ECLI:NL:GHAMS:2004:AP2717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/02492
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Onnes
  • mr. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en bekendmaking belastingverordening

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende X tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, die een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting had opgelegd. De naheffingsaanslag was opgelegd op 20 augustus 2002, omdat belanghebbende op 32 augustus 2002 om 13.49 uur had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, waarbij hij aanvoert dat hij niet schuldig is aan het niet betalen van de parkeerbelasting, omdat hij op het moment van de controle probeerde geld te wisselen.

Tijdens de zitting op 11 mei 2004 is belanghebbende niet verschenen, maar verweerder heeft wel aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van de bekendmaking van de Verordening parkeerbelastingen 1997. Het Hof heeft vastgesteld dat de verordening op de juiste wijze is bekendgemaakt, op basis van de door verweerder ingezonden stukken. Het Hof oordeelt dat het wisselen van geld in een winkel of postkantoor niet kan worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling die aantoont dat de parkeerbelasting wordt voldaan. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals gesteld in de Gemeentewet en de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

De uitspraak van het Hof is op 17 juni 2004 gedaan, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift binnengekomen op 28 mei 2003. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van verweerder, gedagtekend 28 mei 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, gedagtekend 20 augustus 2002.
1.2. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.5. Bij brief van 13 april 2004 heeft belanghebbende aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn bij de mondelinge behandeling van zijn beroep op 11 mei 2004.
1.6. Ter zitting van 11 mei 2004 is verschenen namens verweerder B. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.
1.7. Bij brief van 11 mei 2004 heeft de griffier verweerder in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken te zenden ter zake van de bekendmaking van de Verordening parkeerbelastingen 1997. Bij brief van 28 mei 2004 heeft verweerder aanvullende stukken aan het Hof gezonden.
1.8. De griffier heeft partijen medegedeeld dat het Hof - anders dan ter zitting was aangekondigd - schriftelijk uitspraak zal doen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd wegens het met de auto met kenteken 99-ZZ-ZZ op 32 augustus 2002 om 13.49 uur parkeren op de a-straat te Y zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
3. Geschil
In geschil is of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Belanghebbende stelt dat het niet aan zijn schuld te wijten is en dat het niet redelijk en billijk is dat hij een naheffingsaanslag opgelegd heeft gekregen omdat hij op het moment dat de aanslag werd opgelegd geprobeerd heeft geld te wisselen bij twee voorbijgangers en toen dit niet lukte vervolgens bij het postkantoor geld is gaan wisselen. Voorts stelt belanghebbende dat de parkeercontroleur ten onrechte niet even heeft gewacht zodat hij kon bewijzen dat hij geld had gewisseld.
4.2. Verweerder stelt dat het wisselen van geld in een winkel of postkantoor niet aangemerkt kan worden als een uitvoeringshandeling waaruit blijkt dat een aanvang wordt gemaakt met het betalen van parkeerbelasting. Verweerder stelt voorts dat het voor parkeercontroleurs niet na te gaan is waar parkeerders verblijven die niet hebben betaald voor het parkeren van hun auto.
4.3. Ter zitting heeft verweerder aangeboden nadere stukken te zenden waaruit kan worden opgemaakt dat de Verordening parkeerbelasting 1997 op een juiste wijze is bekendgemaakt.
4.4. Voor een verdere weergave van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Als bijlage bij het verweerschrift zijn registers gevoegd van openbaar bekend gemaakte belastingverordeningen. Het Hof acht het niet mogelijk aan de hand van deze registers ambtshalve te toetsen of de betreffende verordeningen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Op grond van de onder 1.7 vermelde door verweerder ingezonden stukken, bestaande uit kopieën uit de c-bode - zijnde een krant die huis aan huis wordt bezorgd in de gemeente Y -, heeft verweerder naar ’s Hofs oordeel voldoende aangetoond dat de Verordening parkeerbelastingen 1997 op de juiste wijze is bekend gemaakt.
5.2. Ingevolge artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet, wordt als het op aangifte voldoen van parkeerbelasting uitsluitend aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Wel dient de parkeerder voldoende gelegenheid te hebben tot het verrichten van uitvoerings-handelingen in het kader van het voldoen van de belasting. Tot zodanige handelingen behoort niet het wisselen van geld zonder dat voor de parkeercontroleur waarneembaar is dat dit geschiedt ter voldoening van de belasting.
5.3. Het wisselen van geld in een postkantoor is niet een voor de parkeercontroleur waarneembare uitvoeringshandeling in het kader van het voldoen van parkeerbelasting. Dit brengt mee dat sprake was van het niet betalen van belasting als bedoeld in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Hieruit volgt dat de gemeenteambtenaar belast met de heffing van parkeerbelastingen terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd.
5.4. Belanghebbendes klachten dat het niet aan zijn schuld te wijten is dat geen parkeerbelasting betaald is en dat de parkeercontroleur had behoren te wachten zodat hij had kunnen constateren dat belanghebbende voornemens was de parkeerbelasting te voldoen treffen gezien het overwogene onder 5.2 en 5.3 geen doel.
5.5. Belanghebbendes klacht dat het niet redelijk en billijk is dat een naheffingsaanslag is opgelegd vat het Hof op als een bezwaar tegen de Gemeentewet als zodanig. Het Hof is niet bevoegd te oordelen over de innerlijke waarde of billijkheid van de wet. Het beroep is ook op dit punt ongegrond.
5.6. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 17 juni 2004 door mr. Onnes, in tegenwoordigheid van mr. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.