ECLI:NL:GHAMS:2004:AO8497
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Boersma
- G. Goes
- J. van de Merwe
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de 30%-bewijsregel voor buitenlandse voetballer in Nederland
In deze zaak gaat het om de toepassing van de 30%-bewijsregel voor een buitenlandse voetballer, belanghebbende, die in 2000 in dienst trad bij de Nederlandse club Q. Belanghebbende, een talentvolle speler met een Y-nationaliteit, had eerder deelgenomen aan een competitie van voldoende niveau en was geselecteerd voor het Y-nationale team. De inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek van belanghebbende om toepassing van de 30%-bewijsregel afgewezen, omdat hij niet voldeed aan het inkomenscriterium dat was vastgesteld door het bureau Arbeidsvoorziening. Dit leidde tot een beroepschrift dat op 14 februari 2003 werd ingediend.
Tijdens de zitting op 27 november 2003 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigden. De gemachtigde stelde dat belanghebbende medio 2000 voldeed aan de deskundigheidseis, omdat hij een speler was die Q zocht voor een sleutelpositie in het elftal. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de inkomenstoets een objectief criterium was om te bepalen of een voetballer aan de deskundigheidseis voldeed. Het Hof oordeelde dat belanghebbende, gezien zijn prestaties en de omstandigheden van zijn aanstelling, wel degelijk over een specifieke deskundigheid beschikte die op de Nederlandse arbeidsmarkt schaars was.
Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en bepaalde dat belanghebbende in aanmerking kwam voor de bewijsregel voor de periode van 1 december 2001 tot en met 30 juni 2010. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de 30%-bewijsregel en de criteria die daarbij in acht moeten worden genomen.