Parketnummer: 21-000166-03
Uitspraak dd.: 20 januari 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Utrecht van 24 december 2002 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum],
thans verblijvende in [plaats].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de van het hof van 6 januari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van:
gijzeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin ook de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft tezamen met zijn mededaders een jongetje van vier jaar uit diens woning gehaald. Verdachte en zijn mededaders hebben hiertoe de op dat moment in de woning aanwezige oppas en het elfjarig zusje van het jongetje vastgebonden met tape en zijn vervolgens met medeneming van het jongetje vertrokken, waarna zij het jongetje gedurende vier dagen van zijn vrijheid beroofd hebben gehouden. Gedurende deze vier dagen is door verdachte en zijn mededaders regelmatig telefonisch contact opgenomen met de vader van het kind om hem een geldbedrag van € 40.000,= af te dwingen.
Nadat door de vader van het jongetje het geëiste bedrag was betaald, hebben verdachte en zijn mededaders het jongetje niet direct, maar eerst een dag later vrijgelaten, waardoor de angst en de vrees die bij de ouders reeds bestond met betrekking tot het welzijn van hun nog zeer jonge zoontje nog is toegenomen.
Het hof is van oordeel dat verdachte met het door hem en zijn mededaders gepleegde handelen in zeer ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het pas vier jaar oude slachtoffer, de tijdens de gijzeling in de woning aanwezige oppas en het oudere zusje van het slachtoffer. Daarnaast is met dit handelen de ouders van het jongetje in zeer ernstige mate vrees aangejaagd. Het hof is van oordeel dat het bijzonder bedreigende, slechts op geldelijk gewin gerichte handelen van verdachte als buitengewoon ernstig moet worden aangemerkt.
Bovendien is door dergelijk handelen de rechtsorde ernstig geschokt. Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op het voorgaande een langdurige vrijheidsbenemende straf is gerechtvaardigd.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.807,72 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.507,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [1], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.425,= ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.325,=. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36f, 47 en 282a van het Wetboek van Strafrecht
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mobiele telefoon, merk Nokia, type 3310, IMEI-nummer 350605806706018.
de aan [1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [1], te betalen een bedrag van € 3.807,72 (drieduizend achthonderdzeven euro en tweeënzeventig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [1], een bedrag te betalen van € 3.807,72 (drieduizend achthonderdzeven euro en tweeënzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [1] als wettelijke vertegenwoordiger van [2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij [1], als wettelijke vertegenwoordiger van [2] toegebrachte schade, te betalen een bedrag van € 2.425,= (tweeduizend vierhonderdvijfentwintig euro).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [1], als wettelijke vertegenwoordiger van [2], een bedrag te betalen van € 2.425,= (tweeduizend vierhonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 48 (achtenveertig) hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Van den Heuvel, voorzitter,
mrs Ruys en Roessingh-Bakels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Vodegel, griffier,
en op 20 januari 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.