ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/02620
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot afkoopsom pensioenrechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2004 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001, specifiek met betrekking tot een afkoopsom van pensioenrechten die belanghebbende heeft ontvangen van een Amerikaanse universiteit. De belanghebbende heeft in 1995 als gastdocent gewerkt en ontving naast een vergoeding ook een pensioenaanspraak, die in 2001 werd uitgekeerd ter afkoop. Van het uitgekeerde bedrag van € 1.150 werd € 805 aan belanghebbende uitbetaald, terwijl € 345 als US Federal Tax werd ingehouden en aan de Amerikaanse fiscus werd afgedragen.

Tijdens de zitting op 26 februari 2004 werd niet betwist dat het heffingsrecht over de afkoopsom aan Nederland toekomt, voor zover deze door belanghebbende is genoten. De belanghebbende stelde dat de Staat der Nederlanden een tegemoetkoming zou moeten bieden voor de ingehouden US Federal Tax, maar het Hof oordeelde dat een redelijke wetstoepassing en verdragstoepassing niet vereisen dat Nederland afziet van zijn heffingsrecht, zelfs niet als de andere staat ten onrechte belasting heeft geheven.

Het Hof onderzocht vervolgens of de inspecteur de afkoopsom terecht tot € 1.150 in de heffing heeft betrokken. Het geschil spitste zich toe op de vraag of het bedrag van € 345 als genoten kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat dit bedrag niet was ontvangen of ter beschikking gesteld, maar dat het wel vorderbaar was. Het Hof oordeelde dat bedragen niet inbaar zijn indien de kosten van het innen het te innen bedrag overstijgen. Belanghebbende had echter niet voldoende onderbouwd dat de kosten van terugvordering ondoenlijk waren. Het Hof achtte het aannemelijk dat de kosten minimaal waren, waardoor het bedrag van € 345 inbaar was en de inspecteur dit terecht in de heffing had betrokken. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 februari 2004 te Alkmaar.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft in 1995 gedurende enkele maanden als gastdocent college gegeven aan de A University in Y (VS). A University verstrekte belanghebbende naast een vergoeding voor zijn werkzaamheden tevens een pensioenaanspraak. De tegenprestatie voor deze aanspraak werd afgestort bij het College Retirement Equities Fund (hierna: het fonds). In 2001 heeft het fonds een bedrag van € 1.150 uitgekeerd ter afkoop van belanghebbendes penioenrechten. Daarvan werd € 805 aan belanghebbende uitgekeerd. Het resterende bedrag van € 345 werd als US Federal Tax ingehouden en aan de Amerikaanse fiscus afgedragen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat het heffingsrecht over de afkoopsom aan Nederland toekomt voor zover deze door belanghebbende is genoten. Voorts is niet in geschil dat de inhouding en afdracht van US Federal Tax ten onrechte heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn beroep aldus moet worden opgevat dat hij van mening is dat een redelijke wetstoepassing en/of een redelijke verdragstoepassing meebrengt dat de Staat der Nederlanden op enigerlei wijze een tegemoetkoming verstrekt voor de ingehouden US Federal Tax. Hij heeft zijn grief tegen het niet horen in de bezwaarfase ter zitting ingetrokken.
3. Het Hof is van oordeel dat een redelijke wetstoepassing en een redelijke verdragstoepassing in hun algemeenheid niet kunnen meebrengen dat de Staat der Nederlanden moet afzien van een haar op verdragsbasis toegekend heffingsrecht ten aanzien van een bepaald inkomensbestanddeel omdat de andere verdragsluitende staat ten aanzien van dat inkomensbestanddeel ten onrechte belasting heeft geheven. Het Hof ziet voorts geen reden te oordelen dat de Nederlandse fiscus tot het bedrag van de ten onrechte ingehouden buitenlandse belasting een belastingvermindering moet verlenen. Deze oordelen behoren naar het oordeel van het Hof niet anders te luiden indien het bezwaarlijk is het ten onrechte ingehouden bedrag van de buitenlandse fiscus terug te claimen.
4. Het Hof zal nog onderzoeken of de inspecteur de afkoopsom terecht tot een bedrag van € 1.150 in de heffing heeft betrokken. Daartoe overweegt het Hof dat de afkoopsom op grond van artikel 3.146, eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop deze is a) ontvangen, b) verrekend, c) ter beschikking gesteld, d) rentedragend geworden of e) vorderbaar en inbaar is geworden. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het bedrag van € 805 heeft ontvangen. Het geschil spitst zich dan toe op de vraag of het bedrag van € 345 eveneens is genoten.
5. Het Hof overweegt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van € 345 niet is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend is geworden. Dit bedrag kan dan nog slechts in de heffing worden betrokken indien het vorderbaar en inbaar was. Nu het bedrag van € 345 ten onrechte was ingehouden en ten onrechte aan de Amerikaanse fiscus was afgedragen, had belanghebbende dit bedrag van de Amerikaanse fiscus kunnen vorderen. In zoverre was het bedrag vorderbaar.
6. Het Hof is van oordeel dat bedragen niet inbaar zijn indien de kosten van het innen het te innen bedrag overstijgen. Belanghebbende heeft gesteld dat het gelet op de daarmee gepaard gaande kosten ondoenlijk was de ten onrechte ingehouden US Federal Tax terug te claimen. Daarmee heeft hij kennelijk beoogd te stellen dat het bedrag van € 345 niet inbaar was. Het Hof overweegt dat het zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, niet aannemelijk is dat de kosten van het terugclaimen van de ten onrechte ingehouden US Federal Tax inderdaad het te innen bedrag overstegen. Het Hof acht veeleer aannemelijk, gelijk de inspecteur stelt, dat het terugvragen een kwestie is van het invullen van enkele formulieren en dat de daarmee gepaard gaande kosten minimaal zijn. Dit brengt mee dat het bedrag van € 345 inbaar was. De inspecteur heeft het bedrag dan ook terecht in de heffing betrokken. Het beroep is ongegrond.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van één der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 11 maart 2004 door mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.