ECLI:NL:GHAMS:2004:AO5326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/90196
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van wijnaccijns voor gearomatiseerde wijn en Aperitivo

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2004 uitspraak gedaan over de teruggaaf van wijnaccijns voor de dranken 'gearomatiseerde wijn' en 'Aperitivo'. De belanghebbende, een besloten vennootschap, had in de jaren 1986 tot en met 1991 deze dranken aangegeven voor invoer en verzocht om teruggaaf van de betaalde accijns. De inspecteur van het Douanedistrict had de verzoeken om teruggaaf afgewezen, omdat hij niet kon verifiëren of de dranken de door de belanghebbende beweerde eigenschappen en kenmerken hadden. De belanghebbende stelde dat de gearomatiseerde wijnen gelijksoortig waren aan vruchtenwijn en dat de accijns ten onrechte was geheven.

Het Hof oordeelde dat het op de weg van de belanghebbende lag om aannemelijk te maken dat de ingevoerde wijnen ten tijde van de invoer zodanige eigenschappen hadden dat de accijns onterecht was betaald. De Douanekamer kon niet beoordelen of de dranken aan vruchtenwijn gelijksoortig waren, omdat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd. Het Hof concludeerde dat de verzoeken om teruggaaf voor de gearomatiseerde wijnen en Aperitivo terecht waren afgewezen, en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs door de belanghebbende in belastingzaken, vooral wanneer het gaat om de eigenschappen van producten die onderhevig zijn aan accijns. De beslissing is openbaar uitgesproken en de belanghebbende heeft de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 00/90196 DK (0196/2000 TC)
de dato 3 februari 2004
1. De procedure
1.1. Op 13 oktober 2000 is een beroepschrift ingekomen van drs. A en mr.B, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te Amsterdam, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict D (hierna: de inspecteur) van 8 september 2000, kenmerk ……, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 31 juli 1997, kenmerk ……, deels werd afgewezen, en deels niet-ontvankelijk werd verklaard.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 450, -- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 18 september 2001, alwaar aanwezig waren mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst, lid, en mr. E.N. Punt, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse als secretaris. Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen mr. A en mr. B voornoemd en namens de inspecteur. De inspecteur en belanghebbende hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Het onderzoek ter zitting is door de Tariefcommissie geschorst.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
1.5. Belanghebbende heeft een aantal aan de Belastingdienst/Douanedistrict D gerichte brieven overgelegd; de inspecteur heeft op de overgelegde brieven gereageerd, welke reactie ter kennis is gebracht van belanghebbende, die om een nadere mondelinge behandeling heeft verzocht.
1.6. Deze heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 3 september 2002, alwaar gezeten waren mr. A. Bijlsma, mr. J.W.M. Tijnagel en jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter. Daar zijn eveneens verschenen mr. A en mr. B namens belanghebbende, en mr. E en F namens de inspecteur.
De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.7. In verband met een wijziging in de samenstelling van de raadkamer heeft op 18 november 2003 wederom een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aan partijen is bij aangetekend verzonden brief van 10 oktober 2003 kennis gegeven van dag, uur en plaats der zitting; een bevestiging van ontvangst van de oproeping is door een medewerker van het kantoor van de gemachtigde op 13 oktober 2003 ondertekend. Ook van de zijde van de inspecteur is een bevestiging van ontvangst van de oproeping op 13 oktober 2003 ondertekend. Partijen zijn ter zitting niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in de jaren 1986 tot en met 1991 zendingen wijn aangegeven ten invoer tot verbruik, tot inslag onder krediet voor de accijns, dan wel tot inslag in haar accijnsentrepot. Hiertoe behoorden zendingen wijn als "gearomatiseerde wijn" aangegeven onder post 2205 (voor 1 januari 1988: post 2206) van het Gemeenschappelijk douanetarief (het GDT), dan wel als "Aperitivo" onder dezelfde posten. De gearomatiseerde wijnen hadden een alcoholgehalte van 14,9%, de Aperitivo had een alcoholgehalte van 13,1%.
2.2. In 1996 zijn aan belanghebbende het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 augustus 1995, gevoegde zaken C-367/93 tot en met C-377/93, Jurispr. blz. I-2229, UTC 1995/54*, en de op grond van dat arrest door de Tariefcommissie gedane uitspraken (van onder meer 23 september 1996, nrs. 12805 en 12807, UTC 1996/45* en 1996/46*) ter kennis gekomen.
2.3. Ter zake van de sub 2.1. genoemde partijen wijn heeft belanghebbende een aantal verzoeken om teruggaaf ingediend. Over de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991 zijn geen verzoeken om teruggaaf ingediend. Bij de sub 1.1. genoemde beschikking heeft de inspecteur f 4.516.584,90 teruggegeven, en bij aanvullende beschikking van 8 september 2000 f 9.033,40. Geen teruggaaf is verleend voorzover de verzoeken betrekking hadden op de sub 2.1 genoemde dranken "gearomatiseerde wijn" en "Aperitivo".
2.4. Op de sub 1.5. genoemde brieven is vermeld "Aan de Ontvanger der Rijksbelastingen" of "t.a.v. de Ontvanger". Zij betreffen:
- een namens belanghebbende opgesteld bezwaarschrift betreffende de maand augustus 1989;
- een aantal brieven van belanghebbende, ondertekend door haar toenmalige directeur G, waarin steeds is vermeld dat "onder protest" bedragen aan wijnaccijns zijn overgemaakt. Voorts staat daarin:
"Het is u bekend dat het ons standpunt is dat u met betrekking tot de wijnaccijns ten onrechte geweigerd hebt ons uitstel tot betaling voor dit bedrag te verlenen. Ook op ons voorstel voor en door ons te verstrekken bankgarantie is door u negatief gereageerd. Wij menen echter nog steeds dat de belangen van het Rijk voldoende gewaarborgd zijn met een dergelijke bankgarantie.".
De brieven betreffen betalingen van wijnaccijns over de periode augustus 1989 tot en met
april 1991.
3. Het geschil
In geschil is of belanghebbende over de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991 als bezwaarschrift aan te merken geschriften bij de inspecteur heeft ingediend. In geschil is voorts of de verzoeken om teruggaaf, welke het jaar 1986 tot en met het derde kwartaal 1989 betreffen, door de inspecteur terecht zijn afgewezen voorzover zij betrekking hebben op "gearomatiseerde wijn" en "Aperitivo".
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Met betrekking tot de periode 4e kwartaal 1989 tot en met 4e kwartaal 1991 heeft belanghebbende ieder kwartaal schriftelijk laten weten dat accijns werd betaald onder protest. De desbetreffende brieven dienen als tijdig ingediende bezwaarschriften te worden aangemerkt.
4.2. Gearomatiseerde wijn is gelijksoortig aan vruchtenwijn; het productieproces is identiek. Beide dranken ontstaan door het laten gisten van druivensap met een stelgist of met natuurlijk op de schillen voorkomende gist. Ook de organoleptische eigenschappen van vruchtenwijn en gearomatiseerde wijn komen overeen. Aroma's worden toegevoegd om een gebrek aan smaak of karakter te compenseren. Op genoemde punten verschilt de onderhavige gearomatiseerde wijn duidelijk van sterk gearomatiseerde dranken als vermout; de onderhavige dranken zijn niet-geprononceerd gearomatiseerd en hebben het karakter van wijn behouden.
4.3. Aperitivo is eveneens gelijksoortig aan vruchtenwijnen, c.q. aan Montillawijn, waarvoor reeds teruggaaf is verleend. Montilla wordt bereid door magere wijn uit de regio Cordoba in Spanje te aromatiseren met eikenhoutextract en amandelextract en de wijn op te kweken als sherry. Bij de bereiding van Aperitivo wordt een eenvoudige witte wijn als basis genomen uit andere wijnbouwregio's welke met eerdergenoemde aroma's wordt gearomatiseerd. Montilla en Aperitivo hebben hetzelfde smaaktype, een gecontroleerde oxidatieve smaak, die bij deze dranken bewust wordt geïmiteerd door aromatisering toe te passen. De bij de vervaardiging verkregen organoleptische eigenschappen zijn gelijk. Het alcoholgehalte komt overeen met dat van vruchtenwijnen, dat tussen 8 en 15% ligt.
4.4. De inspecteur stelt ten onrechte dat de gelijksoortigheid tussen vruchtenwijn en gearomatiseerde wijnen en Aperitivo achteraf niet meer geverifieerd kan worden. Dit standpunt is onbegrijpelijk. De gelijksoortigheid is dezerzijds voldoende aangetoond en kan door raadpleging van deskundigen worden geverifieerd.
4.5. De indeling in het GDT - die belanghebbende verder niet ter discussie wil stellen - is geen criterium voor de beantwoording van de vraag of wijn voor teruggaaf van accijns in aanmerking komt. Het Hof van Justitie noch de Tariefcommissie heeft bij die indeling aangeknoopt. De door belanghebbende zelf ingevoerde gearomatiseerde wijnen zijn ingedeeld onder post 2205; een van de afnemers van belanghebbende heeft dezelfde gearomatiseerde wijnen aangegeven onder post 2204, en nadien teruggaaf van wijnaccijns verkregen. Beide gearomatiseerde wijnen werden verwerkt tot hetzelfde eindproduct, te weten "Alte Weintradition", waarbij door belanghebbende nog aroma's werden toegevoegd; na monsteronderzoek door het Laboratorium van het Ministerie van Financiën is die post ongewijzigd gelaten.
4.6. Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, heeft zij recht op een hogere, nog niet berekende teruggaaf.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Over de periode 4e kwartaal 1989 tot en met 4e kwartaal 1991 is nimmer een bezwaarschrift of een verzoek om teruggaaf ingediend. De overgelegde "protestbrieven" zijn niet ontvangen, noch door de inspecteur, noch door de ontvanger. Bovendien zijn het geen rechtsgeldige bezwaarschriften.
5.2. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 11 augustus 1995, gevoegde zaken nrs. C-367/93 tot en met C-377/93, geoordeeld dat reeds de toevoeging van een kleine hoeveelheid kruidenmengsel vermout haar specifieke smaak geeft. Dit aspect, en de toevoeging van ethylalcohol, heeft het Hof doen concluderen dat de organoleptische eigenschappen van vermout niet overeenkomen met die van niet-mousserende vruchtenwijn. Het Hof maakt geen onderscheid tussen lichte of sterke aromatisering; de Tariefcommissie (23 september 1996, nr. 12806) en de Staatssecretaris van Financiën doen dat evenmin. Post 2205 (voor 1 januari 1998: post 2206) biedt voor een degelijk onderscheid ook geen aanknopingspunten.
Zowel bij de gearomatiseerde wijnen als bij de Aperitivo is sprake van toevoeging van aroma's. Reeds daarom zijn zij niet gelijksoortig aan vruchtenwijn. Ook het alcoholgehalte van de litigieuze dranken, dat tussen de 12 en 15% ligt, ondersteunt dit standpunt.
5.3. In haar uitspraak van 9 september 1980, nr. 11579 T, UTC 1980/54*, heeft de Tariefcommissie Montillawijn ingedeeld onder de tariefpost voor sherry (post 2205). In deze zaak bleek uit monsteronderzoek dat het een niet-gearomatiseerde wijn betrof. Op basis van deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 5 december 1996, kenmerk VB 96/3090, goedgekeurd dat teruggaaf van wijnaccijns werd verleend voor Montilla voorzover het een alcoholgehalte had van niet meer dan 15%.
5.4. Belanghebbende kocht destijds wijn in bulk in, die reeds in het land van oorsprong was gearomatiseerd. Het alcoholgehalte van die wijn is aanvankelijk opgehoogd door toevoeging van wijnalcohol; na inslag is de wijn weer afgezwakt door aanlenging met water. Deze gearomatiseerde basiswijn is onder post 2206 (vanaf 1 januari 1988: onder post 2205) van het GDT ingedeeld. De douane heeft de aangifte gevolgd; belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar ingediend, zodat de indeling rechtens vaststaat. Ook Aperitivo is steeds aangegeven onder de post voor vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen. Ook die aangiften zijn conform bevonden, en ook daartegen is nimmer bezwaar gemaakt, zodat ook voor Aperitivo de indeling rechtens vaststaat.
Aan de omstandigheid dat volgens belanghebbende twee dezelfde wijnen anders zijn ingedeeld, kan zij geen rechten ontlenen; iedere aangifte staat immers op zichzelf. Bovendien kan niet vastgesteld worden dat het inderdaad om identieke wijnen ging. Dat beide groepen wijnen zijn verwerkt tot hetzelfde eindproduct kan evenmin vastgesteld worden. Aan recepturen komt in dit verband geen waarde toe; indien belanghebbende meent daarmee haar standpunt te kunnen verdedigen, ligt het op haar weg die aan de Tariefcommissie over te leggen.
Gelet op vorengenoemde vaststaande indelingen kan de stelling van belanghebbende dat zowel de onderhavige gearomatiseerde wijnen als de Aperitivo gelijksoortig zijn aan vruchtenwijn, niet meer worden geverifieerd; de wijze van vervaardiging, organoleptische eigenschappen en de beantwoording aan dezelfde behoeften vanuit verbruikersoogpunt kunnen niet meer worden getoetst. Daarop stuit het verzoek om een hogere teruggaaf dan de reeds verleende af.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, dat de sub 2.4. genoemde brieven daadwerkelijk bij de inspecteur dan wel de ontvanger zijn ingediend. Dit leidt tot het oordeel dat de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991 niet in de sub 1.1. vermelde uitspraak van de inspecteur
begrepen mag worden, en dat het beroep, voorzover het beoogt mede die periode te omvatten, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.2. Voor de door belanghebbende in de periode 1986 tot en met het derde kwartaal 1989 ingevoerde dranken "gearomatiseerde wijn" en "Aperitivo" geldt het navolgende. Deze dranken zijn aangegeven en dienovereenkomstig ingedeeld onder post 2205 (voor 1 januari 1988: post 2206) van het GDT, waarvan de tekst, voorzover van belang, luidt:
"Vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen"; die indeling is onherroepelijk komen vast te staan. Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de ingevoerde wijnen ten tijde van de invoer zodanige eigenschappen en kenmerken hadden dat ten onrechte wijnaccijns is betaald (HR 12 september 2003, nr. 38.237, NTFR 2003/1556).
6.3. Belanghebbende heeft beschreven welke de eigenschappen en kenmerken van genoemde dranken waren; de inspecteur heeft de verzoeken om teruggaaf, voorzover zij deze dranken betroffen, afgewezen aangezien hij niet kon verifiëren of juist was hetgeen belanghebbende naar voren bracht. Daartegenover heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze dranken de beweerde eigenschappen en kenmerken hadden, zodat de Douanekamer niet kan beoordelen of ze aan vruchtenwijn gelijksoortig zijn in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het EG-Verdrag (thans artikel 90 EG).
6.4. Nu belanghebbende niets aannemelijk heeft gemaakt over de eigenschappen en kenmerken die de goederen op het moment van de invoer hadden, is de Douanekamer evenmin bij machte ambtshalve een oordeel te geven over de vraag of de heffing van accijns in dit geval in strijd was met artikel 90, tweede alinea, EG.
6.5. De Douanekamer passeert het door belanghebbende gedane aanbod om door raadpleging van deskundigen de gelijksoortigheid van gearomatiseerde wijnen en Aperitivo aan vruchtenwijn te bewijzen, aangezien het voor dit geding noodzakelijke bewijs, te weten dat de wijnen indertijd, bij de invoer, de door belanghebbende beweerde eigenschappen en kenmerken hadden, in wezen thans niet meer geleverd kan worden, reeds vanwege het feit dat er geen representatieve monsters voorhanden zijn.
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep met betrekking tot de in geding zijnde producten ongegrond dient te worden verklaard.
7. De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voorzover het mede beoogt de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991 te omvatten;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 3 februari 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld
bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit
gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u
een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden
om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.