ECLI:NL:GHAMS:2003:AO3647

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/90246
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H.M. Possen
  • J.J.A.M. Kennis
  • K.J.L. Hesselt van Dinter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening douaneschuld en rechtszekerheid in douaneprocedures

In deze zaak, behandeld door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam, staat de herberekening van douaneschulden centraal. De belanghebbende, een importeur van vis en visproducten, had bezwaar aangetekend tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten die was opgelegd door de inspecteur. De zaak begon met een beroepschrift dat op 27 december 1999 werd ingediend, gericht tegen een eerdere uitspraak van de inspecteur van 7 december 1999. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, wat leidde tot de huidige procedure.

De Douanekamer oordeelt dat de tweede uitnodiging tot betaling in wezen een nieuwe berekening van de douaneschuld tot stand brengt, die volgens de regels van behoorlijk procesrecht in de bezwaarfase van de eerste uitnodiging had moeten plaatsvinden. De rechtszekerheid vereist dat de douaneschuld definitief wordt vastgesteld op basis van de gegevens in het dossier. De Douanekamer vindt het onaanvaardbaar dat een volledige terugbetaling, na beoordeling van het bezwaar, gepaard gaat met een clausule die later kan worden herzien.

De Douanekamer concludeert dat de wijze van boeking achteraf, zonder nieuwe gegevens, niet toelaatbaar is en beroept zich op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (CDW) als grondslag om de boeking ongedaan te maken. De uitspraak van de Douanekamer vernietigt de eerdere beslissing van de inspecteur en verklaart het beroep gegrond, waarbij de Staat der Nederlanden wordt gelast het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 20 mei 2003 en kan binnen zes weken in cassatie worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 99/90246 DK (voorheen nr. 0246/99 TC)
de dato 20 mei 2003
1. De procedure
1.1. Op 27 december 1999 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen namens A te Z, belanghebbende, ingediend door drs. B te Y als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Douane district X (hierna: de inspecteur) van 7 december 1999, nr. XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het bedrag dat als douanerechten is vermeld in de uitnodiging tot betaling van 15 oktober 1999, nr. XXXX, door de inspecteur is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht geheven van f 450. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 21 mei 2002. Met deze zaak zijn ter zitting gelijktijdig behandeld de zaken met kenmerken 99/90245 DK en 99/90247 DK, die ten principale op een gelijksoortig geschil betrekking hebben.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende handelt in vis en visproducten. De vis is afkomstig van buiten de Europese Gemeenschap, onder meer uit Oman, en wordt per vliegtuig op Schiphol aangevoerd. De be- en verwerking van de vis, bestaande uit fileren, sorteren op gewicht en kwaliteit, en verpakken, heeft belanghebbende uitbesteed aan de leverancier in Oman, de firma C (hierna: C). Aangever is de firma D B.V. te W.
2.2. Op 5 november 1996 heeft de inspecteur bij belanghebbende een administratieve controle uitgevoerd naar de juistheid van de douaneaangiften over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995. Tijdens deze controle bleek dat van diverse zendingen vis afkomstig uit Oman de kosten voor laden en be- en verwerking niet in de douanewaarde waren begrepen. Uit de financiële administratie bleek dat deze kosten aan belanghebbende apart in rekening waren gebracht en door haar waren voldaan. In het van de controle opgemaakte "Verslag van bevindingen" van 10 juni 1998 is dienaangaande het volgende vermeld:
"1. Bij de aangiften XXX was een factuur aanwezig nr. 95211 d.d. 20-05-1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 7.526,-, met als leverings voorwaarde C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 11.677,40. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier dit bedrag is betaald.
Reden van dit verschil zijn de kosten van opslag in Oman-Sohar.
De vis wordt gekocht van het schip, daar wordt de prijs bepaald, deze waarde wordt opgegeven als douanewaarde.
Deze manier van werken zal bij alle aangiften voorkomen, wat ook door Dhr. B werd bevestigd.
2. Bij de aangifte XXX was een factuur aanwezig nr. 95216 d.d. 23-05-1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 2.852,50,- C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 4.573,63. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier is dit bedrag betaald.
3. Bij de aangifte XXX was een factuur aanwezig nr. 95238 d.d. 21-06-1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 1.742,50 C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 2.748,50. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier is dit bedrag betaald.
4. Bij de aangifte XXX was een factuur aanwezig nr. 193 d.d. 16 juli 1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 4.106,70 C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 6.002,10. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier is dit bedrag betaald.
Deze zending betrof een zending tonijn filets vanuit de USA, Hawaii.
De wijze waarop verrekend wordt gebeurt op dezelfde manier als vanuit Oman.
(…)
Berekening.
De onderstaande bedragen zijn als volgt berekend:
Volgens het contract is er een opslag verschuldigd van $ 2,47 per kg netto, t.w.:
$ 0,12 voor financing charges,
$ 0,15 voor labor for selecting of fish on-board vessels,
$ 0,85 voor labor for specific processing en
$ 1,35 voor labor for special labelling and packing.
(…)
1997
Het totaal netto gewicht is 94.335 kg.
Opslag van $ 2,47 per kg. netto maal gemiddelde jaarkoers van f 1,9283 = f 449.308,30
Berekening invoerrecht:
f 449.308,30 maal 56% luchtvracht = f 251.612,70.
f 251.613,- maal een gemiddeld invoerrecht van 18,5% = f 46.548,40 (afgerond).
(…)
Reactie importeur:
De heer E voelt zich wel aansprakelijk voor de eventueel verschuldigde belasting. Echter indien er een naheffing wordt opgelegd zal hij in bezwaar komen. De reden is dat de kosten voor het klaar maken voor de handel in Nederland aanmerkelijk groter zijn dan in b.v. Oman. De heer E vindt het emotioneel onrechtvaardig dat hij voor kosten die gemaakt zijn in het buitenland hier in de EEG rechten over moet betalen. De belastingadviseur verklaarde tijdens de controle al dat het werken met twee facturen een normale gang van zaken is, wat ook wordt onderbouwd in het contract.".
2.3. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens de controle heeft de inspecteur met dagtekening 5 juni 1998 onder nummer XXX een uitnodiging tot betaling uitgereikt aan belanghebbende over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 voor een bedrag van f 46.548,40 aan douanerechten.
2.4. Bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 26 juni 1998, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen voornoemde uitnodiging tot betaling.
2.5. Op 27 januari 1999 heeft de inspecteur onder kenmerk XXX uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. In deze uitspraak is onder het kopje "Beoordeling van uw bezwaar" onder meer de volgende passage opgenomen:
"Uit intern onderzoek is mij gebleken dat bij het vaststellen van de douaneschuld een aantal fouten zijn gemaakt. Om deze reden kan de UTB niet in stand blijven.".
In de uitspraak is onder het kopje "Uitspraak op bezwaar" onder meer het volgende vermeld:
"Gelet op het bovenstaande verklaar ik u bezwaar gegrond en besluit teruggaaf te verlenen volgens onderstaande specificatie:
… Douanerecht … f 46.548,40".
Voorts is in de uitspraak nog de volgende passage opgenomen:
"Het feit dat de UTB vanwege een onjuiste vaststelling van de douaneschuld niet in stand kan blijven, doet niet af aan de door de wet geboden mogelijkheden om bij gebleken onjuistheden wederom tot naheffing over te gaan.".
2.6. In de periode 6 september 1999 tot en met 9 september 1999 is bij belanghebbende nogmaals een administratieve controle ingesteld. Tijdens deze controle zijn dezelfde bevindingen geconstateerd als hiervoor onder 2.2. vermeld.
2.7. De bevindingen bij deze controle hebben ertoe geleid dat belanghebbende de onder 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling is gedaan over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 voor een bedrag van f 118.463,30 aan douanerechten.
2.8. Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 13 oktober 1999, tegen deze uitnodiging tot betaling bezwaar aangetekend.
2.9. Bij uitspraak van 7 december 1999 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen. In de uitspraak is onder het kopje "Beoordeling van uw bezwaar" onder meer het volgende vermeld:
"Tegen UTB nummer XXX is door u bezwaar gemaakt. Het bezwaar met ons nummer XXX is op 27 januari 1999 toegewezen omdat uit intern onderzoek gebleken was dat bij het vaststellen van de douaneschuld enkele fouten zijn gemaakt, zoals het ten onrechte hanteren van een gemiddelde jaarkoers, een gemiddeld percentage douanerecht en een onjuiste toepassing van een luchtvrachtkorting.".
3. Geschil
In geding is of de inspecteur terecht van belanghebbende het in 2.7. vermelde bedrag aan douanerechten heeft nagevorderd. Niet in geschil is dat de bestreden uitnodiging tot betaling is gedaan met inachtneming van de juiste gemiddelde jaarkoers, het juiste percentage aan douanerechten, en de juiste luchtvrachtkorting.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het vertrouwensbeginsel staat aan de uitnodiging tot betaling in de weg; zij is om precies dezelfde reden uitgereikt als de eerdere uitnodiging. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen die eerder uitgereikte uitnodiging volledig gehonoreerd. De inspecteur deelt in zijn uitspraak van 27 januari 1999 mede dat bij het vaststellen van de douaneschuld een aantal fouten zijn gemaakt. Om wat voor fouten het gaat is belanghebbende niet duidelijk. Nadat de inspecteur gunstig had beslist op het bezwaar, mocht belanghebbende ervan uitgaan dat de zaak daarmee was afgedaan.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting het volgende aan haar stellingen toegevoegd. In de repliek onder ten 5e staat een typefout; daar waar staat "bezwaar ongegrond" moet staan "bezwaar gegrond". De hoogte van het nagevorderde bedrag staat niet ter discussie.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Aan de vereisten van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) is niet voldaan. Van een actieve gedraging van de zijde van de inspecteur, die als een vergissing van zijn kant moet worden opgevat, is geen sprake. De inspecteur is afgegaan op de bij de aangifte overgelegde factuur en had geen reden aan die factuur te twijfelen. Belanghebbende is professioneel importeur en kon uit dien hoofde weten dat kosten die gemaakt worden buiten de Europese Unie in de douanewaarde moeten worden begrepen. Nu reeds aan twee voorwaarden voor het achterwege laten van een navordering niet is voldaan, hoeft de inspecteur zich niet uit te laten over de goede trouw.
5.2. De inspecteur heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn stellingen. Hij heeft daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het instellen van een uitvoerige controle, het uitreiken van een uitnodiging tot betaling naar aanleiding van die controle, en vervolgens het beoordelen van het bezwaar tegen die uitnodiging tot betaling zijn fasen in een douaneprocedure, waarbij de douaneautoriteiten telkens de gelegenheid hebben om het gehele dossier op al zijn douanerechtelijke merites te beoordelen. In casu heeft die bewuste juridische beoordeling van het dossier geleid tot een algehele terugbetaling van de met de sub 2.3. vermelde uitnodiging tot betaling geheven douanerechten.
6.2. Door de litigieuze, tweede uitnodiging tot betaling wordt in wezen een nieuwe berekening van de douaneschuld tot stand gebracht, die naar regels van behoorlijk procesrecht in de bezwaarfase van de eerste uitnodiging tot betaling had dienen te geschieden. Ook de rechtszekerheid gebiedt om in die fase de douaneschuld aan de hand van de gegevens van het dossier te herberekenen en opnieuw (definitief) vast te stellen. Het is onaanvaarbaar dat de verlening van volledige terugbetaling - na beoordeling van het bezwaar - gepaard gaat met de clausule dat daarop later weer kan worden teruggekomen.
6.3. De Douanekamer oordeelt de onderhavige wijze van boeking achteraf, waarbij geen nieuwe gegevens zijn opgekomen, dan ook niet toelaatbaar, en vindt in artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW een voldoende grondslag om die boeking ongedaan te maken.
7. De proceskosten
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal de Douanekamer in deze zaak geen veroordeling in de proceskosten uitspreken, aangezien zulks reeds is geschied in de uitspraak op het met deze zaak samenhangende beroep nr. 99/90245 DK, waarin de inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van e 1.207,50.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, alsmede de uitnodiging tot betaling van 15 oktober 1999, nr. XXX;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ad e 204,20 te vergoeden.
Aldus gewezen op 20 mei 2003 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en Jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.