In de zaak 01/90114 DK (voorheen 0114/2001 TC)
de dato 9 september 2003
1.1. Op 17 april 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende, ingediend door C en D, van E. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict F (hierna: de inspecteur) van 5 maart 2001, kenmerk ……, op het bezwaar van belanghebbende tegen de in verband met de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake anti-dumpingheffingen door de inspecteur toegepaste indeling in het douanetarief, bedoeld in artikel 20, derde lid, van het Communautair douanewetboek van hierna te noemen goederen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- (€ 204,20) geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De inspecteur heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling twee bindende tariefinlichtingen aan de Douanekamer en aan de wederpartij overgelegd.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 12 december 2002. Aldaar zijn namens belanghebbende verschenen G, mr. B en H, en namens de inspecteur I en J. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2.1. Op 27 december 1999 heeft belanghebbende onder nummer …… aangifte voor het vrije verkeer gedaan van onder meer “slippers met bovendeel van textiel” (artikel 02 van de aangifte), van oorsprong uit China. Aangegeven werd Taric-code 6402 99 93 90 van het sub 1.1. genoemde douanetarief (hierna: het GDT). De goederen zijn door de ambtenaren in afwijking van de aangifte ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 90 van het GDT. Voor schoeisel van oorsprong uit de Volksrepubliek China, vallend onder laatstgenoemde onderverdeling gold ingevolge Verordening (EEG) nr. 2155/97 van de Raad van 29 oktober 1997, Pb EG L 298 van 1 november 1997 (hierna: de Verordening), een anti-dumpingheffing van 49,2% van de douanewaarde.
2.2. Na bezwaar is de indeling van het onderhavige schoeisel door de inspecteur gehandhaafd. Bij het beroepschrift zijn een (niet ambtelijk genomen) monster van het schoeisel, stylenummer 9202, en een brochure van de importeur van de goederen, K, overgelegd. De ingevoerde goederen betreffen ook wel als slippers aangeduid schoeisel met een zool van kunststof, met een bovendeel bestaande uit twee elkaar kruisende stroken textiel, die elk aan beide zijden van de zool zijn bevestigd.
2.3. Belanghebbende heeft bij haar beroepschrift twee aan K afgegeven bindende tariefinlichtingen (BTI) overgelegd. In de eerste, gedagtekend 3 oktober 1996, is omschreven een “slipper, met een buitenzool van kunststof. Het bovendeel is vervaardigd van twee kruislings over de wreef lopende banden van kunststof verstevigd met een nylon weefsel. Tevens is over de ene kruisband een extra band, eveneens van kunststof, aangebracht om de slipper strakker om de voet te doen aansluiten.”. Dit schoeisel is door de Belastingdienst/Douane L ingedeeld onder post 6405 90 10 van het GDT. In de tweede BTI, gedagtekend 6 augustus 1998, is omschreven een “strandschoen (slipper), met een buitenzool van kunststof, het bovendeel is beperkt tot twee banden textiel, welke door middel van klittenband met elkaar worden verbonden. De hak en de voorzijde zijn open. De kleur van de zool en het voetbed is blauw met daartussen een witte laag.”. Dit schoeisel is door de Belastingdienst/Douane M ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 40 van het GDT.
2.4. Belanghebbende heeft tevens een brochure overgelegd, waarin exemplaren van de ingevoerde slippers zijn afgebeeld met de stylenummers 9202 en 9211, alsmede een brief van het Ministerie van Economische Zaken van 21 april 2000, gericht aan de Europese Commissie, waarin onder meer is vermeld:
“(...) there is a new kind of “beach shoe” introduced to the market the upper of which is no longer limited to one single strip of textile material. In stead, there are two strips being crossed diagonally (...).
Consequently, it would be highly appreciated if the draft explanatory note can be amended (...) in such a way that also this particular kind of footwear may be included in the definition of “beach shoes” (...)”.
2.5. De sub 1.4. genoemde BTI’s betreffen een slipper met twee evenwijdig voor elkaar bevestigde stroken textiel, welke door de Duitse douaneautoriteiten is ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 90 van het GDT, en een slipper met twee over elkaar door middel van klittenband bevestigde stroken textiel, welke door de Zweedse douaneautoriteiten is ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 40 van het GDT.
In geschil is of de onderhavige goederen moeten worden ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 40 van het GDT, zoals belanghebbende primair voorstaat, of onder post 6405 90 10 van het GDT, zoals belanghebbende subsidiair verdedigt, dan wel onder Taric-code 6404 19 90 90 van het GDT, hetgeen de inspecteur bepleit. Genoemde posten en onderverdelingen luiden als volgt:
“6404 Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder
of van kunstleder en met bovendeel van textiel:
- schoeisel met buitenzool van rubber of van kunststof:
6404 11 00 - - sportschoeisel; tennisschoenen, basketbalschoenen,
gymnastiekschoenen, trainingsschoenen en dergelijk
schoeisel
6404 19 - - ander
6404 19 10 - - - pantoffels en ander huisschoeisel
6404 19 90 - - - ander
6404 19 90 40 - - - - strandschoenen waaronder worden verstaan schoeisel met
een bovendeel dat beperkt is tot een strook textiel die
bevestigd is aan beide zijden van een dikke, lichtgewicht
zool van plastic met kleine binnenholten en die in
verbinding staat met de voet en de bodem. Deze strook
textiel laat zowel de voorkant als de achterkant van de
voet onbedekt en is niet breder dan een derde van de
lengte van de schoen. Aangezien de achterkant van de
voet niet wordt ingesloten door de schoen, wordt tijdens
het wandelen de hiel van de drager hoger opgeheven dan
de zool. Strandschoenen zijn ontworpen om te worden
gedragen op het strand of in de nabijheid van een
zwembad wanneer de voeten nat of met zand bevuild zijn;
hun ontwerp sluit elk praktisch gebruik voor wandelen
over een langere afstand uit
6404 19 90 90 - - - - ander (DUMPSTATD)
6405 Ander schoeisel:
(...)
6405 90 - ander:
6405 90 10 - - met buitenzool van rubber, kunststof, leder of kunstleder”.
De GN-toelichting EG op postonderverdeling 6404 19 90 van het GDT luidt
als volgt:
“Deze onderverdeling bevat schoeisel ook bekend als “strandschoenen”; het betreft schoeisel met een bovendeel dat beperkt is tot een strook textiel die bevestigd is aan beide zijden van een dikke, lichtgewicht zool van kunststof met celstructuur en die in verbinding staat met de voet en de bodem. Deze strook textiel laat zowel de voorkant als de achterkant van de voet onbedekt en is niet breder dan een derde van de lengte van de schoen. Aangezien de achterkant van de voet niet wordt ingesloten door de schoen, wordt tijdens het wandelen de hiel van de drager hoger opgeheven dan de zool. Strandschoenen zijn ontworpen om te worden gedragen op het strand of in de nabijheid van een zwembad wanneer de voeten nat of met zand bevuild zijn; hun ontwerp sluit elk praktisch gebruik voor wandelen over een lange afstand uit.
De volgende bepalingen of omschrijvingen zijn van toepassing:
a. indien de strook textiel een onregelmatige breedte heeft, wordt aan de voorwaarde dat de strook textiel niet breder mag zijn dan een derde van de lengte van de schoen voldaan zodra de breedte van de strook, gemiddeld, gelijk is aan of minder bedraagt dan een derde van de lengte van de schoen (dat wil zeggen; maximale breedte + minimale breedte/2 is kleiner of gelijk aan 1/3 van de lengte van de schoen).
b. De strook textiel mag bovendien bevestigd zijn aan een derde punt van de zool dat zich bevindt tussen de grote en de tweede teen.
c. Een strook met een klittenbandsluiting, wordt aangemerkt als zijnde een enkele strook.”.
Ingevolge artikel 1, lid 3, aanhef en onderdeel d, van de Verordening is geen anti-dumpingrecht van toepassing op “strandschoenen” waaronder wordt verstaan schoeisel als aangeduid onder de hiervoor genoemde Taric-code
6404 19 90 40.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Bij het opstellen van de Verordening heeft de Europese Commissie slechts die strandschoenen uitgezonderd die waren voorzien van een strook textiel. In het midden wordt gelaten of dit één of meerdere stroken textiel kunnen zijn. De Engelse, Franse en Duitse tekst van de Verordening kunnen net als de Nederlandse zowel één als een strook betreffen.
4.2. Het aantal stroken kan niet doorslaggevend zijn voor de tariefindeling. Het doet niets af aan het doel waarvoor de slippers worden gebruikt, te weten gebruik op het strand of bij het zwembad. Gelet op de uitsluitingscriteria voor strandschoeisel van de Verordening, moet daarop acht worden geslagen. Het Ministerie van Economische Zaken deelt het standpunt van belanghebbende. Handelspolitieke maatregelen zoals anti-dumpingheffingen vallen primair onder de bevoegdheid van dit Ministerie.
4.3. De sub 2.3. genoemde BTI van 6 augustus 1998 ondersteunt het standpunt belanghebbende, dat het gebruiksdoel doorslaggevend is.
4.4. Subsidiair wordt indeling onder post 6405 90 10 van het GDT bepleit, onder verwijzing naar de sub 2.3. genoemde BTI van 3 oktober 1996.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Het door belanghebbende overgelegde monster is representatief voor de goederen.
5.2. In de Nederlandse vertaling van de GN-toelichting EG op postonderverdeling 6404 19 90 is een fout geslopen; in plaats van “Deze onderverdeling bevat schoeisel ook bekend als “strandschoenen” moet er staan “Deze onderverdeling bevat ook schoeisel bekend als “strandschoenen””. Dit valt af te leiden uit de Engelse tekst. De Engelse, de Duitse en de Franse tekst van de toelichting luiden respectievelijk, voorzover van belang, “limited to a strip of textile material”, “beschränkt ist auf einen streifen Textilmaterial”, “se limite a une lanière en matière textile”. Op Taric-niveau is uitwerking gegeven aan de GN-toelichting EG; in de buitenlandse Taric-versies zijn dezelfde passages opgenomen. Uit al deze teksten volgt dat het bovendeel van een “strandschoen” uitsluitend kan bestaan uit één strip textiel. Het onderhavige schoeisel is voorzien van twee strips textiel, welke kruislings zijn bevestigd aan de zool. Zij zijn dan ook terecht ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 90. Dit standpunt wordt ondersteund door de dezerzijds overgelegde BTI’s.
5.3. De BTI van 6 augustus 1998 ziet op schoeisel met een sluiting van klittenband; dergelijk schoeisel is in deze procedure niet aan de orde. De BTI van 3 oktober 1996 betreft een slipper met een buitenzool van kunststof en een bovendeel van kunststof; het onderhavige schoeisel heeft een buitenzool van kunststof en een bovendeel van textiel en kan dus niet voor indeling onder post 6405 in aanmerking komen.
5.4. Belanghebbende was in de gelegenheid schoenen te doen vervaardigen die aan de nauwkeurige criteria van de Verordening voldeden. Dat het Ministerie van Economische Zaken het met de criteria niet eens was, is niet van belang.
6.1. Op grond van de in artikel 1, lid 3, aanhef en onderdeel d, van de Verordening gegeven begripsbepaling van “strandschoenen”, de gelijkluidende bewoordingen van Taric-code 6404 19 90 40 en de vrijwel gelijkluidende tekst van de GN-toelichting EG op postonderverdeling 6404 19 90 van het GDT, waarin steeds het enkelvoud “strook” wordt gebezigd, moet worden geoordeeld dat slechts schoeisel met een bovendeel bestaande uit één enkele strook textiel als “strandschoen” kan worden aangemerkt. De onderhavige slippers voldoen niet aan deze voorwaarde en kunnen derhalve niet onder genoemde Taric-code worden ingedeeld.
6.2. De Engelse, Franse en Duitse taalversies van de Verordening kunnen niet tot een ander oordeel leiden, evenmin als de sub 2.4. aangehaalde brief van het Ministerie van Economische Zaken. Ook het beroep op de door belanghebbende in het geding gebrachte BTI’s faalt, nu het bovendeel van de daarin genoemde goederen wezenlijk verschilt van dat van de onderhavige slippers.
6.3. Gelet op het overgelegde monster, op de afbeeldingen in de sub 2.2. genoemde brochure en op hetgeen vaststaat omtrent het materiaal waaruit de zool en het bovendeel zijn vervaardigd, dient het schoeisel met toepassing van de algemene indelingsregels 1 en 6 te worden ingedeeld onder Taric-code 6404 19 90 90. Het beroep is derhalve ongegrond.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 9 september 2003 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. M.E. van Hilten en mr. Th.J.G. van Berkum, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.