ECLI:NL:GHAMS:2004:AP4430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2659 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift en hoorplicht in douanerechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2004, staat de tijdigheid van een bezwaarschrift en de hoorplicht van de inspecteur centraal. Het bezwaarschrift van belanghebbende, ingediend door S, vennoot van R VOF, was gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van het Douanedistrict Rotterdam, die het bezwaar tegen de uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting niet-ontvankelijk had verklaard. De inspecteur stelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, maar het hof oordeelde dat de datum van binnenkomst bij de douanepost als datum van binnenkomst bij het Douanedistrict moet worden beschouwd, waardoor het bezwaarschrift tijdig was.

Daarnaast oordeelde het hof dat de inspecteur belanghebbende niet had gehoord voorafgaand aan de uitspraak, wat in strijd is met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit verzuim kon niet worden genegeerd, aangezien het van belang was dat belanghebbende zich kon uitlaten over het rapport van het Douanelaboratorium. Het hof besloot de zaak terug te wijzen naar de inspecteur, zodat belanghebbende alsnog gehoord kon worden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure in belastingzaken, waarbij de rechten van belanghebbenden gewaarborgd moeten zijn. De Douanekamer oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld en dat het griffierecht aan belanghebbende moest worden vergoed. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak van een correcte behandeling van bezwaarschriften en de hoorplicht onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 02/2659 DK
de dato 11 mei 2004
1. De procedure
1.1. Op 9 april 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna:GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 02/2659 DK
de dato 11 mei 2004
1. De procedure
1.1. Op 9 april 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van S, vennoot van R VOF te A, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid N B.V. te S. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 28 februari 2002, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op het aanslagbiljet van 30 november 2001 vermelde uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting, groot f 14.381,-- onderscheidenlijk f 862,90, niet-ontvankelijk werd verklaard.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 218,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 2 december 2003. Daar is verschenen namens de inspecteur mr. J., tot bijstand vergezeld van P. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Bij aangetekende brief van 24 oktober 2003, verzonden aan mr. S, te A, gemachtigde, is deze in kennis gesteld van de mondelinge behandeling van het beroep. Een bevestiging van ontvangst van de oproeping is door een medewerker van het kantoor van de gemachtigde op 27 oktober 2003 ondertekend.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 27 september 2001 heeft belanghebbende bij de douane te Rotterdam onder nummer ... een aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor goederen die in de aangifte waren omschreven als “gedopte langkorrelige rijst, andere”, met een brutogewicht van 41.022 kilogram en een nettogewicht van 40.460 kilogram, van oorsprong uit Pakistan. De goederen werden aangegeven onder post 1006 20 98 (douanerechten f 561,306974 per 1.000 kilogram nettogewicht) van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). Importeur van de goederen was R VOF te A.
2.2. Bij de aangifte is een factuur overgelegd van L te Pakistan aan de bank te A. De factuur is gedagtekend 18 augustus 2001 en geeft als omschrijving van de goederen “Silky Long Grain Rice Crop 2000-01 4% broken”.
2.3. Bij de verificatie van de aangifte ten invoer op 4 oktober 2001 zijn de ambtenaren overgegaan tot een daadwerkelijke opname van de goederen en hebben zij daarvan monsters genomen. Deze monsters zijn naar het Laboratorium van de Belastingdienst (hierna: het Laboratorium) te Amsterdam gezonden. Daar is het monster geregistreerd onder nummer B164-1-1614. Het Laboratorium heeft het monster vervolgens naar het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten gezonden ter vaststelling van de aard en de samenstelling van het product.
De uitslag van het monsteronderzoek van het Laboratorium is belanghebbende op 28 november 2001 medegedeeld en luidt als volgt:
“Uitslag monsteronderzoek nr: B164-1-1614
(…)
Bij dit onderzoek is bevonden:
Het monster bestaat uit volwitte langkorrelige rijst.
Lengte van de korrels: meer dan 6,0 mm.
Verhouding lengte/breedte: 3,0 of meer.
Het gehalte aan breuk (bepaald volgens de definities vermeld in bijlage A bij Verordening (EG) 3072/95) bedraagt niet meer dan 10 gewichtspercenten.
Het onderzocht product is door mij ingedeeld onder goederencode: 1006.3098.00.”.
2.4. In navolging van het advies van het Laboratorium heeft de inspecteur, in afwijking van de aangifte, de goederen ingedeeld onder post 1006 30 98 van het GDT (douanerechten f 916,74000 per 1.000 kilogram nettogewicht). Als gevolg hiervan zijn de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling uitgereikt.
2.5. De bezwaarclausule in de uitnodigingen tot betaling luidt als volgt:
“Tegen deze uitnodiging tot betaling (c.q. teruggaaf) kunt u bezwaar maken. In dat geval moet u binnen zes weken na dagtekening van de uitnodiging tot betaling (c.q. teruggaaf) een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur van het douanedistrict Rotterdam, 50966, Rotterdam”.
2.6. Bij faxbericht van 23 december 2001 heeft R VOF namens belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de uitnodigingen tot betaling. Het bezwaarschrift is gericht aan “Douane R, ..., ... R”. In het bezwaarschrift is, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:
“1. De aanslag, de boete en de uitslag van het monsteronderzoek zijn uitgereikt nadat de betreffende goederen waren vrijgegeven. Indien de uitreiking tijdig, d.w.z. direct of kort na aankomst van de goederen op de haven was geschied, kon L (blh.) de goederen nog terugzenden, hierdoor kon de schade beperkt worden aangezien de invoerrechten die thans worden geheven, verkoop op de markt slechts mogelijk maken tegen aanmerkelijke verliezen. L (blh.) meent dat niet rekening is gehouden met haar belangen door deze gang van zaken zodat de aanslagen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. 2. Voorzover nodig, verzoekt Lotus om verlenging van de termijn voor heronderzoek van de goederen zoals bedoeld in de brief van J van 28 november 2001. (…)
3. Vertrouwensbeginsel
L (blh.) heeft in het recente verleden rijst ingevoerd met hetzelfde soort certificaat waarbij geen bezwaar werd gemaakt tegen de indeling in categorie 1006 20 98.
Erop vertrouwende dat - mede gelet op de afhandeling in het verleden - het juiste certificaat was overgelegd, is Lotus bij de onderhavige lading op dezelfde wijze te werk gegaan. Gelet hierop is er reden om deze lading gelijk te behandelen als de vorige met de nodige aanwijzingen voor de toekomst.
Conclusie:
L (blh.) meent voorts dat de lading evengoed in categorie 1006 20 98 ingedeeld kan worden aangezien het aan de omschrijving van die categorie voldoet.
L (blh.) wenst zijn bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting. Het belang van L (blh.) is aanmerkelijk groter dan ongewijzigde handhaving van de bestreden beslissing.”.
2.7. Op 21 januari 2002 is het bezwaarschrift tegen de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling per fax bij de inspecteur (Douanedistrict Rotterdam) ingekomen en op 22 januari 2002 per post.
Op 28 februari 2002 heeft de inspecteur uitspraak gedaan. In de uitspraak is voorzover hier van belang het volgende vermeld:
“Beoordeling van het bezwaar
De termijn voor indiening van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend, als het voor het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. Een bezwaarschrift is ook tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Uw bezwaarschrift is niet binnen een week na afloop van de termijn ontvangen. Uw bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat u in verzuim bent geweest, is niet gebleken. Dus kunt u niet in uw bezwaar worden ontvangen.
Beslissing op het bezwaar
Ik verklaar u niet-ontvankelijk in uw bezwaar.”.
Voorafgaand aan de uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende niet gehoord.
3. Het geschil
In geding is of de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, en voorts het antwoord op de vraag of de inspecteur de goederen terecht heeft ingedeeld onder post 1006 30 98 van het GDT, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende staat indeling van de goederen voor onder post 1006 20 98.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. In de uitspraak op bezwaar is niet duidelijk aangegeven wie bezwaar kan maken en waar dit moet worden ingediend. Er is dan ook sprake van bijzondere omstandigheden, zodat niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven.
4.2. De goederen moeten worden ingedeeld onder post 1006 20 98; voor de gronden hiervoor verwijst belanghebbende naar het sub 2.6. vermelde bezwaarschrift van 23 december 2001.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Op 23 december 2001 is namens belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de uitnodigingen tot betaling. Dit is tijdig. Met belanghebbende is de inspecteur van mening dat op de uitnodigingen tot betaling niet duidelijk is vermeld waar bezwaar had moeten worden gemaakt. De inspecteur ziet hierin een omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.
5.2. De uitkomst van het Laboratoriumonderzoek toonde aan dat het volwitte langkorrelige rijst betrof, met een gehalte aan breuk van niet meer dan 10 procent. Op basis van de bevindingen van het Laboratorium zijn de goederen ingedeeld onder post 1006 30 98. Belanghebbende heeft geen heronderzoek gevraagd.
In het onderhavige geval is een certificaat overgelegd voor gedopte rijst, terwijl langkorrelige volwitte rijst is ingevoerd. Daarom kan aan het overgelegde certificaat voor de onderhavige goederen geen betekenis worden toegekend.
5.3. Ter zitting heeft de inspecteur het volgende toegevoegd.
De verwijzing op de uitnodiging tot betaling waar bezwaar kon worden gemaakt was niet compleet.
Het bezwaar is binnengekomen bij de douanepost, doorgestuurd naar een andere post en vervolgens op 21 januari 2002 per fax binnengekomen op het Douanedistrict Rotterdam. Belanghebbende dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard.
Wellicht is een deel van het monster nog aanwezig op het Laboratorium.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het bezwaarschrift is op 23 december 2001 ingekomen bij de douanepost Reeweg Rotterdam. Deze douanepost maakt bestuurlijk deel uit van het Douanedistrict Rotterdam. De datum van binnenkomst van het bezwaarschrift bij deze douanepost heeft dan ook te gelden als datum van binnenkomst bij het Douanedistrict. Het bezwaarschrift is mitsdien tijdig ingediend.
6.2. Voorafgaand aan de uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende niet op haar verzoek gehoord, zoals is voorgeschreven in artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
In het onderhavige geval is geen plaats voor het oordeel dat aan het verzuim van de inspecteur kan worden voorbijgegaan omdat belanghebbende door de gang van zaken niet is benadeeld (HR 18 april 2003, nr. 37 790, gepubliceerd in
V-N 2003/31.7). De vraag die partijen verdeeld houdt is terug te voeren op de exacte samenstelling van de goederen ten tijde van de invoer en is van feitelijke aard. De inspecteur heeft op basis van de uitslag van het monsteronderzoek aangenomen dat de invoer volwitte (langkorrelige) rijst betrof en de goederen in de bijbehorende tariefpost 1006 30 98 ingedeeld. Deze indeling wordt door belanghebbende betwist. In de bezwaarfase heeft geen mondelinge toelichting van de zijde van belanghebbende plaatsgevonden en heeft zij zich niet kunnen uitlaten over het onder 2.3. weergegeven rapport. Gelet hierop is het van belang dat alsnog een regelmatige behandeling van de bezwaren plaatsvindt, zodat de zaak dient te worden teruggewezen naar de inspecteur.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. De Douanekamer stelt deze kosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 1 (beroepschrift) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322,-- = € 483,--.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar;
- wijst de zaak terug naar de inspecteur met de opdracht belanghebbende alsnog te horen op haar bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 483,--, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 218,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 11 mei 2004 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.