in de zaak nr. 01/90147 DK
de dato 27 mei 2003
1.1. Op 28 mei 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van A te Z, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Douane District C (hierna: de inspecteur), gedagtekend 22 mei 2001, kenmerk ……, waarbij het bezwaar tegen de uitnodiging tot betaling van 12 maart 2001 werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van repliek.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam op 4 februari 2003. Daar is verschenen mr. D namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van E. Belanghebbende was voor die zitting opgeroepen bij aangetekende brief van 23 december 2002, gericht aan het in het beroepschrift opgegeven adres. Namens belanghebbende is evenwel niemand verschenen. Telefonisch is op 4 februari 2003 namens belanghebbende door A aan de griffier medegedeeld dat de indiener van het beroepschrift ervan heeft afgezien te verschijnen. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt.
2.1. Op 26 februari 2001 heeft belanghebbende bij de douanepost C onder nummer …… een aangifte voor het vrije verkeer gedaan van goederen, van oorsprong uit China, die in de aangifte werden omschreven als “damesstraatschoeisel geheel van kunststof”. De goederen zijn aangegeven onder post 6402 99 98 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT).
2.2. Bij de aangifte was een factuur gevoegd van F te Y (verzender) aan G B.V. (ontvanger) te X. De factuur is gedagtekend 16 januari 2001 en geeft als omschrijving van de goederen: “jogging shoes”.
2.3. De aangifte is administratief afgedaan. De goederen werden conform de aangifte ingedeeld onder post 6402 99 98 van het GDT. Daarbij werd geconstateerd dat ten onrechte de aanvullende code voor antidumpingrechten niet was vermeld. Daarop heeft de inspecteur de aangifte gecorrigeerd. Als gevolg van deze correctie is bij de bestreden uitnodiging tot betaling naast omzetbelasting en douanerechten een bedrag van f 2.060,90 (? 935,20) aan antidumpingheffing geheven.
2.4. Tot de stukken behoort een factuur van G B.V. te X aan H B.V. te W van 13 februari 2001. Daarin is als GN-code 6402 99 vermeld en zijn de goederen omschreven als: “1231 pairs of shoes with synthetic upper and rubber outsole”.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een door de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer te V aan belanghebbende met dagtekening 3 januari 2001 afgegeven invoervergunning. Daarin is als omschrijving van de goederen “schoeisel vallende onder GS-code 6402 99 ---” vermeld.
2.6. Belanghebbende heeft tegen de uitnodiging tot betaling bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij overgelegd een opdracht van haar klant, welke voor zover hier van belang, vermeld:
“goederenomschrijving
unisex sportshoes with synthetic upper and rubber outsole
(…)
goederencode: 6402 99 93”.
2.7. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de uitnodiging tot betalingingediende bezwaarschrift heeft op 7 mei 2001 een hoorgesprek plaatsgevonden. In het daarvan opgemaakte - namens de inspecteur en namens belanghebbende ondertekende – verslag is, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:
“Aanwezig belanghebbende: Dhr. I
Dhr. A
Aanwezig Douane district : Dhr. J
Dhr. K
(…)
Dat de aangiften betrekking hebben op de schoen, waarvan een monster is overgelegd, blijkt uit bij de aangifte overgelegde facturen. Voorts geeft u nog een toelichting over de wijze, waarop u het terug te geven bedrag hebt berekend.
Afspraken:
De heer K zal de originele aangiften uit het archief opvragen, omdat hierbij de overgelegde facturen zijn gevoegd. Binnen zes weken na de datum van het gesprek zal op het bezwaarschrift worden beslist.”.
2.8. Tot de gedingstukken behoort tevens een kennelijk tijdens het hoorgesprek handgeschreven kladnotitie met de namen I en A waarop is vermeld, voorzover hier van belang:
“originele aangiftes opvragen - bezwaar afdoen (…) geen dispuut over indeling - unisex”.
In geding is de vraag of de onderhavige goederen moeten worden ingedeeld onder post 6402 99 93, zoals belanghebbende voorstaat, dan wel onder post 6402 99 98 van het GDT, hetgeen de inspecteur verdedigt.
Voornoemde posten luiden als volgt:
“6402 Ander schoeisel met buitenzool en bovendeel van rubber of van
kunststof:
- sportschoeisel:
(…)
- ander schoeisel:
6402 91 00 -- de enkel bedekkend
6402 99 -- ander:
6402 99 10 (…)
--- met bovendeel van kunststof:
(…)
6402 99 39 ---- ander
(…)
---- ander, met een binnenzoollengte:
6402 99 91 (…)
----- van 24 cm of meer:
6402 99 93 ------ schoeisel dat niet als heren- of damesschoeisel kan worden onderkend
------ ander:
(…)
6402 99 98 ------- voor dames”.
4. Het standpunt van belanghebbende
Het gaat in casu om unisex sportschoenen met een synthetische bovenkant en een zool van rubber die niet als damesschoenen kunnen worden betiteld. Dit soort schoenen moet onder post 6402 99 93 worden ingedeeld. De antidumpingheffing is derhalve ten onrechte geheven. Belanghebbende heeft tijdens het hoorgesprek van de inspecteur begrepen dat ook hij vond dat het door belanghebbende getoonde monster representatief was voor de ingevoerde goederen en dat dit voor de inspecteur aanleiding was om de goederen alsnog onder post 6402 99 93 in te delen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Belanghebbende die de bewijslast heeft kan geen enkel bewijs overleggen waaruit blijkt dat de invoer unisex sportschoenen betrof. Een monster waaruit dit zou kunnen blijken is niet genomen. Belanghebbende heeft ook niet verzocht om een monster te nemen. Er is dan ook geen enkele reden om van de aangegeven goederencode af te wijken. Tijdens het hoorgesprek is door belanghebbende een niet-ambtelijk monster getoond. Een dergelijk monster kan niet als bewijsmiddel worden geaccepteerd. De inspecteur wilde nagaan of dit monster niettemin representatief geacht kon worden voor de ingevoerde goederen en heeft daarom de originele bescheiden die bij de aangifte en het bezwaarschrift waren overgelegd opgevraagd. De inspecteur heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was en heeft het bezwaar vervolgens afgewezen. De inspecteur heeft zich niet uitgelaten over de stelling van belanghebbende dat de invoer unisex sportschoenen betrof.
5.2. De inspecteur heeft ter zitting bij zijn stellingen gepersisteerd. Hij heeft daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
6.1. Belanghebbende heeft de goederen aangegeven onder post 6402 99 98 van het GDT; de inspecteur heeft belanghebbende hierin gevolgd. Op belanghebbende, die wenst af te wijken van de aangifte, rust de bewijslast dat de goederen onder post 6402 99 93 van het GDT moeten worden ingedeeld.
6.2. Uit de bij de aangifte overgelegde bescheiden als vermeld onder 2.2. kan niet worden afgeleid dat hier sprake is van schoeisel in de zin van post 6402 99 93, dat wil zeggen van “schoeisel dat niet als heren- of damesschoeisel kan worden onderkend.”. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de door belanghebbende in de bezwaarfase overgelegde bescheiden vermeld onder 2.6.
6.3. Een monster van de goederen is niet genomen, zodat ook op deze wijze geen duidelijkheid kan worden verkregen omtrent de objectieve kenmerken en eigenschappen van het onderhavige goed.
6.4. Het in de bezwaarfase door belanghebbende overgelegde monster van schoeisel is geen ambtelijk genomen monster, zodat niet is komen vast te staan dat dit schoeisel uit de ingevoerde partij komt. Ook daarmee heeft belanghebbende het van haar verlangde bewijs niet geleverd.
6.5. Tegenover de weerspreking daarvan door de inspecteur maakt belanghebbende naar het oordeel van de Douanekamer niet aannemelijk dat bij haar tijdens het hoorgesprek het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de inspecteur alsnog akkoord ging met indeling van de goederen onder de door belanghebbende voorgestane post. Met name kan dat niet worden afgeleid uit het - ook namens belanghebbende ondertekende - verslag van het hoorgesprek, als aangehaald onder 2.7. Ook uit de onder 2.8. vermelde kladaantekening blijkt niet dat door de inspecteur uitlatingen zijn gedaan die bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen hebben kunnen wekken dat de ingevoerde partij schoeisel onder post 6402 99 93 kon worden ingedeeld.
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat er geen gronden zijn om van de post van de aangifte af te wijken. Het gelijk is mitsdien aan de inspecteur.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen op 27 mei 2003 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en mr. M.E. van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.