ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-004599-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op hulpbehoevende man door buurman na falen van hulpinstanties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte, geboren in 1955, heeft op 31 mei 2003 opzettelijk en met voorbedachten rade zijn buurman, een hulpbehoevende man, van het leven beroofd door hem met een kandelaar op het hoofd te slaan. De verdachte voelde zich gekrenkt door het falen van hulpinstanties die de 78-jarige man in de steek lieten na zijn uitzetting op 22 mei 2003. Ondanks zijn betrokkenheid bij de situatie van het slachtoffer, oordeelde het hof dat de verdachte niet gerechtvaardigd was in zijn handelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij het hof rekening hield met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in een pro justitia rapportage. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was en enkel bij de burgerlijke rechter kon worden behandeld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere beslissing, waarbij het bewezen verklaarde feit als moord werd gekwalificeerd. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de rechtsorde, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-004599-03
datum uitspraak 15 juni 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 10 december 2003 in de strafzaak onder parketnummer 14/010242-03 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
ingeschreven in de basisadministratie persoons¬ge¬gevens op het adres [adres],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen
te Almere.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 november 2003 en in hoger beroep van 2 juni 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman en raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
op 31 mei 2003 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met kracht met een kandelaar op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf¬baarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit straf¬baar is.
Het bewezengeachte levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaar¬heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de in beslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen gevorderd dat de blocnote, het adressenboekje en twee foto’s met daarop een afbeelding van verdachte worden teruggegeven aan verdachte en dat het briefje met daarop vermeld het adres van [slachtoffer] zal worden toegevoegd aan het dossier.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn buurman, [slachtoffer], van het leven beroofd door hem op het hoofd te slaan met een kandelaar.
Verdachte is in juni 2002 naast [slachtoffer] aan het [straat] gaan wonen. Verdachte heeft zich in de periode dat hij naast [slachtoffer] woonde aanvankelijk weinig bemoeid met [slachtoffer]. Op 22 mei 2003 werd [slachtoffer] uit zijn woning gezet in verband met door hem veroorzaakte overlast. Er waren geen voorzieningen getroffen voor opvang van [slachtoffer]. Verdachte heeft zich vanaf dat moment actief bemoeid met de rondom [slachtoffer] ontstane problematiek. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte zich nauw betrokken voelde bij de hachelijke situatie waarin [slachtoffer] zich vanaf 22 mei 2003 bevond. Verdachte vond het onbegrijpelijk en onmenselijk dat [slachtoffer] bij de uitzetting op straat werd gezet terwijl er geen enkele maatregel was genomen voor de opvang van [slachtoffer]. Verdachte kon het niet aanzien dat alle hulpverlenende instanties een 78-jarige, hulpbehoevende man letterlijk en figuurlijk in de kou hadden laten staan. Verdachte heeft zich tezamen met buurtgenoten over [slachtoffer] ontfermd door hem wederom toegang te verschaffen tot de woning waar hij uit was gezet en hem kleding en een matras te geven. Vervolgens is verdachte dagelijks in de weer geweest met het zoeken van hulp voor [slachtoffer], in de vorm van opvang. Verdachte heeft in de dagen na 22 mei 2003 - in samenwerking met enkele andere buurtbewoners - politie, burgemeester, rechtshulp, familie van [slachtoffer], het RIAGG, maatschappelijk werk en andere hulpverlenende instanties benaderd teneinde opvang en hulp voor [slachtoffer] te bewerkstelligen. De hulpverleners reageerden zijns inziens echter ontwijkend, afwijzend en kwamen verdachte gedane toezeggingen niet na. Verdachte voelde zich hierdoor persoonlijk gekrenkt. Voorts was het overlast veroorzakende gedrag van [slachtoffer] ernstiger geworden dan in de periode voor 22 mei 2003. In de periode na 22 mei 2003 kreeg verdachte steeds sterker het idee dat er in het geheel geen hulp zou worden verleend en hij zelfstandig een oplossing diende te zoeken voor de netelige situatie van [slachtoffer]. Verdachte werd er volgens eigen zeggen ‘gek van’. Hij heeft de avond van 30 mei 2003 het idee gekregen om [slachtoffer] ‘uit zijn lijden te verlossen’ door hem dood te slaan. Dit zou volgens verdachte de enig mogelijke oplossing voor het probleem zijn. Verdachte had het doden van [slachtoffer] gepland op 31 mei 2003 omdat de woningbouwvereniging naar verwachting [slachtoffer] wederom uit huis zou zetten bij aanvang van een nieuwe maand, derhalve op 1 juni 2003. Bovendien zou in de ochtend van 31 mei 2003 een zonsverduistering plaatsvinden, welke gebeurtenis verdachte beschouwde als een mystiek moment voor het sterven van [slachtoffer]. In de vroege ochtend van 31 mei 2003 heeft verdachte zijn voornemen om [slachtoffer] te doden door hem met een kandelaar op het hoofd te slaan, ten uitvoer gebracht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het weerloze slachtoffer weloverwogen op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Met deze moord is tevens leed toegebracht aan de familieleden van het slachtoffer. De rechtsorde is door het eigenmachtige optreden van verdachte en de afschuwelijke, onomkeerbare gevolgen daarvan in hoge mate geschokt. Het idee van verdachte dat een hulpbehoevende man gedood diende te worden omdat hem de nodige hulp werd onthouden, getuigt van uitzonderlijke hovaardij jegens andermans leven. Het handelen van verdachte kan op geen enkele wijze worden gerechtvaardigd door het falen van hulpinstanties.
Niettemin is het hof, mede gelet op de pro justitia rapportage van W.M.J. Hassing (psychiater) en A.E. Haan (gezondheidspsycholoog) betreffende verdachte van 30 oktober 2003 van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Toen verdachte zijn woning aan he[straat] betrok was hij weliswaar op de hoogte van de omstandigheid dat de heer [slachtoffer] veel overlast veroorzaakte, maar de ontruiming van 22 mei 2003 en de daarmee gepaard gaande ontreddering van de heer [slachtoffer] heeft verdachte onmogelijk kunnen voorzien. Aannemelijk is dat verdachte daardoor, waarbij zich voegt verdachtes fysieke gesteldheid en spanningen op zijn werk, ongewild in een situatie verzeild is geraakt waarmee hij – gezien de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens – niet op adequate wijze wist om te gaan. Het hof is – met de opstellers van de eerdergenoemde pro justitia rapportage – van oordeel dat er een verband bestaat tussen verdachtes persoonlijkheidsstoornis en het bewezenverklaarde feit.
Ten slotte heeft het hof in acht genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Docu¬mentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 12 februari 2004, niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft mr. J.C. de Goeij zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 1.666,01. De benadeelde partij had zich eveneens in eerste aanleg gevoegd, doch voor een lager bedrag.
De verdachte heeft zich niet uitgelaten over de vordering. De raadsman van verdachte heeft de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de in beslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], niet ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Haentjens, De Winter en Van der Lugt, in tegenwoordigheid van mr. Visser, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2004.
Mr. Van der Lugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.