ECLI:NL:GHAMS:2003:AO3209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/05928
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Boersma
  • mr. Van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van parkeerbelasting en ontheffing bij wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de teruggaaf van parkeerbelasting en de vraag of belanghebbende recht heeft op ontheffing van deze belasting. Belanghebbende had een parkeervergunning voor het parkeren in Amsterdam, maar heeft deze niet tijdig opgezegd na zijn verhuizing naar een andere woonplaats. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen aanspraak kan maken op teruggaaf van parkeerbelasting voor de periode waarin hij geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, omdat hij verzuimd heeft om relevante wijzigingen tijdig door te geven aan de gemeente. De relevante bepalingen uit de Verordening Parkeerbelastingen 2002 werden besproken, waarbij het Hof concludeerde dat er geen recht op teruggaaf bestaat voor reeds verstreken perioden. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij tijdig had verzocht om beëindiging van de parkeervergunning. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie met de gemeente bij wijzigingen in de persoonlijke situatie van de belastingplichtige. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 21 augustus 2002 van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, betreffende de beslissing op een aanvraag om ontheffing van parkeerbelasting.
Het Hof heeft het beroep behandeld op de zitting van 7 juli 2003.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1.1. Belanghebbende heeft sinds jaar en dag op aangifte parkeerbelasting voldaan terzake van het aan hem verlenen van een parkeervergunning voor het parkeren in Amsterdam van een door hem gebruikte auto. Hij heeft de daarvoor verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso voldaan tot over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2002; deze laatste betaling heeft hij verricht op 3 december 2001. De parkeervergunning stond laatstelijk op het kenteken AA-BB-00.
1.2. Op of rond 1 juni 2000 is belanghebbende van Amsterdam naar zijn huidige woonplaats Z verhuisd.
Op 3 november 2000 heeft belanghebbende de auto met het kenteken AA-BB-00 ingeleverd bij de leasemaatschappij en hij heeft een andere auto in gebruik gekregen.
1.3. Niet eerder dan in februari 2002 heeft belanghebbende geconstateerd dat periodiek (elk kwartaal) parkeerbelasting werd afgeschreven van zijn rekening.
1.4. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de (aan zijn oude adres) toegezonden parkeervergunningen na zijn verhuizing niet heeft ontvangen. Verweerder heeft verklaard dat de aan (het oude adres van) belanghebbende toegezonden parkeervergunningen niet zijn geretourneerd. Partijen hebben deze verklaringen van hun respectievelijke wederpartij niet betwist.
1.5. Er is geen stuk waaruit valt op te maken dat belanghebbende op enig moment vóór februari 2002 heeft verzocht het verlenen van een parkeervergunning te beëindigen. In een brief van 4 februari 2002 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf over de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 maart 2002. Verweerder heeft dit verzoek op 5 april 2002 afgewezen
2.1. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn beroep niet betreft de voldoening op aangifte maar dat hij aanspraak maakt op ontheffing en op een daaruit voortvloeiende teruggaaf.
Artikel 6, derde lid, van de Verordening Parkeerbelastingen 2002 van de gemeente Amsterdam ("de Verordening") bepaalt
Indien de belastingplicht … in de loop van de zes maanden waarvoor de vergunning is verleend, eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing over zoveel volle kalendermaanden als er in die periode na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht nog resteren.
2.2. Het Hof gaat er van uit dat belanghebbende parkeervergunningen heeft aangevraagd op het kenteken AA-BB-00 en dat deze ook zijn verleend. Belanghebbende was dan ook parkeerbelasting verschuldigd op grond van de geldende parkeerverordening en daaraan doet niet af dat belanghebbende mogelijk geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, dan wel deze niet meer kon gebruiken na de inlevering van de auto met het kenteken AA-BB-00 bij de leasemaatschappij.
2.3. Het derde lid van artikel 6 van de Verordening is in die zin onbegrijpelijk, dat de parkeerbelasting verschuldigd is bij het verlenen van de vergunning. Er kan dan ook geen sprake zijn van "eindigen van de belastingplicht in de loop van de zes de maanden waarvoor de vergunning is verleend".
Een redelijke uitleg van deze bepaling zou kunnen voorzien in een teruggaaf van belasting over de nog niet verstreken maanden van het tijdvak waarvoor de vergunning is verleend en waarvoor parkeerbelasting is voldaan. Uit deze bepaling, met name uit de terminologie "resterende kalendermaanden", valt echter niet af te leiden dat ook teruggaaf van belasting mogelijk is voor bedragen die betrekking hebben op reeds verstreken perioden waarvoor aan een belanghebbende een parkeervergunning is verleend. Evenmin valt uit deze bepaling af te leiden dat ook aanspraak op ontheffing bestaat wanneer een belanghebbende verzuimd heeft tijdig en duidelijk relevante wijzigingen door te geven aan de vergunningverlener.
2.4. Belanghebbende heeft gesteld dat aan hem door een medewerker van Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam op 29 mei 2000 telefonisch informatie is verstrekt dat hij voor het stopzetten van de betaling voor de parkeervergunning niets zou hoeven doen. Verweerder heeft een dergelijke uitlating betwist en gesteld dat deze informatie in strijd is met de aan vergunninghouders schriftelijk verstrekte informatie. Het Hof acht daarom niet aannemelijk gemaakt dat verweerder vertrouwen heeft gewekt dat hij over zou gaan tot terugbetaling van de door belanghebbende betaalde parkeerbelasting.
2.5. De klachten van belanghebbende met betrekking tot de gang van zaken bij het horen heeft verweerder betwist. Uit het geheel van de stukken leidt het Hof niet af dat er sprake is van vooringenomenheid van verweerder ten opzichte van belanghebbende. Het Hof ziet dan ook geen reden de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de zaak naar verweerder terug te wijzen voor een nieuwe behandeling.
3. Het hof acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak is gedaan op 17 juli 2003 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.