ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ2602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/90174 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechten op mengsels van gebroken en volwitte rijst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2004, staat de vraag centraal of de inspecteur terecht douanerechten heeft geheven op een mengsel van gebroken en volwitte rijst. Het beroep is ingediend door B. te Y (Luxemburg) tegen een eerdere uitspraak van de inspecteur van 24 april 2001, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van douanerechten werd afgewezen. De inspecteur had op basis van monsteronderzoek vastgesteld dat het product volwitte langkorrelige rijst betrof, waarvoor een hoger douanerecht gold dan voor breukrijst. Belanghebbende betwistte de wijze van monsterneming en de toepassing van het tarief voor volwitte rijst.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 11 juni 2001 werd ingediend. Na een niet-ontvankelijk verklaring door de Tariefcommissie, werd de zaak overgedragen aan de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2003 werd de inspecteur vertegenwoordigd door medewerkers van het Laboratorium van de Belastingdienst, terwijl belanghebbende werd bijgestaan door haar gemachtigde en andere adviseurs.

De Douanekamer oordeelde dat de inspecteur de douanerechten terecht had geheven op basis van de resultaten van het monsteronderzoek, dat had aangetoond dat het mengsel meer dan 50% gebroken rijst bevatte. De Douanekamer concludeerde dat de inspecteur de juiste tariefpost had toegepast, aangezien geen van de bestanddelen van het mengsel ten minste 90% uitmaakte. De grieven van belanghebbende werden verworpen, en de Douanekamer verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om bezwaar te maken tegen de monsterneming, wat niet was gebeurd, en bevestigt de wettelijke bepalingen omtrent douanerechten voor mengsels.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 01/90174 DK (voorheen nr. 0174/2001 TC)
de dato 23 april 2004
1. De procedure
1.1. Op 11 juni 2001 is door de griffier van het gerechtshof te Den Haag een beroepschrift, ingediend door mr. A van R, advocaten te Z, namens B. te Y (Luxemburg), hierna belanghebbende, doorgezonden naar de Tariefcommissie. Het beroepschrift is bij de Tariefcommissie ingekomen op 12 juni 2001.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 24 april 2001, kenmerk xxxxxxxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 14 september 2000 betreffende aangiftenummer xxxxxxx, vermelde bedrag aan douanerechten werd afgewezen.
1.2. Bij uitspraak van 17 juli 2001 heeft de Tariefcommissie het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De gemachtigde heeft op 2 augustus 2001 een verzetschrift ingediend tegen voornoemde uitspraak. De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 6 november 2001.
Aldaar is verschenen mr. A.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Am-ster-dam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tarief-commis-sie.
1.4. Bij zijn uitspraak van 22 januari 2002 heeft de Douanekamer het sub 1.2. vermelde verzet gegrond verklaard.
1.5. Van belanghebbende is een griffierecht van ? 204,20 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak ten principale heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 18 februari 2003.
Daar is verschenen namens belanghebbende de gemachtigde, mr. A, tot bijstand vergezeld van C en D, alsmede namens de inspecteur mr. E, tot bijstand vergezeld van F en G, beiden werkzaam bij het Laboratorium van de Belastingdienst (hierna: het Laboratorium).
De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft een tweetal brieven gericht aan de Luxemburgse douaneautoriteiten van 7 oktober 1999 en 20 december 1999 overgelegd, alsmede een monster van een soortgelijk goed. De inspecteur heeft van genoemde stukken kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten; tevens heeft hij voornoemd monster kunnen waarnemen.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende heeft aan S B.V. te W rijst verkocht voor een prijs inclusief de bij invoer verschuldigde rechten bij invoer. Om aan haar contractuele verplichtingen te kunnen voldoen, heeft belanghebbende zelf een partij rijst gekocht in Pakistan en naar de EG laten overkomen. Bij aankomst van de partij rijst in Rotterdam heeft zij aan M B.V., een douane--expediteur, opdracht gegeven de rijst aan te geven voor het vrije verkeer. M B.V. heeft op 25 februari 2000 op eigen naam onder nummer xxxxxxxxx aangifte voor het vrije verkeer gedaan bij de douane te Rotterdam. Op de aangifte is de zending omschreven als "andere resten van gebroken rijst te gebruiken voor diervoeders". Het betrof een partij met een nettomassa van 21.000 kg. Als tariefpost is post 2302 20 90 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) vermeld.
2.2. De bij de invoeraangifte overgelegde factuur van belanghebbende aan S B.V., gedagtekend 8 februari 2000, omschrijft de goe-deren als "broken rice irri-6 (rejection of rice) for animal feed". Op het bij de aan-gifte gevoegde AGRIM-certificaat, LU nr. xxxx staat "Résidus de riz" vermeld. Het op de betreffende zending betrekking hebbende landbouw-for-mu-lier L (F), nr. B xxxxx, vermeldt "andere resten van gebroken rijst te gebruiken voor diervoeders".
2.3. In het kader van de verificatie van de invoeraangifte heeft de douane de goederen daadwerkelijk opgenomen en monsters daarvan genomen. Deze monsters zijn gemengd en als één totaalmonster naar het Laboratorium gezonden. Het Laboratorium heeft het monster vervolgens naar het Rijks-kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten (hierna: RIKILT) gezonden om de aard en de samenstelling van het product vast te stellen.
In afwachting van de uitslag van dit onderzoek zijn de goederen op 6 maart 2000 vrijgegeven, nadat de inspecteur aan de aangever M B.V. een uit-nodiging tot betaling van f 4.502,90 had uitgereikt.
2.4 Op 25 april 2000 heeft de douane aan de aangever schriftelijk de uitslag van het monsteronderzoek medegedeeld. Hierin stond, voorzover hier van belang, vermeld:
"Onderzocht product: broken rice irri
Monster in goede staat en met ongeschonden verzegeling ontvangen.
(...)
Bij onderzoek bevonden:
Voor de goederencode is dit product een breukrijst. Het bevat weinig slijpsel. Voor het invoerrecht (douanerecht t.a.v. landbouwgoederen) is het een volwitte langkorrelige rijst. Lengte van de korrels: meer dan 6,0 mm. Verhouding lengte/-breedte: 3,0 of meer.
Het gehalte aan breuk (bepaald volgens de definities vermeld in bijlage A bij Ver-ordening (EG) 3072/95) bedraagt meer dan 50, doch minder dan 90 gewichtspercenten.
Geraadpleegde instantie: RIKILT-DLO.
Advies goederencode: 1006.4000
(…)".
Op verzoek van de aangever heeft een heronderzoek van het monster plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn op 20 juli 2000 schriftelijk aan de aangever medegedeeld. De bevonden resultaten waren gelijkluidend aan die van de hiervoor vermelde uitslag naar aanleiding van het eerste onderzoek.
2.5. De inspecteur heeft naar aanleiding van de resultaten van het monsteronderzoek besloten om het product in afwijking van de op de aangifte vermelde tariefpost, in te delen onder post 1006 40 00 van het GDT (douanerechten € 140 per 1.000 kg). Voor de vaststelling van de hoogte van de verschuldigde dou-ane-rechten heeft de inspecteur het tarief van volwitte, langkorrelige rijst, behorende bij post
1006 30 98 toegepast ( € 455 per 1.000 kg). Als gevolg van deze correctie heeft de in-spec-teur op 14 september 2000 aan de aangever voor de méér verschuldigde douane-rechten de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling, groot f 16.533,60 (€ 7.511,70), uitgereikt.
3. Het geschil
In geding is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht met toepassing van de Aanvullende aantekening (EG) 2, onderdelen a en b, op hoofdstuk 10 van het GDT, heeft geheven naar het tarief, behorende bij post 1006 30 98 voor volwitte rijst, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt.
Voor dit geding zijn relevant de posten 1006 30 98 en 1006 40 00. Deze luiden als volgt:
Post 1006 3098
“1006 Rijst:
(…)
1006 30 - halfwitte of volwitte rijst, ook indien gepolijst of geglansd:
(…)
- - volwitte rijst:
(…)
- - - andere:
(…)
- - - - langkorrelige rijst:
(…)
1006 30 98 - - - - - waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of
groter dan 3”.
Post 1006 40 00
“1006 Rijst:
(…)
1006 40 00 - breukrijst”.
Aanvullende aantekening (EG) 2, onderdelen a en b, op hoofdstuk 10 van het GDT, luidt als volgt:
“Het van toepassing zijnde douanerecht op mengsels vallende onder dit hoofdstuk wordt als volgt vastgesteld:
a) voor mengsels waarvan een van de bestanddelen ten minste 90 gewichtspercenten uitmaakt, is het douanerecht voor dat bestanddeel van toepassing;
b) voor andere mengsels, is het douanerecht van het bestanddeel van toepassing dat leidt tot het hoogste bedrag aan douanerechten.”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De douanerechten mogen niet worden berekend op basis van het tarief voor volwitte langkorrelige rijst, omdat breukrijst is ingevoerd.
4.2. Ter zitting is namens belanghebbende het volgende verklaard.
Vooraf is geen toestemming gevraagd om monsters te nemen. Belanghebbende kan dus niet controleren of de wijze van monsterneming correct is geweest; zij had daarbij willen zijn.
Belanghebbende neemt alsnog het standpunt in dat het mengsel van gebroken en
hele rijstkorrels als “breukrijst” onder post 1006 40 00 moet worden ingedeeld.
Belanghebbende is het er niet mee eens dat de onderhavige partij rijst in het geheel wordt belast naar het tarief voor volwitte langkorrelige rijst. Zij heeft breuk-rijst ingevoerd en wil ook voor breukrijst worden aangeslagen. De rijst is niet voor menselijke consumptie bestemd, en inmiddels is de partij rijst tot diervoerder verwerkt. Toepassing van Aanvullende aantekening (EG) 2, onderdeel b, op hoofdstuk 10 acht belanghebbende onredelijk.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Door het Laboratorium is vastgesteld dat het gehalte aan breuk van de onderhavige partij meer dan 50, doch minder dan 90 gewichtspercenten bedraagt. Deze constatering is van belang voor de toepassing van het tarief van douanerechten. Aanvullende aantekening (EG) 2, onderdeel b, op hoofdstuk 10 leidt er dan toe dat het douanerecht van het bestanddeel van toepassing is, dat leidt tot het hoogste bedrag aan douanerechten. In dit geval is dat het tarief voor volwitte langkorrelige rijst van post 1006 30 98.
5.2. De inspecteur heeft ter zitting het volgende verklaard.
De aangever is telefonisch op de hoogte gesteld dat de douane monsters wilde nemen van de ingevoerde partij. De aangever was ook bij de monsterneming aanwezig.
Het RIKILT heeft twee maal een meting verricht met telkens 100 korrels, afkomstig van het genomen monster. Bij deze meting is de methode toegepast zoals beschreven in bijlage A van Ver-ordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad van 22 december 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (Pb EG L 329). De werkwijze daarbij is als volgt. Eerst worden van de 100 korrels de hele korrels apart genomen en de gemiddelde lengte daarvan berekend. Deze gemiddelde lengte is nodig om het gehalte aan breuk te kunnen bepalen. De resterende gebroken korrels moeten namelijk gelijk zijn aan of kleiner zijn dan driekwart van de gemiddelde lengte van de hele korrel om als breukrijst te kunnen worden aangemerkt. Voor de onderhavige partij is de lengte van de hele korrels vastgesteld op 6 mil-li-meter of meer. Uitgaande van de hiervoor bepaalde gemid-delde lengte van 6 millimeter, zijn als gebroken korrels aangemerkt die korrels waarvan de lengte gelijk aan of kleiner was dan 4,5 millimeter. Het gehalte aan gebroken rijstkorrels is bij het eerste onderzoek op 71,9 gewichtspercenten gesteld, bij het heronderzoek op 74,9 gewichtspercenten.
Voor het bepalen van het gehalte aan breuk doet het er niet toe hoeveel hele korrels zich in een meting bevinden.
Het is moeilijk te zeggen of het door belanghebbende meegenomen monster representatief is.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De in het Communautaire douanewetboek neergelegde be-pa-lingen schrijven niet voor dat de douane andere personen dan de aangever de gelegenheid moet geven tot het bijwonen van een monsterneming in het kader van de controle van een douaneaangifte.
Belanghebbende heeft niet weersproken dat de douane in aanwezigheid van de aangever de monsters uit de onderhavige partij rijst heeft genomen. Het lag dus op de weg van de aangever om tegen de monsterneming bezwaar te maken. Van die zijde is evenwel geen bezwaar bekend. Nu belanghebbende de wijze van monsterneming met geen andere gronden heeft bestreden, moet het ervoor worden gehouden dat de monsterneming correct is verlopen, en dat de uitslagen ervan in deze procedure als grondslag van de heffing mogen worden gebruikt.
6.2. Op grond van de uitslag van het Laboratorium, ter zitting door de inspecteur nog nader toegelicht, kan van de volgende kenmerken van het ingevoerde product worden uitgegaan. Het betreft een mengsel van gebroken en hele, geslepen rijstkorrels. Na meting volgens de ter zake communautair voorgeschreven methode is de gemiddelde lengte van de hele korrels vastgesteld op 6 millimeter of meer; de verhouding lengte/breedte daarvan op 3 millimeter of meer. Uitgaande van de hiervoor bepaalde gemiddelde lengte is het gehalte gebroken rijstkorrels bij het eerste onderzoek op 71,9 gewichtspercenten gesteld, na her-onderzoek op 74,9 gewichtspercenten. Het mengsel bevat geen noemenswaardige hoeveelheid slijpsel.
6.3. Aanvullende aantekening (EG) 2, onder b, op hoofdstuk l0 van de gecombineerde nomenclatuur is onderdeel van de communautaire wettelijke palingen tot vaststelling van de hoogte van het tarief van douanerechten voor rijstproducten, die in een van deze posten van het hoofdstuk worden ingedeeld. Voor de onderhavige partij rijst, dat een mengsel betreft van breukrijst en volwitte langkorrelige rijst, maakt - gelet op het geen onder 6.2. is vastgesteld - geen van deze bestanddelen ten minste 90 gewichtspercenten van het mengsel uit. In dat geval leidt - gelet op de bij de tariefposten van deze bestanddelen behorende tarieven en met inachtneming van hetgeen in aanvullende aantekening (EG) 2, onder b, op hoofdstuk l0 is bepaald - de toepassing van het douanerecht op volwitte langkorrelige rijst tot het hoogste bedrag aan douanerechten voor dit mengsel. De inspecteur heeft derhalve volgens de wettelijke bepalingen terecht het tarief van volwitte rijst, hoewel deze soort rijst slechts een deel van het mengsel betreft, op het onder-havige mengsel rijst als geheel toegepast.
6.4. De door belanghebbende onder 4.2. gestelde omstandigheden zijn geen gronden om de toe-passing van bedoelde aanvullende aantekening achter-wege te laten. Voorzover belanghebbende heeft willen betogen dat het bepaalde in deze aanvullende aantekening onredelijk is, wordt deze grief eveneens verworpen. Het is niet aan de rechter om over de redelijkheid van een wettelijke bepaling - in dit geval een regel die de hoogte van de heffing bij een mengsel voorschrijft - een oordeel te geven.
6.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het gelijk aan de inspecteur is, en dat het beroep derhalve ongegrond moet worden verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 23 april 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter,
mr. J.J.A.M. Kennis en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.