arrestnummer
rolnummer 23-001784-03
datum uitspraak 16 december 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 17 april 2003 in de strafzaak onder parketnummer 15/035432-02 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens:
[adres]
thans gedetineerd in huis van bewaring "PI Over-Amstel (FOBA)" te Amsterdam.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 april 2003 en in hoger beroep van 2 december 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging voorzover in hoger beroep nog aan de orde wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
op 21 juni 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 12.989 gram van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte terzake van feit 1 en 2 veroordeeld tot vier jaren en zes maanden gevangenisstraf met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen in een georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de invoer van een grote, voor verdere verspreiding onder dealers en/of verslaafden geschikte hoeveelheid cocaïne.Verdachte fungeerde als "ripperspotter" bij de aankomst op Schiphol van een drugskoerier teneinde te voorkomen dat de koerier beroofd zou worden van de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Als zodanig heeft verdachte bijgedragen aan de bedreigende sfeer tussen afhalers en "rippers" en heeft hij tevens de veiligheid op de luchthaven in gevaar gebracht. Tenslotte acht het hof van belang dat hard drugs zoals cocaïne een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen en dat het gebruik ervan ook bezwarend voor de samenleving is, onder meer vanwege de veelal daarmee gepaard gaande door verslaafden en andere bij de drugshandel betrokken personen gepleegde criminaliteit.
Koeriers met hoeveelheden hard drugs als de onderhavige (bijna 13 kilo) worden in het algemeen met langdurige vrijheidsbeneming gestraft en niet valt in te zien dat de verdachte voor zijn aandeel in het medeplegen van deze invoer lager zou dienen te worden gestraft. Integendeel, veeleer zou de verdachte, die immers in zijn rol bij deze invoer een aanzienlijk kleiner risico liep dan de koerier, voor een hogere straf in aanmerking kunnen komen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 25 augustus 2003 is verdachte eerder veroordeeld, onder meer ter zake van Opiumwetdelicten .
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van:
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 2 oktober 2003 en
- de brief van 22 oktober 2003 van P.W.H. Frodl, forensisch psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst Flevoland, aan de medische dienst van de P.I. Over-Amstel, houdende een voorstel tot plaatsing van verdachte in de Forensische Observatie- en Begeleidings Afdeling in verband met diens psychische toestand.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel te schorsen, indien het hof zou besluiten tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan die van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis.
Het hof is van oordeel dat de bezwaren en gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid ook thans nog bestaan, zodat het verzoek tot opheffing van dat bevel dient te worden afgewezen.
Ook zal het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen, omdat het belang dat verdachte heeft bij schorsing van de voorlopige hechtenis niet opweegt tegen het belang dat de maatschappij heeft bij voortduring van zijn vrijheidsbeneming en het hof ook overigens geen termen aanwezig acht tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bij het vorenstaande is in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte detentie-ongeschikt is en voorts, dat hem in het kader van de Penitentiaire Beginselenwet een passende detentie-omgeving kan worden geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek "bewezengeachte" omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Wijnen-Vergeer, Van Lingen en Tilleman, in tegenwoordigheid van mr. Greuters en Welmers, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 december 2003.
Mr. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.