Tweede Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Y, belanghebbende
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 11 augustus 2003, ingediend door B (C te Z) als gemachtigde en aangevuld bij brief van 8 oktober 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 8 augustus 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998.
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 november 2002 onder nummer 11.95.554.F.01.8501 over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 12.115. Tevens is € 1.892 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot € 11.350.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot primair vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 1 maart 2004 zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van D, alsmede namens de inspecteur E, tot bijstand vergezeld van F. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft bij overeenkomst van 27 februari 1995 met G B.V. een vruchtgebruik verworven van een zogeheten certificaat A, uitgegeven door de Stichting Administratiekantoor H. Aan het certificaat A is het recht verbonden om op door de I en het bestuur van J N.V. vast te stellen voorwaarden een zogenoemde skybox te huren met het recht wedstrijden van I bij te wonen.
2.2. De kosten die aan belanghebbende met betrekking tot het vruchtgebruik van het certificaat A in het onderhavige tijdvak in rekening zijn gebracht, zijn als volgt te specificeren:
1997 Vergoeding exclusief omzetbelasting In aftrek gebrachte omzet-belasting
Jaarlijkse gebruiks-vergoeding ƒ 127.500 ƒ 7.650
Jaarlijkse vergoeding vruchtgebruik ƒ 21.600,73 ƒ 3.780,13
Servicekosten skybox ƒ 3.807,17 ƒ 666,25
Aanpassing skybox ƒ 7.636 ƒ 1.336,30
Totaal ƒ 13.432,68 / € 6.095
1998 Vergoeding exclusief omzetbelasting In aftrek gebrachte omzet-belasting (blijkens uitspraak op bezwaar)
Jaarlijkse gebruiks-vergoeding ƒ 130.000 ƒ 7.800
Jaarlijkse vergoeding vruchtgebruik ƒ 21.600,73 ƒ 3.780,13
Aanpassing skybox ƒ 9.636 Nihil. *
Totaal ƒ 11.580,13 / € 5.255
* De omzetbelasting ad ƒ 1.686,30 heeft belanghebbende niet in aftrek gebracht.
De aanpassingskosten van de skybox zijn door H in rekening gebracht.
2.3. In oktober 1998 heeft belanghebbende het onder 2.1. vermelde vruchtgebruik aan een derde verkocht voor een bedrag van ƒ 1.100.000 waarbij geen omzetbelasting in rekening is gebracht. Tevens is de inrichting en het recht om het resterende deel van de thuiswedstrijden van I voor het seizoen 1998-1999 te bezoeken verkocht. Ter zake van deze verkoop is door belanghebbende aan de koper een bemiddelingsfee in rekening gebracht. Voor het totaal van de inrichting, het recht op de resterende thuiswedstrijden en de bemiddelingsfee is ƒ 211.913 vermeerderd met ƒ 37.084,78 aan omzetbelasting aan de koper in het onderhavige tijdvak in rekening gebracht. Ter zitting heeft gemachtigde desgevraagd verklaard dat de inrichting voor een bedrag van ƒ 50.000 is verkocht.
2.4. In het onderhavige tijdvak bedragen de gemiddelde kosten per persoon die van de skybox gebruik heeft gemaakt, meer dan in artikel 4 van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) genoemde grens van ƒ 500.
Het geschil betreft de vraag of de omzetbelasting ten bedrage van € 11.350 welke aan belanghebbende in het onderhavige tijdvak in rekening is gebracht ter zake van het gebruik van de skybox en welke belanghebbende in aftrek heeft gebracht, op grond van het BUA terecht is nageheven. Indien deze vraag bevestigend beantwoord wordt is in geschil of er plaats is voor toerekening naar feitelijk gebruik van het recht op een deel van de wedstrijden voor het seizoen 1998-1999 alsmede van de inrichting van de skybox.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het BUA wordt de aftrek van omzetbelasting uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften aan degenen bij wie, indien aan hen ter zake omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht, deze in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking komt of zou komen.
5.2. Artikel 1, tweede lid, van het BUA geeft vervolgens aan dat onder relatiegeschenken en andere giften worden verstaan alle prestaties welke de ondernemer in verband met zakelijke verhoudingen of uit vrijgevigheid ten behoeve van anderen verricht zonder vergoeding of tegen een vergoeding welke lager is dan de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan wel, ingeval van diensten, de kostprijs van de prestaties, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.
5.3. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het BUA wordt de aftrek van omzetbelasting voorts nog uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor het aan het personeel van de ondernemer geven van huisvesting, uitkeren van loon in natura, van het gelegenheid geven tot sport, ontspanning of privé-vervoer, dan wel andere persoonlijke doeleinden van dat personeel.
5.4. Met betrekking tot het verlenen van toegang tot de skybox is het Hof van oordeel dat de daarmee gemoeide uitgaven, hoewel die als zodanig bedrijfskosten vormen, een bij uitstek consumptief karakter dragen. Met het verlenen van toegang tot de skybox worden met name de persoonlijke belangen van de relaties en het personeel gediend. Hieraan doet niet af de stelling van belanghebbende dat niet iedereen het bijwonen van voetbalwedstrijden op prijs stelt. Mede gelet op de verdere verzorging van de relaties tijdens het verblijf in de skybox acht het Hof het aannemelijk dat de relaties de wedstrijden in de K hebben bijgewoond voor hun eigen ontspanning en aldaar niet tegen hun zin in vertoeven.
5.5. Belanghebbende stelt dat de relaties van belanghebbende, indien aan hen ter zake van het bijwonen van evenementen in de skybox omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht, deze in het geheel of hoofdzakelijk in aftrek zouden kunnen brengen. Bij haar stelling gaat belanghebbende er - naar het Hof begrijpt - van uit dat als relatie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van het BUA, niet de aanwezige persoon geldt, maar de ondernemer bij wie deze in dienst is. Indien deze stelling al juist zou zijn, zou de aftrek van omzetbelasting als die zou worden berekend aan de werkgevers van die personen afstuiten op het feit dat alsdan bij hen sprake is van het gelegenheid geven tot ontspanning aan hun personeel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het BUA.
5.6. Belanghebbende stelt dat de kosten van de skybox, voor zover deze zijn toe te rekenen aan de aanwezigheid van haar personeel aldaar primair in het bedrijfsbelang zijn gedaan, omdat het uit commercieel oogpunt noodzakelijk was om de gasten te ontvangen en met hen contact te onderhouden. Het Hof acht de stelling dat de aanwezigheid van personeel in de skybox uit commercieel oogpunt noodzakelijk is om de gasten te ontvangen en met hen contact te onderhouden op zichzelf aannemelijk. Dat neemt evenwel niet weg dat sprake is van het gelegenheid geven tot ontspanning aan het personeel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het BUA. Gelet op het onder 5.4 overwogene is immers niet aannemelijk dat het aspect van ontspanning bij het bijwonen van wedstrijden in de K niet van meer dan bijkomstige betekenis is. Gesteld noch aannemelijk is geworden is in dit verband dat dit personeel van belanghebbende het bijwonen van de wedstrijden als een corvee heeft ervaren.
5.7. Uit al het vorenoverwogene vloeit voort, mede gelet op doel en strekking van het BUA, dat de in geding zijnde goederen en diensten zijn gebezigd voor het geven van relatiegeschenken of andere giften als onder 5.1. bedoeld dan wel voor personeelsverstrekkingen als onder 5.3. bedoeld.
5.8. De stelling van belanghebbende dat de kosten van de skybox zouden moeten worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op persoonlijke behoeftebevrediging en een gedeelte dat betrekking heeft op het onderhouden van relaties, dan wel dat de aftrek slechts zou zijn uitgesloten tot het niveau van de kosten van een kaartje op de (ere)tribune, moeten worden verworpen omdat zij niet in de opzet van het BUA passen. De omstandigheid dat zakelijke belangen mede worden gediend, is inherent aan de uitgaven als bedoeld in het BUA. De omstandigheid dat relaties en personeelsleden echter voor minder geld de evenementen zouden hebben kunnen bijwonen, kan er niet toe leiden dat voor toepassing van het BUA niet de werkelijke uitgaven in aanmerking zouden worden genomen.
5.9. Belanghebbende stelt subsidiair dat het feitelijk gebruik van het recht de wedstrijden bij te wonen ziet op 1 wedstrijd van de 21 zodat slechts sprake kan zijn van 1/21 deel dat is gebezigd voor relatiegeschenken als bedoeld onder 5.1. en voor personeelsverstrekkingen als bedoeld onder 5.3. Vaststaat dat belanghebbende voor het recht tot bijwonen van de wedstrijden voor het seizoen 1998-1999 in de maand juni 1998 ƒ 130.000 heeft betaald vermeerderd met ƒ 7.800 aan omzetbelasting en dat zij in oktober 1998 het recht met betrekking tot de resterende wedstrijden voor het seizoen 1998-1999 heeft verkocht aan een derde. Belanghebbende stelt dat het seizoen 1998-1999 bestaat uit 21 wedstrijden, waarvan er één is gespeeld vóór de verkoop van het onderhavige recht.
5.10. De inspecteur heeft gesteld niet te weten uit hoeveel wedstrijden het seizoen bestaat en op hoeveel resterende wedstrijden het door belanghebbende verkochte recht tot bijwonen van de wedstrijden ziet. Volgens de inspecteur is dat ook niet van belang omdat het moment van de uitreiking van de factuur in juni 1998 beslissend is; op dat moment wordt het bijwonen van alle wedstrijden in de zin van het BUA gebezigd. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd nog gesteld dat op zich een redelijke wetstoepassing zou kunnen meebrengen dat een deel van de gecorrigeerde voorbelasting naar aanleiding van de belaste verkoop van het recht op gebruik van de skybox herrekend wordt en teruggegeven. Omdat het op de weg ligt van belanghebbende daartoe een verzoek en een berekening in te dienen en belanghebbende dat niet heeft gedaan, is herrekening volgens de inspecteur niet mogelijk.
5.11. Het Hof acht aannemelijk dat het door belanghebbende voor het seizoen 1998-1999 verworven gebruiksrecht door belanghebbende feitelijk in dier voege is gebruikt dat één wedstrijd kon worden bijgewoond en dat het recht op het bijwonen van de overige wedstrijden is overgedragen. Het Hof acht aannemelijk de stelling van belanghebbende dat het recht betrekking had op in totaal 21 wedstrijden. Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van de verwerving van het recht c.q. op het moment dat van het recht gebruik gemaakt werd voornemens was het recht binnen afzienbare tijd over te dragen. Onder deze omstandigheden kan naar ’s Hofs oordeel, de op grond van het BUA niet aftrekbare omzetbelasting worden gesteld op 1/21 van het in rekening gebrachte bedrag. Dit houdt in dat de uitsluiting van de aftrek niet geldt voor een bedrag van 20/21 x ƒ 7.800 ofwel ƒ 7.429 (€ 3.371).
5.12. Belanghebbende stelt dat de voorbelasting welke drukt op de kosten van de aanpassing van de skybox in het jaar 1998 eveneens voor 20/21 deel in aftrek moet worden toegelaten. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Het Hof acht hierbij van belang dat belanghebbende in december 1997 een voorschot voor de aanpassing van de skybox heeft moeten voldoen aan J, dat de kosten van de aanpassing van de skybox reeds in april van het jaar 1998 door J aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, dat belanghebbende op geen enkele wijze inzicht heeft verschaft over het tijdstip waarop de skybox is aangepast en ook overigens geen inzicht heeft verschaft in het gebruik van de aanpassing gedurende de bezitsperiode. Onder deze omstandigheden heeft belanghebbende onvoldoende concrete gegevens verstrekt om te kunnen concluderen dat de aanpassingen van de skybox voor 20/21 deel niet gebezigd zijn voor relatiegeschenken als bedoeld onder 5.1. en personeelsverstrekkingen als bedoeld onder 5.3.
5.13. Uit het onder 5.11. overwogene volgt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 3.371 tot € 7.979.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen: beroepschrift, verschijnen ter zitting) x 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) x € 322, ofwel € 966
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een bedrag van € 7.979;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 28 juni 2004 door mrs. Bijl, voorzitter, en Vrouwenvelder en Otto, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.