ECLI:NL:GHAMS:2003:AP1834

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/90136
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de heffing van wijnaccijns en de procedure rondom teruggaaf

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2003, staat de vraag centraal of de inspecteur de brieven van belanghebbende terecht heeft aangemerkt als een verzoek om teruggaaf van wijnaccijns. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. A en mr. B van C Belastingadviseurs, had eerder bezwaar gemaakt tegen de heffing van wijnaccijns bij de invoer van diverse wijnen. Dit bezwaar was ingediend op 26 september 1989, waarbij ook om terugbetaling van eerder betaalde accijnzen werd verzocht. De inspecteur had echter de brieven van belanghebbende op 29 februari 2000 als een verzoek om teruggaaf geïnterpreteerd en dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

De Douanekamer van het Gerechtshof oordeelt dat de inspecteur de brieven van belanghebbende onterecht heeft opgevat als een verzoek om teruggaaf. De Douanekamer stelt vast dat de brieven bedoeld waren als een verzoek om een inventarisatie van de aangiften te maken, die voorzien waren van een bezwaarclausule. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Tariefcommissie, die een bijzondere wijze van bezwaar op de voet van artikel 108 AWDA toelaatbaar had geoordeeld. De Douanekamer concludeert dat de inspecteur de beslissing van 29 februari 2000 en de uitspraak op bezwaar van 25 juli 2000 moet vernietigen.

Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 966,54, en moet de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 204,20 aan belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 00/90136 DK (0136/2000 TC)
de dato 3 maart 2003
1. De procedure
1.1. Op 31 juli 2000 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van drs. A en mr. B van C Belastingadviseurs te Z namens D B.V. (thans: D te Y), belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen het geschrift van het Hoofd van het douanedistrict E (hierna: de inspecteur) van 25 juli 2000, kenmerk ……, op een bezwaarschrift van belanghebbende tegen een beslissing van de inspecteur van 29 februari 2000, kenmerk ……, waarin belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard ter zake van een verzoek om terugbetaling van wijnaccijns, bijzondere wijnaccijns en aanvullende wijnaccijns.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 18 september 2001, alwaar gezeten waren mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. H.J. Bokhorst, lid, en mr. E.N. Punt, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris. Daar zijn verschenen namens belanghebbende drs. A en mr. B, gemachtigde. Namens de inspecteur is verschenen mr. F en G. Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
2. De feiten
2.1. Op 26 september 1989 maakte belanghebbende schriftelijk bezwaar tegen de heffing van wijnaccijns ter zake van de invoer van diverse wijnen vermeld op een aangifte ten invoer tot verbruik, die zij diezelfde dag had ingediend bij de douanepost H. Als reden voor het bezwaar werd genoemd dat de heffing in strijd zou zijn met destijds artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans artikel 90 EG). In dezelfde brief wordt verzocht om terugbetaling van wijnaccijns voor alle in de drie jaar daarvoor gedane aangiften ten invoer voor wijnen. Eveneens op 26 september 1989 heeft belanghebbende de inspecteur der invoerrechten en accijnzen H bij afzonderlijke brief verzocht om een vergunning waarin wordt toegestaan om bezwaar te maken tegen de heffing van wijnaccijns middels het stellen van een aantekening op iedere door haar nog in te dienen aangifte ten invoer voor wijnen.
2.2. Op 4 oktober 1989 heeft de inspecteur met ingang van 26 september 1989 aan belanghebbende vergunning verleend om “voor goederen waarvoor reeds een geschil inzake de toepassing van het tarief van invoerrechten bij de inspecteur of de Tariefcommissie aanhangig is, de indiening van een bezwaarschrift bij elke volgende invoer van die goederen te vervangen door een op de aangiften te stellen aantekening”. Als grondslag voor deze regeling wordt in de vergunning verwezen naar paragraaf 6, lid 5, van het Voorschrift bezwaar en beroep (Beschikking van 14 juni 1984, nr. ...). Volgens voorwaarde 2 van de vergunning moet op de aangifte de volgende aantekening vermeld worden: “voor goederen als in deze aangifte (tariefpostonderverdeling/tariefcode ) zijn omschreven is op ………. een bezwaarschrift volgens artikel 108 van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen ingediend (vergunning inspecteur der invoerrechten en accijnzen H (d.d. 4 oktober 1989, nr. …...)”.
Onder punt 4 van de vergunning is de volgende bepaling opgenomen: “De belasting die ingevolge deze regeling blijkens de uitspraak van de inspecteur of van de Tariefcommissie te veel mocht zijn betaald, wordt aan aangever op diens verzoek teruggegeven. Het daartoe strekkende verzoek om teruggaaf moet worden ingediend binnen zes maanden nadat de in het hangende geschil genoemde beslissing onherroepelijk is geworden. In verband hiermee dient de aangever aan de met de verificatie belaste ambtenaren de verlangde gegevens te verstrekken, nodig voor de juiste verrekening van de eventueel terug te geven bedragen.” De vergunning is op 18 juni 1990 weer ingetrokken.
2.3. De behandeling van alle bij de inspecteur ingediende bezwaarschriften tegen de heffing van wijnaccijns in verband met strijd met het EG-Verdrag zijn aangehouden totdat de Tariefcommissie uitspraak doet in de zogenoemde ‘wijnaccijnsprocedures’. Op 23 september 1996 heeft de Tariefcommissie deze einduitspraken gedaan in de zaken nrs. 12805 en 12807, UTC 1996/45* en 46*, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 11 augustus 1995, gevoegde zaken C-367/93 tot en met C-377/93, UTC 1995/54* .
2.4. Tot de gedingstukken behoren afschriften van correspondentie tussen belanghebbende en de inspecteur. Belanghebbende heeft op 30 januari 1997 schriftelijk verzocht wanneer de gegevens als bedoeld in punt 4 van de vergunning moesten worden verstrekt. Hierop heeft de inspecteur op 31 januari 1997 geantwoord, dat deze gegevens uiterlijk 23 maart 1997 dienden te zijn ingeleverd. Belanghebbende heeft daarna nog gevraagd naar de mogelijkheid van verlenging van deze termijn, welke vraag de inspecteur op 18 februari 1997 ontkennend heeft beantwoord. Belanghebbende heeft niet binnen de genoemde termijn nadere gegevens overgelegd over de invoerdocumenten met het oog op teruggave van de betaalde wijnaccijns, noch anderszins contact gehad met de inspecteur over de afhandeling daarvan.
2.5. Op 2 november 1999 en 4 november 1999 heeft belanghebbende via haar gemachtigde de inspecteur medegedeeld geen uitspraken op bezwaar te hebben ontvangen en verzocht om de behandeling van de bezwaarschriften aan te houden om zodoende haar alsnog in de gelegenheid te stellen de benodigde bescheiden aan te leveren. Op 29 februari 2000 heeft de inspecteur schriftelijk medegedeeld onder kenmerk ..., dat hij deze brieven aanmerkte als een verzoek om teruggaaf, en dat hij de inhoud van deze brieven heeft opgevat als een verzoek om teruggaaf, en dat hij dit verzoek wegens overschrijding van de in de vergunning genoemde termijn van zes maanden niet-ontvankelijk verklaart. Belanghebbende heeft op 7 april 2000 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarna de inspecteur op 25 juli 2000 afwijzend heeft beschikt.
3. Het geschil
In geschil is of de inspecteur in zijn onder 2.5. genoemde schriftelijke mededeling van 29 februari 2000 de brief van belanghebbende terecht heeft aangemerkt als een verzoek om teruggaaf.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Belanghebbende beschikte in 1997 zelf niet meer over de invoerdocumenten waarop de benodigde gegevens voor het berekenen van de teruggaaf waren vermeld. Deze documenten moesten worden opgevraagd bij het Produktschap Wijn. De termijn van 6 maanden na uitspraak van de Tariefcommissie was toen inmiddels verstreken. De inspecteur had behandeling van de bezwaarschriften moeten aanhouden en gelegenheid geven de invoerdocumenten te overleggen. De bezwaarclausules die in het verleden op de invoeraangiften zijn gesteld, kunnen niet omgezet worden tot een verzoek om teruggaaf, noch past in het systeem dat na het maken van bezwaar alsnog een afzonderlijk verzoek om teruggaaf moet worden gedaan.
4.2. Indien wel sprake is geweest van een verzoek om teruggaaf dan is het verzoek ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Ten onrechte is uitgegaan van de datum waarop de Tariefcommissie de onder 2.3. genoemde uitspraken heeft gedaan. Er werd wat betreft de bezwaarclausule in de aanvraag van de vergunning verwezen naar het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 26 september 1989. Op dit bezwaarschrift heeft de inspecteur nog niet beslist.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Er is geen sprake geweest van bezwaarschriften als bedoeld in artikel 108 van de Algemene wet inzake de douane en accijnzen (AWDA). Op het moment dat de aantekening op de invoeraangifte werd vermeld, stond de heffing nog niet vast en is een dergelijk bezwaarschrift dus prematuur. De aan belanghebbende verleende vergunning betreft een afwijkende facilitaire regeling van de normale bezwaarprocedure van artikel 108 AWDA. Op deze wijze kan een belanghebbende haar rechten voor teruggaaf veilig stellen zonder telkens een afzonderlijk bezwaarschrift te hoeven indienen. Voor de afhandeling van op deze wijze gemaakte ‘bezwaren’ tegen op te leggen heffingen wordt in dezelfde vergunning een andere procedure genoemd. Belanghebbende moet de ten onrechte betaalde belastingen opeisen door middel van een verzoek om teruggaaf binnen de termijn van zes maanden nadat de in het geschil genoemde beslissing onherroepelijk is geworden.
5.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende is op 31 juli 1997 uitspraak gedaan. Ook indien deze datum als uitgangspunt wordt genomen, is het verzoek om teruggaaf niet tijdig gedaan.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. In haar uitspraak van 11 februari 1997, nr. 13391, UTC 1997/19, heeft de Tariefcommissie een bijzondere wijze van het uiten van bezwaar op de voet van artikel 108 AWDA toelaatbaar geoordeeld. Deze methode houdt in dat – na daartoe verkregen vergunning - op een aangifte ten invoer, die qua inhoud en rechtsvraag nagenoeg overeenkomt met de aangifte waarover reeds een geschil aanhangig is, een aantekening kan worden geplaatst, die gelijk wordt gesteld met een bezwaarschrift, en dat op dit aldus vormgegeven bezwaar zal worden beslist, nadat de uitkomst van bedoeld aanhangig geschil onherroepelijk is komen vast te staan.
6.2. Strikt binnen de werkingssfeer van artikel 108 voornoemd, dat in casu ook de rechtsingang van de als bezwaar bedoelde aantekeningen vormde, zal de Douanekamer tot eenzelfde oordeel komen als destijds door de Tariefcommissie is uitgesproken.
6.3. Voor dit geschil houdt dat oordeel in dat de Douanekamer de sub 2.5. vermelde brieven van belanghebbende aanmerkt als een verzoek om een inventarisatie op te maken van de aangiften, die zijn voorzien van een bezwaarclausule als hier bedoeld en die dus nog – na de sub 2.3. vermelde einduitspraak van de Tariefcommissie met betrekking tot de uitlegging en de toepassing van artikel 95 (oude nummering) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap – moeten worden afgedaan door middel van een uitspraak op de voet van artikel 108 AWDA.
6.4. Het was dus rechtens onjuist om de sub 2.5. vermelde brieven, zoals de inspecteur heeft gedaan, op te vatten als een verzoek om teruggaaf.
6.5. Uit al het vorenoverwogene volgt dat de beslissing van de inspecteur van 29 februari 2000 en diens uitspraak op bezwaar van 25 juli 2000 vernietigd moeten worden.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten - overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief - vast op 2 (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x ? 322,18 x 1,5 (wegingsfactor) = ? 966,54.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 juli 2000, kenmerk ……;
- vernietigt de beschikking van de inspecteur van 29 februari 2000, kenmerk
……;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en wijst de Staat der Nederlanden aan het bedrag van ? 966,54 aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het griffierecht ad ? 204,20 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen op 3 maart 2003 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.