Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van, X te Z, belanghebbende
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 3 januari 2003, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 (verder IB/PVV 2000) alsmede de beschikking waarbij een boete is opgelegd.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 december 2003.
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar;
- handhaaft de aanslag zoals deze op 17 juli 2003 is verminderd;
- handhaaft de boete, en
- gelast de Staat het griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
1. Aan belanghebbende is op of omstreeks 14 december 2001 een aangiftebiljet voor het doen van aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor het jaar 2000 uitgereikt dat moest worden ingediend vóór 1 maart 2002.
2. Op 8 mei 2002 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanmaning verzonden tot het doen van aangifte IB/PVV 2000. Nadat door de inspecteur geen reactie op de aanmaning was ontvangen, heeft hij in juni 2002 een herinnering aan belanghebbende verzonden.
3. Met dagtekening 5 september 2002 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2000 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 143.745. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2000 is een verzuimboete van ƒ 750 opgelegd wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte.
4. Op 9 oktober 2002 heeft de inspecteur een bezwaarschrift ontvangen van de gemachtigde van belanghebbende waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Namens mevrouw X gaat ondergetekende bij deze in bezwaar tegen de bovenvermelde aanslag.
Reden hiertoe is dat de aanslag tot een veel te hoog bedrag werd opgelegd.
Voor motivatie van het bezwaar wordt verwezen naar de desbetreffende aangifte over 2000 welke reeds geruime tijd in uw bezit moet zijn.
Ondergetekende verzoekt u de onderhavige aanslag conform de ingediende aangifte te verminderen.
In afwachting van uw berichten, verblijft hij,
hoogachtend,"
5. Met dagtekening 10 oktober 2002 heeft de inspecteur een brief aan de gemachtigde verstuurd waarin onder meer staat vermeld:
"Op 09 oktober 2002.heb ik uw brieven ontvangen waarin u bezwaar maakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premieheffingen (…) Jaar 1999 en jaar 2000 (…)
Ik heb geconstateerd dat het ingediende bezwaar niet is gemotiveerd. Daarom kan ik dit bezwaar niet afhandelen .Voorts zijn de vereiste aangigtebiljetten jaar 1999 en jaar 2000 nog niet in mijn bezit .
Dit in tegenstelling met hetgeen u in uw brief van 09 oktober 2000 vermeld.
Ik stel u in de gelegenheid mij voor 30 oktober 2002 alsnog een motivering van het bezwaarschrift toe te zenden c.q. de vereiste aangiftebiljetten alsnog in te dienen.
Daarna zal ik uw bezwaarschrift verder in behandeling nemen"
6. Op 10 december 2002 stuurt de inspecteur aan gemachtigde een brief waarin de gemachtigde "nog éénmaal" in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren. De inspecteur schrijft:
"Als ik vóór 24 december 2002 de kopie aangifte niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift afhandelen op basis van de gegevens waarover ik nu beschik".
7. Op 3 januari 2003 verklaart de inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk omdat belanghebbende zijn bezwaarschrift -ondanks herhaald verzoek- niet heeft gemotiveerd.
8. Op 14 april 2003 heeft gemachtigde zijn - op 14 februari 2003 ingediende - beroepschrift gemotiveerd. Als bijlage bij de motivering heeft gemachtigde een kopie van het aangiftebiljet gevoegd. In deze aangifte was een belastbaar inkomen vermeld van ƒ 49.120.
9. Op 17 juli 2003 heeft de inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.120 overeenkomstig het door gemachtigde overgelegde kopie van het aangiftebiljet. De inspecteur heeft de verzuimboete van ƒ 750 gehandhaafd.
10. In geschil is:
- of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar;
- of de verzuimboete wegens het niet doen van aangifte terecht is opgelegd; en
- of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.
Niet in geschil is de hoogte van enkelvoudig verschuldigde belasting.
11. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een bezwaar- of beroepschrift onder meer bevatten: "d. de gronden van het bezwaar of beroep". Ingevolge artikel 6:6 Awb kan de inspecteur een bezwaar niet-ontvankelijk verklaren indien niet is voldaan aan voormeld vereiste, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad dit verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. In de Memorie van Toelichting bij de Algemene wet bestuursrecht is inzake artikel 6:5 - voorzover hier van belang - opgemerkt:
"Het bezwaar- of beroepschrift dient uiteraard de gronden voor het bezwaar of beroep te bevatten. De eisen die in dit opzicht kunnen worden gesteld, zullen onder meer samenhangen met de aard van de motivering die het bestuursorgaan voor zijn bestreden besluit heeft gegeven. Is deze summier of ontbreekt zij geheel (...) dan zal ook het bezwaar- of beroepschrift summier gemotiveerd kunnen zijn" (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 122).
12. Met dagtekening 5 september 2002 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2000 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 143.745 alsmede een boete opgelegd van ƒ 750. De hoogte van de aanslag is niet door de inspecteur onderbouwd. In zijn bezwaarschrift (zie 4) schrijft de gemachtigde dat de reden van het bezwaar is dat de aanslag tot een veel te hoog bedrag was opgelegd. Door van belanghebbende een verder gaande motivering te verlangen dan zij in haar bezwaarschrift heeft gegeven in het geval de litigieuze aanslag op geen enkele wijze is onderbouwd, heeft de inspecteur aan de in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde motiveringseis een te strenge uitleg gegeven. De Inspecteur heeft belanghebbende derhalve ten onrechte in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
13. Het eerste lid van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt:
"Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1.134 kan opleggen."
14. Gemachtigde stelt dat hij zelf de onderhavige aangifte op 28 december 2001 bij de Belastingdienst door de brievenbus heeft gegooid, omdat de Belastingdienst op die dag gesloten was. Het was onmogelijk om een ontvangstbewijs te krijgen, aldus gemachtigde. Voorts stelt gemachtigde dat hij niet op de herhaalde oproepen tot het indienen van de aangifte heeft gereageerd, omdat hij negatieve ervaringen heeft met de Belastingdienst Zaandam met betrekking tot de ontvangst (andere) ingediende aangiften en correspondentie.
15. Het Hof acht aannemelijk dat het aangiftebiljet niet bij de Belastingdienst is ingeleverd. Van belang acht het Hof dat de inspecteur op 8 mei 2002 een aanmaning tot het doen van aangifte heeft verstuurd en dat de belanghebbende of gemachtigde daarop op geen enkele wijze heeft gereageerd. Belanghebbendes verklaring dat hij nooit op de aanmaning en de herinnering heeft gereageerd, omdat hij 'zulke negatieve ervaringen met de belastingdienst heeft', kan hem niet baten.
Belanghebbende heeft door het niet in acht nemen van de uiterste termijn die hem was gesteld voor het indienen van de aangifte een verzuim begaan. Ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ter zake van een dergelijk verzuim een boete worden opgelegd van ten hoogste ƒ 2.500. Omdat sprake was van een tweede verzuim heeft de inspecteur een boete opgelegd van uiteindelijk ƒ 750. Het Hof acht een boete tot dat bedrag passend en geboden.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu de onderhavige zaak samenhangt met het beroep van belanghebbende dat bij het Hof geregistreerd staat onder nummer 03/01050 en de inspecteur heden door het Hof in belanghebbendes proceskosten in die zaak is veroordeeld.
De uitspraak is gedaan op 17 december 2003 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.