ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1205
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Bijl
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot afkoopsom pensioenrechten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2004 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001, specifiek met betrekking tot een afkoopsom van pensioenrechten die belanghebbende heeft ontvangen van een Amerikaanse universiteit. De belanghebbende heeft in 1995 als gastdocent gewerkt en ontving naast een vergoeding ook een pensioenaanspraak, die in 2001 werd uitgekeerd ter afkoop. Van het uitgekeerde bedrag van € 1.150 werd € 805 aan belanghebbende uitbetaald, terwijl € 345 als US Federal Tax werd ingehouden en aan de Amerikaanse fiscus werd afgedragen.
Tijdens de zitting op 26 februari 2004 werd niet betwist dat het heffingsrecht over de afkoopsom aan Nederland toekomt, voor zover deze door belanghebbende is genoten. De belanghebbende stelde dat de Staat der Nederlanden een tegemoetkoming zou moeten bieden voor de ingehouden US Federal Tax, maar het Hof oordeelde dat een redelijke wetstoepassing en verdragstoepassing niet vereisen dat Nederland afziet van zijn heffingsrecht, zelfs niet als de andere staat ten onrechte belasting heeft geheven.
Het Hof onderzocht vervolgens of de inspecteur de afkoopsom terecht tot € 1.150 in de heffing heeft betrokken. Het geschil spitste zich toe op de vraag of het bedrag van € 345 als genoten kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat dit bedrag niet was ontvangen of ter beschikking gesteld, maar dat het wel vorderbaar was. Het Hof oordeelde dat bedragen niet inbaar zijn indien de kosten van het innen het te innen bedrag overstijgen. Belanghebbende had echter niet voldoende onderbouwd dat de kosten van terugvordering ondoenlijk waren. Het Hof achtte het aannemelijk dat de kosten minimaal waren, waardoor het bedrag van € 345 inbaar was en de inspecteur dit terecht in de heffing had betrokken. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.