In de zaak nr. 01/90146 DK (voorheen nr. 0146/2001 TC)
de dato 22 juli 2003
1.1. Op 22 mei 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van mr. A van B Advocaten, Notarissen en Belastingadviseurs (thans C) te Z, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. te X, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Hoofddorp, de inspecteur, van 11 april 2001, kenmerk …, waarbij het bezwaar tegen de uitnodiging tot betaling van 31 oktober 2000, nummer … ten bedrage van f 247,-- aan douanerechten werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f. 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 25 februari 2003. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mr. A en mr. E van C als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, mr. F, tot bijstand vergezeld van drs. G. Belanghebbende en de inspecteur hebben elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan met bijlagen overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. Partijen hebben de gelegenheid gehad zich uit te laten over de bij de pleitnota van de wederpartij gevoegde bijlagen. De Douanekamer rekent de pleitnota’s alsmede vermelde bijlagen tot de stukken van het geding.
1.5. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De inspecteur heeft bij brief van 6 maart 2003 nadere inlichtingen verstrekt. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 7 april 2003 gereageerd. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder in hun voormelde brieven te kennen gegeven dat de Douanekamer de zaak zonder nadere zitting af kan doen.
2.1. Belanghebbende, een douane-expediteur, heeft op 18 augustus 2000 in opdracht van de te Barcelona (Spanje) gevestigde vennootschap H (hierna: H) onder nummer … aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor 1350 kg (54 zakken à 25 kg) van het product “I”. Het product is aangegeven onder post 1603 00 90 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). Bij de aangifte heeft belanghebbende een afschrift overgelegd van de met dagtekening 2 maart 2000 door de Spaanse Douane aan H afgegeven bindende tariefinlichting, referentie … (hierna ook: de Spaanse BTI), voor een product met handelsbenaming “J”. In vak 7 van deze BTI wordt het product omschreven als “Extracto de carne de cerdo 100%, presentado en polvo, envasado en sacos de 25 kg peso neto”, ofwel: “extract van 100% varkensvlees, aangeboden als poeder, verpakt in zakken van 25 kg netto”. In de BTI is aangegeven dat het desbetreffende product met toepassing van indelingsregels 1 en 6 is ingedeeld onder post 1603 00 90 00 van het GDT.
2.2. De verificatie van de aangifte is door de douane aangehouden in verband met door het Douanelaboratorium te verrichten monsteronderzoek. In de op 4 oktober 2000 gedateerde uitslag van dit monsteronderzoek, laboratoriumnummer …, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Bij onderzoek bevonden:
Voorkomen product: creme kleurig poeder
Asgehalte (550?): 4,0%
Eiwitgehalte (Nx6.25): 99,7% waarvan ca 67% collageen.
Het monster bestaat uit eiwitten van dierlijke afkomst. Het eiwitgehalte wordt berekend door het bevonden stikstofgehalte te vermenigvuldigen met een gemiddelde factor (6.25). Dit is de verklaring voor het feit dat de som van het asgehalte en het eiwitgehalte meer dan 100% bedraagt.
Beschouwing tbv de tariefindeling:
Het monster is geen vleesextract, het bestaat (bijna) volledig uit eiwitten en kan als “andere proteïnestoffen” ingedeeld worden in post 3504. Advies goederencode: 3504.0000.90”.
Deze uitslag van het monsteronderzoek was voor de inspecteur aanleiding het door belanghebbende voor het vrije verkeer aangegeven product in te delen onder post
3504 00 00 van het GDT. Het door belanghebbende overgelegde afschrift van de onder 2.1 vermelde BTI is daarbij door de met verificatie belaste ambtenaar niet geaccepteerd omdat naar zijn oordeel niet was aangetoond dat de ingevoerde goederen identiek waren aan die waarvoor de BTI was afgegeven.
2.3. Het door belanghebbende voor het vrije verkeer aangegeven product wordt vervaardigd uit varkensbotten. Als productie 2 bij de motivering van het beroepschrift behoort tot de gedingstukken een door H opgesteld schematisch overzicht van het productieproces van I. In het als “broth/stocks line schematic” aangeduide schema is aangegeven dat “raw bones” worden vermalen en gehydroliseerd waarna door middel van centrifugeren vetdeeltjes verwijderd worden. Het restant wordt ingedampt en gesproeidroogd, waarna poeder overblijft.
2.4. De Spaanse BTI is afgegeven op een door H schriftelijk ingediende aanvraag, gedateerd 14 januari 2000. In vak 9 van de aanvraag is het product omschreven als “extracto de carne de cerdo en polvo para el consumo humano, empacado en bolsas de 50lb (23 kg).” Bij deze aanvraag heeft H aan de Spaanse Douane productinformatie overgelegd. Deze vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Description
This high protein pork is produced under rigid USDA inspection. The broth is spray-dried into powder form (…)
Ingredient statement
K must be considered as meat extract according to European Directive 92/5/EEC.
Scientific Analysis (Guaranteed)
Protein > 92%
Moisture < 6%
Ash < 5% (…)
Nutritional Database
typical
Protein 96,7%
Moisture 5,5%
Ash 3,2%
(…)
Physical Characteristics
Appearance: Powder
Color: Light Beige
Flavor: Porc Meat
Odor: Characteristic, Mild”.
2.5. Op 13 januari 2003 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) indelingsverordening (EG) Nr. 55/2003 vastgesteld (hierna: de indelingsverordening). Op grond van artikel 1 van de indelingsverordening worden de goederen, omschreven in kolom 1 van de in de bijlage bij de indelingsverordening opgenomen tabel in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-code vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.
2.6. In bedoelde bijlage is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
(1) Indeling
GN-code
(2) Motivering
(3)
5. Product in poedervorm met de volgende samenstelling (in gewichtspercenten):
- proteïne 92
- collageengehalte: 65
- vocht 4
- as (550 °C) 4.
Het in water oplosbare product is bereid uit beenderen door middel van hydrolyse. Het wordt gebruikt om water te binden in, bijvoorbeeld, vleesproducten. 3504 00 00 De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 3504 en 3504 00 00. Rekening houdend met zijn samenstelling en vanwege het feit dat het is bereid uit beenderen, kan het product niet worden aangemerkt als een vleesextract van post 1603. Vanwege het collageengehalte en het asgehalte kan het evenmin worden aangemerkt als een gelatine van post 3503. Door het hoge proteïnegehalte heeft het product de kenmerken van een proteïne-isolaat van post 3504.
2.7. De indelingsverordening is gepubliceerd in Pb EG L 8 van 14 januari 2003. Zij treedt, blijkens haar artikel 3, in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, dat wil zeggen op 3 februari 2003. Ingevolge artikel 2 van de indelingsverordening kan op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de indelingsverordening, gedurende drie maanden na bekendmaking van de indelingsverordening een beroep worden gedaan.
2.8. Bij brief van 20 juli 2001, kenmerk … heeft de Belastingdienst/Centrum voor proces en productontwikkeling belanghebbendes gemachtigde als volgt geïnformeerd:
“(…) Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat voor het door u genoemde product ‘L’ door de Spaanse douane-autoriteiten een bindende tariefinlichting (BTI) is afgegeven. Deze BTI wordt voorshands gevolgd. (…) Naar mijn mening kan het in Brussel te voeren overleg over de indeling in de GN van het product ‘I’ mede van invloed zijn op de indeling van
– bijna - identieke producten zoals het product ‘L’.
Belanghebbende heeft voorts nog overgelegd een brief van 23 januari 2003 van Douane Noord, kantoor Duiven, team Apeldoorn aan M B.V. In die brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Hierbij deel ik u mede, dat bij onderzoek van de monsters N (…) is bevonden (….)
Voor dit product bestaat een Spaanse BTI (…) onder post 1603. Het product is vergelijkbaar met het produkt O (…, labnr …). Ook onderhavig product zou ingedeeld moeten worden onder post 3504 als andere proteïnestoffen. Aangezien voor dit product een BTI is onder post 1603, zit er niets anders op dan de BTI te volgen. (…)
Na de mondelinge behandeling is tussen partijen nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende zich bij de invoer van de goederen terecht heeft beroepen op de Spaanse BTI. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of het door belanghebbende ingevoerde product hetzelfde product is als dat waarvoor voormelde BTI is afgegeven. Voorts is in geschil of de inspecteur in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door de voor het vrije verkeer aangegeven goederen niet conform de Spaanse BTI in te delen.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het op de aangifte voor het vrije verkeer vermelde product in alle voor de indeling relevante opzichten overeenkomt met het product waarvoor de Spaanse BTI is afgegeven. Haars inziens komt het voor het vrije verkeer aangegeven product zowel in handelsnaam, uiterlijk en verpakking overeen met de omschrijving van de BTI. Uit de aanvraag van de Spaanse BTI en de daarbij gevoegde technische gegevens blijkt dat deze BTI is afgegeven voor een product met de technische specificaties van J, het product waarvoor belanghebbende de onderhavige aangifte heeft gedaan.
4.2. H voert naast J ook een product genaamd L in. Het enige verschil tussen beide producten is dat I wordt verkregen uit grondstoffen van varkens, terwijl de grondstoffen van L van runderen zijn. Voor L accepteert de inspecteur wel de voor L afgegeven Spaanse BTI waarin het product onder post 1603 van het GDT is ingedeeld.
4.3. Uit de indelingsverordening blijkt dat de Spaanse BTI onjuist is. Dat neemt niet weg dat H en belanghebbende – die in opdracht van H de aangifte voor het vrije verkeer deed - zich erop kunnen beroepen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De inspecteur is van mening dat het product waarop de litigieuze aangifte voor het vrije verkeer ziet, niet voldoet aan de omschrijving in de Spaanse BTI, nu het ingevoerde product niet is gemaakt van 100% varkensvlees, maar onder andere uit beenderen. De inspecteur vindt bevestiging van dit standpunt in de omstandigheid dat de samenstelling van het ingevoerde product niet overeenkomt met de samenstelling die gedroogd vleesextract volgens de literatuur heeft.
5.2. De brief van 20 juli 2001 van de Belastingdienst/Centrum voor proces en productontwikkeling vermeldt niet dat L en I hetzelfde productieproces hebben. Ook kan in die brief niet worden gelezen dat het enige verschil tussen beide producten de herkomst van de grondstof is.
6.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) verstrekken de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek zogeheten bindende tariefinlichtingen. Uit het derde lid van bedoelde bepaling juncto artikel 10, eerste en derde lid van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) volgt dat een rechthebbende op een BTI voor bepaalde goederen zich daarop uitsluitend met succes kan beroepen indien ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt vastgesteld dat de goederen in alle opzichten aan de in de voorgelegde inlichting opgenomen omschrijving beantwoorden.
6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende, die bij de aangifte voor het vrije verkeer in opdracht van H heeft gehandeld, voor deze procedure als rechthebbende in de onder 6.1 bedoelde zin kan worden beschouwd. De Douanekamer zal partijen hierin volgen nu niet is gebleken dat dit op een juridisch onjuist standpunt berust.
6.3. Zoals weergegeven onder 2.1 is het product waarvoor de Spaanse BTI is afgegeven omschreven als “Extracto de carne de cerdo 100%, presentado en polvo, envasado en sacos de 25 kg peso neto”, ofwel: “extract van 100% varkensvlees, aangeboden als poeder, verpakt in zakken van 25 kg netto”. Uit de aanvraag van de Spaanse BTI en de daarbij gevoegde productinformatie, als aangehaald onder 2.4, kan naar het oordeel van de Douanekamer niet worden afgeleid dat de Spaanse douane bij de afgifte van de Spaanse BTI ermee bekend is geweest dat het product waarvoor de BTI werd aangevraagd, een (mede) uit beenderen vervaardigd extract was. De verwijzing in vermelde productinformatie naar richtlijn 92/5/EEG noopt niet tot een ander oordeel, nu in deze richtlijn (Richtlijn 92/5/EEG van de Raad van 10 februari 1992 tot wijziging en bijwerking van Richtlijn 77/99/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesprodukten alsmede tot wijziging van Richtlijn 64/433/EEG; PB EG 2 maart 1992 nr. L057) het begrip vleesextract weliswaar als “andere produkten van dierlijke oorsprong” wordt genoemd, maar niet wordt omschreven. De Douanekamer verwijst naar artikel 2, onderdeel b, onder i) van de Bijlage bij Richtlijn 92/5/EEG. Gelet op het vorenstaande gaat de Douanekamer er dan ook van uit dat de Spaanse douane bij de afgifte van de BTI een extract voor ogen heeft gehad dat voor 100% uit varkensvlees is vervaardigd.
6.4. Vaststaat dat het door belanghebbende ingevoerde product I vervaardigd is uit varkensbotten. Reeds hierom heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aangetoond dat het door haar ingevoerde product in alle opzichten overeenkomt met het product, omschreven in de bij de aangifte overgelegde Spaanse BTI. Daaruit vloeit voort dat belanghebbende zich niet met succes kan beroepen op de Spaanse BTI.
6.5. Indien belanghebbende nog bedoeld heeft zich te beroepen op algemene beginselen van behoorlijk bestuur, faalt dit beroep. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de Douanekamer niet aannemelijk gemaakt dat door de inspecteur bij haar in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat voor het voor het vrije verkeer aangegeven product de Spaanse BTI zou worden gevolgd, en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur heeft gehandeld. De onder 2.8 aangehaalde brief van 20 juli 2001 en de in datzelfde onderdeel geciteerde passage uit de brief van 23 januari 2003 van Douane Noord zijn daartoe niet toereikend, reeds omdat in eerstgenoemde brief op geen enkele wijze een toezegging of andere uitlating wordt gedaan waaruit in rechte te beschermen vertrouwen kan worden geput, terwijl laatstvermelde brief afkomstig is van een andere eenheid van de Belastingdienst en betrekking heeft op een ander product.
6.6. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur.
De douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen op 22 juli 2003 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. K. Kooijman en mr. M.E. van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A.J.S. Hesselink, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.