ECLI:NL:GHAMS:2004:AP0282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23.001588-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kleene-Eijk
  • Kortenhorst
  • Wesselink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vuurwapen en onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2002. De verdachte, geboren in 1961 en gedetineerd in PI Flevoland, is schuldig bevonden aan doodslag. De feiten zijn als volgt: op 16 maart 2001 heeft de verdachte met een vuurwapen het slachtoffer in de buik geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer enkele dagen later. Het hof oordeelt dat het nemen van het leven van een ander een ernstig feit is, waarvoor alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, welke straf door het hof is bevestigd.

De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van overschrijding van deze termijn, hoewel de behandeling in hoger beroep onwenselijk lang had geduurd.

Het hof heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een pistool en munitie, onttrokken aan het verkeer, omdat deze voorwerpen zijn gebruikt bij het gepleegde feit. De vordering van de benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard is en enkel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23.001588-02
datum uitspraak 24 maart 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 7 mei 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13.124108-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1961,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in PI Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting(en) in eerste aanleg van 19 maart 2002 en 23 april 2002 en in hoger beroep van 10 maart 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsvrouw heeft ter zitting gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de rechter-commissaris pas 3 maanden na het daartoe strekkende verzoek van de verdediging is overgegaan tot het horen van getuigen en dat voorts bijna 2 jaar is verstreken voordat de getuige [getuige 1], om wiens verhoor de verdediging in hoger beroep heeft verzocht, is gehoord.
Het hof verwerpt dit verweer.
Uit de stukken in het dossier, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt het volgende.
Verdachte is op 4 oktober 2001 aangehouden en voor de eerste maal door de politie verhoord. Het vonnis van de rechtbank, inhoudende de veroordeling van verdachte, is van 7 mei 2002. Diezelfde dag is namens verdachte door zijn raadsvrouw hoger beroep ingesteld.
Op 1 november 2002 is de zaak ter terechtzitting in hoger beroep "pro forma" behandeld. Ter terechtzitting van het hof op 10 januari 2003 heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht [getuige 1] als getuige te horen. Eerst op 25 februari 2004 is de getuige [getuige 1], die in Spanje een detentie ondergaat, door de rechter-commissaris gehoord in het kader van een rogatoire commissie, waarna op 10 maart 2004 ter terechtzitting van het hof de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak heeft plaatsgevonden.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Wel is het hof van oordeel dat de behandeling in hoger beroep onwenselijk lang heeft geduurd. Het hof zal hier evenwel geen gevolgen aan verbinden.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 maart 2001 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen in de buik van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste instantie is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte heeft, nadat hij zich naar de woning van het slachtoffer had begeven, met een vuurwapen het slachtoffer in de deuropening van die woning neergeschoten. Het slachtoffer is aan zijn verwondingen geopereerd, doch enkele dagen daarna alsnog overleden. De verdachte heeft hiermee groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Door dit soort geweldsmisdrijven wordt de rechtsorde in ernstige mate geschokt.
Uit het hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 6 januari 2004 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, naast vermogensmisdrijven ook voor een geweldsmisdrijf.
Op grond van het vorenoverwogene is het hof van mening dat een langdurige vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- een zwarte Browning (pistool),
- 1 stuk munitie Geco 7.65,
- 1 kogelpunt, en
- 2 patronen met inslag onderzijde "U",
dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het primair bewezengeachte met behulp van deze voorwerpen is begaan, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde, welke vordering in eerste aanleg is toegewezen.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting in hoger beroep verschenen wettelijk vertegenwoordiger, mr. Gilse, gesteld dat de vordering voldoende duidelijk is en geen nadere toelichting behoeft.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen,
te weten:
- een zwarte Browning (pistool),
- 1 stuk munitie Geco 7.65,
- 1 kogelpunt, en
- 2 patronen met inslag onderzijde "U".
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- foto's waarop diverse mensen staan afgebeeld, onder wie M. Aziz,
- een witte portefeuille, inhoudende diverse foto's van verdachte en een aantal losse papiertjes,
- een blauw telefoontoestel SAGEM MC912, met Dutchtone SIM-kaart, en
- verscheidene losse papieren met telefoonnummers.
Verstaat dat het in beslaggenomen notitieblaadje met opschrift Aziz [nummer] niet langer onder het beslag valt en dat het deel uitmaakt van het strafdossier.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Kleene-Eijk, Kortenhorst en Wesselink, in tegenwoordigheid van Nagtegaal, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2004.
Mr. Wesselink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.