ECLI:NL:GHAMS:2003:AO1656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000322-03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Chorus
  • M. Kortenhorst
  • P. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zeer ernstige geweldsdelicten en verkrachting van ex-partner met zware mishandeling en bedreiging

In de nacht van 22 op 23 april 2002 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven jegens zijn ex-partner. Hij heeft haar gedwongen zich uit te kleden, haar met de dood bedreigd, en haar fysiek mishandeld door te stompen en te slaan. De verdachte heeft haar bovendien bewerkt met een heet strijkijzer, wat leidde tot zeer ernstige brandwonden, waardoor het slachtoffer tijdelijk het bewustzijn verloor. Ondanks dat het slachtoffer medische hulp nodig had, heeft de verdachte haar onder de hete douche gezet en haar wonden met alcohol besprenkeld, waarna hij haar op verschillende manieren heeft verkracht. De rechtbank heeft de verdachte eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld en een gevangenisstraf van acht jaar geëist. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, waaronder de voortgezette handeling van verkrachting, zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd en heeft geweigerd mee te werken aan psychologisch onderzoek, wat de strafmaat heeft beïnvloed. De vordering van de benadeelde partij is niet in behandeling genomen, omdat deze in eerste aanleg was ingetrokken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar is aangemerkt.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000322-03
datum uitspraak 22 oktober 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 24 januari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/057363-02 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring Zwaag, De Compagnie 1, 1689 AG Zwaag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2003 en in hoger beroep van 8 oktober 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2003 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 23 april 2002 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, door agressief tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Kleed je uit!" en "Ga liggen!" en tegen die [slachtoffer] te zeggen dat de pijn die aan hem, verdachte, door die [slachtoffer] was aangedaan goed genoeg was om die [slachtoffer] te vermoorden en dat hij, verdachte, die [slachtoffer] zou doodschieten met een pistool en die [slachtoffer] in de vagina te bijten en een heet strijkijzer tegen een bil en de vagina en de benen te houden en die lichaamsdelen waartegen hij, verdachte, dat strijkijzer had gehouden onder heet water te brengen en te houden en tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen en te trappen en tegen het lichaam van die [slachtoffer] te stompen, die [slachtoffer] gedwongen te ondergaan dat hij, verdachte, een of meer vingers in de anus van die [slachtoffer] heeft gebracht en zijn, verdachtes, penis in de anus en vagina en mond van die [slachtoffer] heeft gebracht;
en
hij op of omstreeks 23 april 2002 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, toen en daar opzettelijk een heet strijkijzer tegen een bil en de vagina en de benen gehouden en die lichaamsdelen waartegen hij, verdachte, dat strijkijzer had gehouden onder heet water gebracht en gehouden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige brandwonden, heeft bekomen;
en
hij op of omstreeks 23 april 2002 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte tegen die [slachtoffer] gezegd dat de pijn die aan hem, verdachte, door die [slachtoffer] was aangedaan genoeg was om die [slachtoffer] te vermoorden en dat hij, verdachte, die [slachtoffer] zou doodschieten met een pistool.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het letsel van mevrouw [slachtoffer] overweegt het hof het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Aan mevrouw [slachtoffer] zijn door het handelen van verdachte zeer ernstige brandwonden toegebracht in en rond de schaamstreek en op de linkerbil (2e en 3e graads brandwonden op de vulva en de bovenbenen en 1e en 2e graads brandwonden op de linkerbil). Deze wonden zijn eerst na 5 maanden gesloten. Het was tijdens het genezingsproces nodig een katheter in te brengen ten behoeve van de ontlasting. De verwondingen hebben mevrouw [slachtoffer] in ernstige mate beperkt in haar dagelijkse bezigheden; ze heeft een maand niet of nauwelijks kunnen lopen en is een half jaar arbeidsongeschikt geweest. Zij zal waarschijnlijk haar leven lang geconfronteerd blijven met ontsierende littekens. Dit leidt het hof tot de conclusie dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
de voortgezette handeling van verkrachting, zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Namens de verdachte is het van zijn kant ingestelde hoger beroep ingetrokken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft bij de keuze van de straf en de duur daarvan in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 22 op 23 april 2002 schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven jegens zijn ex-partner [slachtoffer]. Verdachte heeft haar gedwongen zich uit te kleden en haar met de dood bedreigd. Verdachte heeft haar gestompt en geslagen en haar bewerkt met een heet strijkijzer, waardoor zeer ernstige brandwonden zijn ontstaan, als gevolg waarvan zij gedurende enige tijd het bewustzijn heeft verloren. Terwijl het slachtoffer medische hulp nodig had, heeft verdachte haar onder de hete douche gezet, haar wonden met alcohol doen besprenkelen en haar op verschillende wijzen verkracht. De manier waarop verdachte [slachtoffer] in haar eigen huis gedurende meerdere uren heeft onderworpen aan een aaneenschakeling van gruwelijkheden kan worden omschreven als foltering.
Verdachte heeft dusdoende ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ex-partner. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de ernstige gevolgen die zijn daden voor [slachtoffer] zouden kunnen hebben. Het handelen van verdachte heeft een zodanige angst bij haar teweeggebracht dat zij gedurende anderhalve maand na de gebeurtenissen niet in haar huis durfde te zijn. Uit de geneeskundige verklaring van D. Botter, forensisch geneeskundige van de GG&GD te Amsterdam, van 3 juli 2003 komt naar voren dat [slachtoffer] nog dagelijks lichamelijke en psychische problemen ondervindt als gevolg van het gebeurde.
De bijzondere ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel een langdurige gevangenisstraf.
Bij de strafoplegging heeft het hof eveneens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 22 augustus 2003, waaruit blijkt dat verdachte eerder is ter veroordeeld voor een geweldsdelict.
Voorts stelt het hof vast dat verdachte bij herhaling heeft geweigerd aan een onderzoek van een psycholoog en een psychiater mee te werken. In die weigering heeft hij volhard tijdens een opname in het Pieter Baan Centrum. Het hof beschikt derhalve niet over volledige beoordelingen van verdachte door dergelijke deskundigen. Verdachte zelf heeft er ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het ontstaan van de gemoedstoestand waarin hij tot de hem tenlastegelegde feiten is gekomen. Bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte die tot matiging van de op te leggen gevangenisstraf zouden kunnen leiden zijn het hof niet gebleken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [slachtoffer] haar vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde uit angst ingetrokken. Nu de rechtbank in eerste aanleg niet heeft kunnen oordelen over de vordering van de benadeelde partij, kan het hof in hoger beroep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 421, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet aan de behandeling van de vordering toekomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 56, 242, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Chorus, Kortenhorst en Peters, in tegenwoordigheid van mr. Laatsch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 oktober 2003.
Mr. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.