoals klaagster heeft gesteld en de notaris ook heeft toegegeven, geen reden om aan te nemen dat iemand niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen.
De notaris had eerst klaagster zelf kunnen en moeten benaderen (telefonisch of persoonlijk door haar in het PBC te bezoeken, waartoe de mogelijkheid bestond) en pas daarna, indien hij op grond daarvan tot het oordeel zou zijn gekomen dat getwijfeld kon worden aan haar vermogen om zelfstandig haar belangen bij de verkoop van haar huis waar te nemen, nader onderzoek mogen doen.
Daarbij komt dat getwijfeld kan worden aan de juistheid van het in dwingende bewoordingen gestelde advies van de notaris dat “zolang u in het Pieter Baan Centrum verblijft en uw woning niet onder bewind wordt gesteld, (…..) de akte van levering niet getekend (kan) worden”, nog daargelaten het feit dat als klaagster het advies van de notaris om een bewind te laten instellen had opgevolgd dit voor haar nadelige financiële consequenties had kunnen hebben.
De Kamer is dan ook van oordeel dat de notaris in dat opzicht niet zorgvuldig met het belang van klaagster is omgegaan en acht de klacht dan ook in zoverre gegrond.
Anders dan klaagster betoogt is de Kamer echter van oordeel, dat op geen enkele wijze is gebleken of zelfs maar aannemelijk is geworden, dat de notaris heeft samengespannen met het PBC om klaagster te dwingen aan het PBC onderzoek mee te werken. De Kamer is er daarentegen juist van overtuigd dat de notaris met de beste bedoelingen heeft gehandeld en zich veel inspanning heeft getroost om het transport toch, zij het met vertraging, doorgang te laten vinden, hetgeen in het belang van klaagster was. Nu dat uiteindelijk ook is gebeurd en klaagster door de vertraging geen schade heeft geleden, acht de Kamer een maatregel niet op zijn plaats.
Met betrekking tot de legalisatie is de Kamer van oordeel dat, als de notaris zich de moeite had getroost klaagster persoonlijk te bezoeken, dit probleem gemakkelijker opgelost had kunnen worden. Niet is gebleken dat dit probleem heeft geleid tot een later passeren van de leveringsakte. Deze kwestie maakt de hieronder te geven beslissing niet anders.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Verklaart de klacht gegrond als hierboven vermeld zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, J. Hulsebosch en A.J.M. van Velzen, leden, en mr M.G.L. den Os-Brand plaatsvervangend lid, en in tegenwoordigheid van de waarnemend secretaris, in het openbaar uitgesproken op 3 september 2003.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klaagster gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klaagster van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.