GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 april 2004 in de zaak onder rekestnummer 779/2003 NOT van:
[klager],
wonende te [[woonplaats]],
APPELLANT,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 22 juli 2003 ingekomen een geschrift - met bijlagen - namens appellant, verder te noemen klager, waarbij hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, verder te noemen de kamer, van 8 juli 2003 en diezelfde dag verzonden, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, is afgewezen.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 5 augustus 2003 een schriftelijke mededeling ter griffie van het hof ingekomen, inhoudende dat geen verweerschrift wordt ingediend.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 februari 2004. Verschenen zijn klager en de notaris. Zij hebben het woord gevoerd, klager aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie als mede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen deze vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich voor het overige niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen.
5. Het standpunt van klager
5.1. Klager verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij niet bereid is geweest om na het overlijden - op 27 augustus 2000 - van[naam], de vader van klager, verder te noemen erflater, een verklaring van erfrecht af te geven. Klager wilde de financiële zaken van erflater afhandelen en werd hierin bemoeilijkt door de notaris. Bovendien wilde klager inzicht verwerven in de transacties op de rekening van erflater.
5.2. Voorts is klager van mening dat de notaris zich partijdig heeft opgesteld en onvoldoende uitleg heeft gegeven ten aanzien van de afwikkeling van het testament van erflater. Op grond van dit testament is klager - naar de mening van de notaris - onterfd ten gunste van klagers oudste broer,[naam], verder te noemen de broer. Door deze opstelling van de notaris is overleg met de vrouw van de inmiddels overleden broer nauwelijks meer mogelijk Volgens de notaris diende klager in het testament te berusten, terwijl klager bestrijdt dat er in het testament sprake is van een enig erfgenaam. Klager heeft te kennen gegeven aanspraak te willen maken op zijn legitieme portie, inclusief de zogenoemde andere helft van de AOW-uitkering.
5.3. Bovendien verwijt klager de notaris dat erflater groot onrecht is aangedaan omdat deze niet de beschikking heeft gehad over de helft van de AOW-uitkering die niet aan de broer toekwam op grond van het bepaalde in het verzorgingscontract van 21 november 1973. Vragen hieromtrent werden niet afdoende beantwoord door de notaris.
5.4. Tenslotte is klager van mening dat de kamer van toezicht in haar beslissing van 18 november 2002 de feiten niet naar recht onderkent en een verklaring verzint van de broer, die op onwaarheid berust.
6. Het standpunt van notaris
6.1. De notaris betwist de stellingen van klager ten stelligste en hij verweert zich als volgt.
6.2. De notaris is van mening dat de afgifte van een verklaring van erfrecht zonder volmachten van alle deelgenoten van weinig nut zou zijn geweest. Voor het doel waar hij de verklaring van erfrecht voor nodig zou hebben - het doen van betalingen - zou klager de verklaring dan ook niet kunnen gebruiken. Bovendien zou de Rabobank de rekeningen ten behoeve van de uitvaart van erflater als preferente kosten toch wel hebben betaald.
6.3. De notaris kan erkennen dat in het testament van erflater geen sprake is van een enig erfgenaam. Het testament rept over een aantal specifieke voorzieningen ten behoeve van de oudste zoon als bedrijfsopvolger. Voor een beroep op zijn legitieme rechten dient klager zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
De notaris is echter wel bereid een berekening te maken van een eventueel erfdeel van klager indien ook de schenkingen uit het verleden hierbij betrokken worden. Gelet op de kosten die een dergelijke berekening met zich meebrengt, twijfelt de notaris aan de zin hiervan. Ook wijst de notaris er op dat moeilijk valt te bewijzen dat de zogenoemde andere helft van de AOW-uitkering een schenking was.
6.4. Voor het overige wijst de notaris er op dat hij niet aansprakelijk is voor het handelen van zijn vroegere collega's, van wie hij bovendien geen opvolger is.
7.1. Aan het oordeel van het hof is thans onderworpen de vraag of klager terecht aanspraak heeft gemaakt op de afgifte van een verklaring van erfrecht. Naar het oordeel van het hof is het weigeren een dergelijke verklaring van erfrecht aan klager te verschaffen onjuist. Het verweer van de notaris dat de Rabobank toch wel tot betaling van de preferente kosten zou overgaan, treft geen doel. Evenmin treft doel de stelling dat voor klager de verklaring van erfrecht niet voor het zelfstandig afhandelen van de financiële zaken van de nalatenschap van nut zou zijn.
Klager zelf heeft als erfgenaam jegens de notaris aanspraak op een verklaring van erfrecht, ongeacht hetgeen hij met die verklaring van erfrecht wil bereiken.
Immers, ofschoon de verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt, geeft deze wel aan erfgenamen en/of de executeurs de legitimatie tot het verkrijgen van informatie omtrent de (in Nederland gelegen) boedelbestanddelen. Het hof acht de klacht op dit onderdeel dan ook gegrond.
7.2. Deze gedraging is dusdanig laakbaar dat het hof ter zake daarvan aan de notaris de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing zal opleggen.
7.3. Met betrekking tot het klachtonderdeel inhoudende dat de notaris partijdig zou zijn dan wel onvoldoende uitleg verstrekt zou hebben inzake de afwikkeling van het testament van erflater in samenhang bezien met de problematiek met betrekking tot hetgeen met de andere helft van de AOW-uitkering van erflater is gebeurd, is het hof van oordeel dat deze klachtonderdelen een civielrechtelijk geschil betreffen tussen klager en (de erven van) de broer. De wederzijdse standpunten liggen ten aanzien van deze problematiek ver uit elkaar en lijken compromisloos. De notaris heeft naar het oordeel van het hof als boedelnotaris in voldoende mate de belangen van alle deelgenoten trachten te behartigen.
Het valt bovendien deze notaris niet te verwijten hetgeen in het verleden is afgesproken. De notaris heeft zich terecht beroepen op het feit dat hij niet aansprakelijk is voor het handelen van de notaris die het testament verleden heeft dan wel voor het handelen van de notaris die de akte van scheiding en deling alsmede de verzorgingsovereenkomst opgesteld heeft, nu hij pas na het overlijden van erflater bij de zaak betrokken is geraakt. Het hof acht deze klachtonderdelen ongegrond.
7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.5. Het hier vooroverwogene leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing behoudens voor wat betreft de daarin vervatte beslissing omtrent de feiten;
- verklaart het klachtonderdeel zoals genoemd in 7.1. gegrond en legt de notaris voor dit klachtonderdeel de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter niet openbare terechtzitting van het hof van 29 april, te 13.30 uur
- bepaalt dat de griffier de notaris daarvoor zal oproepen;
- verklaart de onderdelen van de klacht zoals genoemd in 7.3. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille, Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 april 2004.
[naam], wonende te [woonplaats], klager,
mr. [naam], notaris te [plaats], hier te noemen: de notaris.
1. Verloop van de procedure.
Via de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie te Den Haag heeft klager op 29 augustus 2002 een klacht (met bijlagen) ingediend bij de Kamer, gericht tegen de notaris voornoemd. De notaris heeft zich hiertegen verweerd bij brief van 5 september 2002. Vervolgens is er op 25 september 2002 gerepliceerd en op 8 oktober 2002 gedupliceerd.
Openbare behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter zitting van de Kamer van 18 november 2002, alwaar de klager, vergezeld van zijn broer [naam], en de notaris zijn verschenen.
In 1973 is ten overstaan van notaris Cohen een akte van verdeling gemaakt, waarbij broer
[naam] de boerderij heeft overgenomen van vader [naam]. Daarin is onder meer opgenomen dat vader [naam] het levenslang zakelijk recht van gebruik en bewoning van het woonhuis had. Voor de kost en verzorging zou vader [naam] de helft van zijn AOW aan broer
[naam] moeten vergoeden. In 1993 is een testament opgemaakt ten overstaan van notaris Van Kaam. In augustus 2000 komt vader [naam] te overlijden en in juni 2001 overlijdt broer
[naam].
3. De klacht en de overwegingen van de kamer:
1. Klager verwijt de notaris partijdigheid en het geven van onvoldoende uitleg. Verder heeft de notaris door zijn opstelling het contact tussen klager en de weduwe van zijn inmiddels overleden broer [naam] moeilijk gemaakt. Klager beklaagt zich er ook over dat de notaris zijn legitieme portie niet op basis van zijn uitgangspunten opstelt.
2. Klager verschilt met zijn broer (en diens erven) van mening over de verdeling van de nalatenschap van hun vader. Vader heeft zijn boerderij volgens Twents gebruik nagelaten aan de broer. Broer heeft zich verplicht vader te verzorgen voor een bedrag van maximaal de helft van de AOW van vader.
3. Klager verwijt zijn broer dat hij zich ook de andere helft van de AOW van vader
-onrechtmatig- heeft toegeëigend. Hij gaat ervan uit dat de helft van de door vader in de loop der jaren verkregen AOW in kas had moeten zijn. Hij verlangt van de notaris dat die zijn legitieme berekent rekening houdend met het bedrag dat zijn broer zich naar klagers zeggen onrechtmatig heeft toegeëigend. Hij ziet die toe-eigening als schenking aan de broer, waardoor zijn legitieme is geschonden.
Broer bestrijdt de stelling van klager en stelt dat vader zelf zijn AOW heeft uitgegeven.
4. De Kamer volgt klager niet in zijn klachten tegen de notaris.
5. Het gaat in deze om een juridisch geschil tussen klager en (de erven van) zijn broer. De vraag is of broer zich onrechtmatig geld van vader heeft toegeeigend of niet. Klagers broer is het met het AOW-standpunt van klager in het geheel niet eens.
De notaris kan daar verder niets aan doen. Hij kan proberen partijen tot een compromis te brengen, hij heeft dat ook gedaan, maar dat is mislukt. Ook klager zelf geeft aan dat het standpunt van de weduwe van zijn broer onveranderd hetzelfde is als dat van zijn broer. Als partijen het over de verdeling van een nalatenschap volstrekt niet eens zijn en op hun standpunten blijven staan, kan een notaris niet verder komen. De erfgenamen moeten op een lijn zitten, wil een notaris een verdeling kunnen bewerkstelligen. Komen de erven hier niet tot overeenstemming dan is het enige wat er voor klager op zit naar de rechter gaan om in een proces tegen (de erven van) zijn broer te doen uitmaken wie in deze gelijk heeft.
6. De notaris heeft klager dat voldoende uitgelegd. Hij heeft klager laten weten wat zijn standpunt was inzake klagers claim op zijn broer. Dat komt er op neer dat klagers claim niet sterk is. Het kenbaar maken van die mening houdt niet in dat de notaris zich partijdig heeft opgesteld. Het is een sein aan klager om zich te bezinnen alvorens te beginnen.
De kamer is van oordeel dat dat een terecht sein is geweest. Klager lijkt overspannen verwachtingen te hebben van de claim op (de erven van) zijn broer.
Op het verzoek van klager om zijn legitieme te berekenen heeft de notaris -gelet op het voorgaande- zich in een brief aan klager afgevraagd of dit zinnig is en daarbij ook het kostenaspect aangestipt. Anders gezegd heeft de notaris van uit zijn professionaliteit aan klager nog eens de vraag voorgelegd of hij geen goed geld naar kwaad geld gooide. Dat is de notaris niet te verwijten. Had hij het nagelaten, dan had klager erover kunnen klagen dat de notaris hem niet had gewaarschuwd.
De kamer komt tot het oordeel dat de notaris correct en zorgvuldig heeft gehandeld en dat hem geen verwijt treft.
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo,
Aldus gewezen te Almelo op 8 juli 2003 door mr. H. Drewes, voorzitter, en mr. G. van Eerden, J.E. Huisman, mr. R.H. Blom en mr. E.R. Willems, leden, in tegenwoordigheid van H. Zomer, secretaris en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.