ECLI:NL:GHAMS:2004:AP0326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003669-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheul
  • J. Veldhuisen
  • M. Nijboer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en wapenbezit in Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot moord en wapenbezit. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn mededader hebben het plan opgevat om het slachtoffer te doden. Gewapend met een pistool en een UZI hebben zij zich in het uitgaansleven van Amsterdam begeven. Bij een café hebben zij het slachtoffer opgewacht. Toen het slachtoffer in zijn auto plaatsnam, heeft de mededader het slachtoffer van dichtbij beschoten. Vervolgens heeft de verdachte met de UZI ongeveer 48 kogels in de richting van het slachtoffer afgevuurd, wat leidde tot ernstig en blijvend letsel. De schietpartij vond plaats op een drukke openbare weg, wat de risico's voor omstanders vergrootte. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededader met opzet en met voorbedachten rade handelden, wat hen schuldig maakte aan poging tot moord. De verdediging voerde aan dat de afname van DNA van de verdachte onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003669-02
datum uitspraak 7 april 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 3 oktober 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13/129264-01 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht te Nieuwegein.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie en van de verdachte is, blijkens mededeling van de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 16, 17 en 19 september 2002 en de terechtzittingen in hoger beroep van 6 juni 2003 en 29 maart 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 september 2002 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging, voorzover in hoger beroep nog aan de orde, wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd.
Bewijsverweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat door de wijze waarop van de verdachte DNA is afgenomen zijn belangen doelbewust en met grove veronachtzaming zijn verwaarloosd, hetgeen voornoemde afname onrechtmatig maakt, waardoor het resultaat als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden aangemerkt en buiten beschouwing dient te worden gelaten.
De raadsvrouw heeft hetgeen zij ter onderbouwing daarvan heeft vermeld in de door haar ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2004 overgelegde pleitnota, op genoemde terechtzitting vervangen door - zakelijk weergegeven - de stelling dat de door de verdachte gegeven toestemming tot afname van zijn DNA niet kan worden aangemerkt als 'informed consent'.
Het hof verwerpt dit verweer, nu de feitelijke grondslag daarvan niet aannemelijk is geworden.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
1 primair op 1 maart 2001 te Amsterdam ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een ander die [slachtoffer] heeft opgewacht en die [slachtoffer] is achterna gelopen en een vuurwapen ter hand heeft genomen, waarna zijn mededader van korte afstand met een pistool schoten op die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl die [slachtoffer] in een auto zat en waarna hij, verdachte, met een automatisch vuurwapen ongeveer 48 schoten in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd;
2 op 28 februari 2001 en 1 maart 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie II en III, te weten een pistool (merk Makarov, opschrift Carl Walther Spec Ausf.) en een UZI, en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
1 primair medeplegen van poging tot moord;
2 medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid (oud), van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid (oud), van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid (oud), van de Wet Wapens en Munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde (poging tot enkelvoudige moord in vereniging) en het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie en namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde (poging tot tweevoudige moord in vereniging) en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De raadsvrouw heeft bij wijze van strafmatigingsverweer aangevoerd dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Zij heeft hiertoe gewezen op de wijze van verhoor van [getuige 1], het uitblijven van nader onderzoek ten aanzien van [betrokkene], het lange wachten op contra-expertise en het negeren van de door de verdachte geuite wens tot het houden van een Oslo-confrontatie, een en ander zoals verwoord in de door de raadsvrouw overgelegde, eerder genoemde pleitnota.
Het hof is van oordeel dat het aldus door de raadsvrouw aangevoerde niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat dit verweer wordt verworpen.
Verdachte en zijn mededader hebben het plan opgevat het slachtoffer [slachtoffer] te doden. Zij hebben zich hiertoe met medebrenging van geladen vuurwapens, waaronder een pistool en een UZI, in het uitgaansleven van Amsterdam Oud Zuid begeven. Bij het café waar ze het slachtoffer troffen zijn verdachte en zijn mededader naar buiten gegaan en hebben daar het slachtoffer opgewacht. Toen het slachtoffer naar buiten kwam en in zijn auto plaats had genomen, heeft de mededader van verdachte het slachtoffer van zeer korte afstand met een pistool beschoten, waarbij deze door verschillende kogels is geraakt. Toen het slachtoffer probeerde te vluchten heeft verdachte getracht het ingezette voornemen tot moord, door het hof gelet op de aard daarvan aangemerkt als een poging tot afrekening, te voltooien, door met een automatisch vuurwapen, te weten een UZI, ongeveer 48 kogels in de richting van het slachtoffer af te vuren. Het slachtoffer heeft ten gevolge van deze schietpartij ernstig en blijvend letsel opgelopen aan zijn nek en arm. Naast de lichamelijke gevolgen zal, naar de ervaring leert, het slachtoffer nog langdurig psychische problemen kunnen ondervinden naar aanleiding van deze gebeurtenis.
De schietpartij vond plaats op de openbare weg, de Albert Cuypstraat te Amsterdam. Het is een feit van algemene bekendheid dat er in die straat en de nabije omgeving veel horecagelegenheden zijn, die op het tijdstip van de schietpartij, rond 2.00 uur 's nachts, nog druk worden bezocht. Het is slechts aan het toeval te wijten dat door de kogelregen die verdachte met zijn UZI heeft afgevuurd niet ook anderen geraakt zijn en dat slechts materiële schade aan auto's en omliggende percelen is toegebracht.
Door brutale schietpartijen, als door verdachte en zijn mededader gepleegd, worden reeds in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid vergroot. In dat verband moet betekenis worden toegekend aan het bedekt blijven van de achtergronden van en motieven voor deze kennelijke poging tot afrekening.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 18 december 2003 is verdachte reeds meermalen zowel ter zake van geweldsdelicten als ter zake van delicten op grond van de Wet Wapens en Munitie veroordeeld. In het bijzonder weegt het hof ten nadele van de verdachte mee dat hij reeds eerder tot een aanmerkelijke gevangenisstraf is veroordeeld na met een automatisch vuurwapen op een persoon te hebben geschoten. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw en met kennelijk gemak tot het plegen van een levensdelict te besluiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 (oud) en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan het Nederlands Forensisch Instituut als redelijkerwijs aan te merken rechthebbende van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. itemnummer 2101646: DNA-monster van de trekker;
2. itemnummer 2101647: DNA-monster van de houder;
3. itemnummer 2101648: DNA-monster van de kolfplaat links;
4. itemnummer 2101649: DNA-monster van de kolfplaat rechts;
5. itemnummer 2101650: DNA-monster van de slede links;
6. itemnummer 2101651: DNA-monster van de slede rechts.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Veldhuisen en Nijboer, in tegenwoordigheid van Peeperkorn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 april 2004.