in de zaak nr. 02/2688 DK
de dato 2 maart 2004
1.1. Op 3 mei 2002 is bij het Gerechtshof te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van mr. A, advocaat te Z, namens B te Y, Duitsland, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict C (hierna: de inspecteur) van 19 maart 2002, kenmerk ……, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van 31 maart 2000,
kenmerk ……, is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 109 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting met gesloten deuren van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 februari 2004. Namens belanghebbende is verschenen mr. A, voornoemd, die tot zijn bijstand was vergezeld door D, belastingadviseur te X, E, jachtmakelaar te W, en dr. F, advocaat te V. Namens de inspecteur is verschenen mr. G, die tot zijn bijstand was vergezeld door H. Beide partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. De inspecteur heeft ter zitting één stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. De vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. Blijkens een daarvan opgemaakte en op 29 maart 1991 ondertekende onderhandse akte is belanghebbende met I B.V. te U (hierna: I) overeengekomen dat I in opdracht van belanghebbende onder het nummer 152 een motorjacht zal bouwen van het type I 105 (hierna: het jacht). De afmetingen van het jacht bedragen: 32.10 x 7.36 x 1.70 m. De overeengekomen prijs bedraagt DM 7.000.000 exclusief omzetbelasting en moet als volgt worden betaald: DM 100.000 exclusief omzetbelasting bij ondertekening van de overeenkomst, DM 400.000 exclusief omzetbelasting bij de kiellegging en alle overige betalingen vóór de levering op 1 april 1993. In artikel 10, vijfde gedachtestreepje, van de overeenkomst is het volgende bepaald:
"Die Lieferung erfolgt ab die Kanalinseln exklusiv Mehrwertsteuer."
2.2. Blijkens een daarvan door de inspecteur verstrekt overzicht heeft belanghebbende in de periode van 18 maart 1991 tot en met 16 maart 1995 in totaal een bedrag van DM 7.862.500 of f 8.845.312 aan I betaald. Tot 20 oktober 1994 betrof het termijnbetalingen, waaronder een bedrag van DM 4.112.500. Dit bedrag is de opbrengst bij verkoop door belanghebbende op 31 maart 1992 van het motorjacht, genaamd "Lady M", van het type I 85, bouwnummer 136. Op 3 januari 1995 respectievelijk 15 en 16 maart 1995 heeft belanghebbende voor meerwerk DM 200.000 onderscheidenlijk DM 150.000 en DM 400.000 aan I betaald. Voor alle betalingen heeft belanghebbende facturen ontvangen.
2.3. In de periode van 14 september tot 18 oktober 1994 heeft het jacht, eveneens "Lady M" geheten, in de haven van Willemstad en in de periode van 18 oktober tot 30 november 1994 in de haven van Amerzoden gelegen. Van 25 augustus tot en met 18 oktober 1994 is het jacht gebruikt voor het maken van proefvaarten.
2.4. Met dagtekening 27 maart 1995 heeft I voor het jacht een aangifte ten uitvoer gedaan met vermelding van belanghebbende als geadresseerde, van Turkije als land van bestemming en van f 8.606.250 als gefactureerd bedrag. Deze aangifte is op 29 maart 1995 door de douane te C aanvaard.
2.5. Eind maart/begin april 1995 heeft belanghebbende met het jacht een proefvaart naar Guernsey gemaakt. Hij was vergezeld van een vriend en een schipper.
2.6. De ambtenaren, J en K, werkzaam bij de Douane, post C surveillance, zijn op 31 maart 1995, telefonisch benaderd door L B.V., jachtmakelaars te T, met het verzoek de invoer van een motorjacht te bewerkstelligen, dat op 5 april 1995 vanuit zee Nederland zou binnenkomen en ligplaats zou kiezen in de buitenhaven van Hellevoetsluis. De afspraak werd gemaakt dat er op 5 april 1995 een aangifte ten invoer zou worden opgemaakt aan boord van het jacht.
2.7. Blijkens een door genoemde douaneambtenaren op ambtseed opgemaakt 'proces-verbaal van bevinding' met nummer …… en getekend en gesloten te S op 7 april 1995, zijn zij op woensdag 5 april 1995 omstreeks 15.00 uur te Hellevoetsluis aan boord van het jacht gegaan. Aldaar bevonden zich belanghebbende en E, als vertegenwoordiger van L B.V. in de hoedanigheid van beëdigd makelaar. Voor zover hier van belang luidt dit proces-verbaal als volgt:
"De heer B deelde ons mede dat zijn jacht in 1994 was afgebouwd bij jachtscheepswerf I, gevestigd te U in Nederland en daarna op BTW 0 tarief was uitgevoerd naar het kanaaleiland Guernsey.
Het jacht werd vanaf Guernsey naar Hellevoetsluis overgevaren i.v.m. diverse reparaties, welke door werknemers van de jachtwerf I zouden worden hersteld, waarbij de heer B zijn jacht tevens ten invoer wilde aanbieden zodat hij zonder problemen binnen de Europese Gemeenschap zou kunnen verblijven.
Na inzage van bescheiden met betrekking tot het jacht en na overhandiging van een taxatierapport van voornoemde beëdigd makelaar (zie bijlage 1) werd de invoerwaarde door ons geschat op HFL. 4.900.000,00.
Hierop werd door de heer B een aangifte ten invoer gedaan waarbij een verschuldigdheid aan belasting ontstond van HFL 857.500,00.
De invoeraangifte werd samen met het taxatierapport, op woensdag 5 april 1995 ter registratie en verificatie, verwerkt op de Douane post M. (zie bijlage 2),
Op vrijdag 7 februari (lees: april; Douanekamer) 1995 werd door de heer B het verschuldigde bedrag aan belasting in contanten op het ontvangkantoor aan de N voldaan (zie bijlage 3)
Vervolgens werd de betreffende aangifte op de post M, einde verificatie gemeld en als zodanig afgehandeld.
(zie bijlagen 4 en 5)"
2.8. De in het proces-verbaal vermelde bijlage 1 betreft een "Beknopt TAXATIE-RAPPORT" van het jacht, dat in opdracht van belanghebbende door E, makelaar, op 5 april 1995 te Hellevoetsluis is opgemaakt. Het rapport vermeldt een omschrijving van het jacht en de twee motoren. Als bouwjaar wordt 1994 vermeld. Als bijzonderheden vermeldt het rapport dat het een beknopte taxatie betreft. Verder vermeldt het rapport dat E het jacht "in de huidige markt en onder de huidige omstandigheden" op f 4.900.000 taxeert.
2.9. De in het proces-verbaal vermelde bijlage 2 betreft een aangifteformulier COM 4, nummer ……, betreffende de invoer van het jacht. Als geadresseerde is belanghebbende vermeld, als land van verzending 'Guernsey', als land van oorsprong 'Nederland', als land van bestemming 'Nederland', als leveringsvoorwaarden 'EXW/ U'", als valuta en gefactureerd bedrag '003/ 4.900.000' en als summiere aangifte/voorafgaand document 'ambtshalve'. Verder staat op het document vermeld: 'T2 status aangetoond a/d hand van Facturen/bouwverklaring' en 'Goederen opgenomen door de post Surveillance te C conform'. Onder de laatste aantekening aan de onderzijde van het document staan de namen en de handtekeningen van de ambtenaren J en K. Het document is op 5 april 1995 getekend door belanghebbende als aangever. De aangifte is op 7 april 1995 door de douane aanvaard.
2.10. In 1999 is door het zogenoemde Landelijk Waardeteam van de douane te C een onderzoek gestart naar de douanewaarde die bij de aangifte ten invoer is gehanteerd. Kennelijk naar aanleiding van dit onderzoek heeft de inspecteur bij brief van 12 november 1999 aan belanghebbende meegedeeld dat hij op basis van een vergelijking tussen de in 2.4 vermelde aangifte ten uitvoer, de in 2.9 vermelde aangifte ten invoer en het in 2.2 vermelde gefactureerde bedrag tot de conclusie is gekomen dat de heffing van omzetbelasting had moeten worden gebaseerd op de aankoopprijs van f 8.845.312 en dat, gelet op het verschil tussen de douanewaarde op het moment van uitvoer en die op het moment van invoer, een onjuiste aangifte ten invoer is gedaan.
2.11. Met dagtekening 31 maart 2000 heeft de inspecteur de in 1.1 vermelde uitnodiging tot betaling vastgesteld, waarbij belanghebbende is uitgenodigd tot betaling van f 690.429 (17,5 percent van f 3.945.312) aan meer verschuldigde omzetbelasting.
In geschil is het antwoord op de vraag of ten tijde van het doen van de aangifte ten invoer van het jacht de douanewaarde dient te worden vastgesteld op f 8.845.312, zoals de inspecteur stelt, in plaats van het op de aangifte vermelde bedrag van f 4.900.000, hetgeen belanghebbende verdedigt. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of ten tijde van het vaststellen van de uitnodiging tot betaling het recht tot navordering was verjaard, welke vraag belanghebbende bevestigend en de inspecteur ontkennend beantwoordt.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft belanghebbende - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.1.1. De navordering is in strijd met artikel 220 van het Communautair douanewetboek (CDW), omdat niet aan alle voorwaarden van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW is voldaan.
4.1.2. Ten tijde van het vaststellen van de uitnodiging tot betaling was het recht tot navordering verjaard, omdat het handelen van belanghebbende niet was gericht op ontduiking van omzetbelasting bij invoer en omdat geen sprake is geweest van een handeling die strafrechtelijk vervolgbaar was.
4.1.3. De in de aangifte ten invoer vermelde douanewaarde is juist.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende bestreden en heeft daartoe het volgende - samengevat weergegeven - gesteld.
5.1.1. Gezien de door belanghebbende opgezette constructie die was gericht op het ontduiken van omzetbelasting bij invoer, is zowel aan de eis van artikel 129, lid 3, van de (op deze zaak van toepassing zijnde) Wet inzake de douane als aan de eis van artikel 221, lid 3, van het CDW voldaan, zodat van verjaring geen sprake is.
5.1.2. De douanewaarde moet met toepassing van artikel 31 van het CDW worden vastgesteld op het in totaal gefactureerde bedrag van f 8.845.312.
6.1. Nu de inspecteur ambtshalve is overgegaan tot herziening van de onderwerpelijke aangifte ten invoer, omdat hij stelt dat bij het doen van aangifte is uitgegaan van een te lage douanewaarde, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat hij de juistheid van die stelling aannemelijk maakt. In het onderhavige geval is daartoe temeer aanleiding omdat, zoals uit de stukken blijkt, voorafgaand aan de aanvaarding van de aangifte een daadwerkelijke opneming en een waardebepaling van het jacht door de douaneambtenaren hebben plaatsgevonden. De inspecteur dient dus aannemelijk te maken dat de op de aangifte vermelde douanewaarde van f 4.900.000 onjuist is vastgesteld.
6.2. Met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, is hij daarin naar het oordeel van de Douanekamer niet geslaagd. De Douanekamer heeft daarbij mede het volgende in aanmerking genomen. De inspecteur heeft desgevraagd ter zitting gezegd geen reden te hebben aan de deskundigheid van de door belanghebbende ingeschakelde taxateur E te twijfelen. Voorts heeft de inspecteur niet weersproken hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de gang van zaken bij gelegenheid van het doen van de aangifte ten invoer, te weten dat in aanwezigheid van de douaneambtenaren J en K een uitvoerige inspectie aan boord van het jacht heeft plaatsgevonden, dat vervolgens de resultaten van de inspectie en de overige van belang zijnde aspecten door belanghebbende met de douaneambtenaren zijn besproken en dat tenslotte overeenstemming over de douanewaarde is bereikt.
6.3. Uit het in 6.2 vermelde oordeel volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De overige stellingen behoeven mitsdien geen behandeling meer.
De Douanekamer acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 2 (punten per proceshandeling; beroepschrift en verschijnen zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) is € 966 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor zover belanghebbende tevens een vergoeding heeft gevorderd voor het meebrengen van E naar de zitting, komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking. Uit de brief van 20 januari 2004 van de gemachtigde aan de griffier van de Douanekamer valt op te maken dat deze persoon is meegebracht in de hoedanigheid van medegemachtigde. Voorts is deze persoon niet op de voet van artikel 8:63 van de Awb ter zitting als deskundige, maar in voormelde hoedanigheid gehoord. Het exclusief-limitatieve systeem van het Besluit proceskosten bestuursrecht biedt geen ruimte om de kosten van deze medegemachtigde voor vergoeding op grond van art. 8:75 van de Awb in aanmerking te brengen, aangezien belanghebbende zich tevens heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de uitnodiging tot betaling;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast dat die rechtspersoon aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 109.
Aldus gewezen in raadkamer op 2 maart 2004 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en H. Bokhorst, leden, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.