arrestnummer
rolnummer 23-003008-01
datum uitspraak 20 februari 2003
tegenspraak
(raadsvrouw gemachtigd in de zin van artikel 279 lid 1 Wetboek van Strafvordering)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 28 augustus 2001 in de strafzaak onder parketnummer 14/010124-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [...] 1948,
wonende, [adres],
thans verblijvende in het Penitentiair Ziekenhuis te Scheveningen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 augustus 2001 en in hoger beroep van 6 februari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de gemachtigde raadsvrouw van verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 augustus 2001 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlasteleggingen worden hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2. primair en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1. primair
op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 27 februari 2001 te Opperdoes en/of in de gemeente Medemblik, telkens door feitelijkheden een meisje, genaamd [slachtoffer], geboren op [...] 1985, telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en een vibrator in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem op die manier van zijn ziekte (kanker) kon genezen en
- die [slachtoffer] door hem zelf geschreven brieven heeft getoond waarin een arts geschreven zou hebben over een soortgelijk geval van een meisje dat op deze manier haar vader had geholpen en
- het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
- boos en/of geprikkeld werd als die [slachtoffer] zei dat ze moe was en/of wilde slapen en/of weigerde en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij sex nodig had omdat hij benauwd was en
- naar een rustige plek reed, als hij, verdachte, met die [slachtoffer] in de auto zat en zich daarbij opdringerig opstelde en
- een babyfoon plaatste in de kamer waar die [slachtoffer] verbleef en haar bespioneerde,
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
feit 2. primair
op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 01 januari 1998 tot en met 27 februari 2001 te Opperdoes en/of in de gemeente Medemblik, telkens door feitelijkheden een meisje, genaamd [slachtoffer], telkens heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
het strelen van de vagina van die [slachtoffer] en het likken van de vagina van die [slachtoffer] en
het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en die [slachtoffer] aan zijn tepels laten sabbelen, en
bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem op die manier van zijn ziekte (kanker) kon genezen en
- die [slachtoffer] door hem zelf geschreven brieven heeft getoond waarin een arts geschreven zou hebben over een soortgelijk geval van een meisje dat op deze manier haar vader had geholpen en
- het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
- boos en/of geprikkeld werd als die [slachtoffer] zei dat ze moe was en/of wilde slapen en/of weigerde en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij sex nodig had omdat hij benauwd was en
- naar een rustige plek reed, als hij, verdachte, met die [slachtoffer] in de auto zat en zich daarbij opdringerig opstelde en
- een babyfoon plaatste in de kamer waar die [slachtoffer] verbleef en haar bespioneerde,
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
feit 3.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 mei 2000 te Opperdoes, gemeente Noorder-Koggenland telkens opzettelijk een geldbedrag (in totaal ƒ 45000,-), toebehorende aan Stichting "De Bonte Piet", welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van voornoemde stichting, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1. primair:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2. primair:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Verduistering, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, en de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 1. primair, feit 2. primair en feit 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, en terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank hieromtrent.
De verdachte heeft, handelend vanuit zijn eigen behoefte, misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn stiefdochter in hem als stiefvader mocht hebben.
Hij heeft, gebruikmakend van door hemzelf opgestelde brieven, een kind doelbewust gemanipuleerd. Het slachtoffer heeft daardoor, hoe zeer het haar ook tegenstond, gemeend dat zij moest toelaten, dat de verdachte haar verkrachtte en onzedelijk betastte. Voorts heeft zij gemeend, dat zij andere seksueel getinte handelingen moest verrichten of ondergaan. In plaats van het kind bescherming en geborgenheid te bieden heeft verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Deze kan hiervan, naar de ervaring leert, nadelige gevolgen van lange duur ondervinden.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan, dat hij voor het slachtoffer een zeer onveilige situatie heeft geschapen, waarin het kind lange tijd heeft moeten leven.
Hierbij komt, dat de verdachte zich, blijkens de inhoud van de door hem opgestelde brieven, kennelijk ten tijde van het schrijven daarvan bewust is geweest van de schade die hij zijn stiefdochter zou kunnen berokkenen door zijn handelen. Niettemin heeft hij haar tot de seksuele handelingen overgehaald. Het behoeft geen betoog, dat hetgeen de verdachte heeft gedaan volstrekt verwerpelijk is.
Voorts heeft de verdachte als penningmeester van een stichting binnen een half jaar een aanzienlijk bedrag verduisterd. Aldus handelende heeft de verdachte het vertrouwen dat in hem werd gesteld op grove wijze beschaamd en de stichting ernstige financiële schade toegebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 16 december 2002, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van een valsheiddelict is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Alkmaar, d.d. 29 maart 2001, opgemaakt door E.C.G. van Baarsen, reclasseringsmedewerkster;
- Een deskundigenverslag betreffende de verdachte, d.d. 17 juli 2001, opgemaakt door forensisch psycholoog B.H. Boer en forensisch psychiater R.A. Graaff;
- Een hierna te noemen deskundigenverslag van het Pieter Baan Centrum.
Gelet op al het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet alleen de door de rechtbank opgelegde, maar ook de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan met name de ernst van het bewezen verklaarde en acht het hof de na te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Omtrent de verdachte is op 9 oktober 2002 door psychiater T.A. Wouters en psycholoog S.R. Schippers (in overleg met J.M. Oudejans, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige), beiden verbonden aan van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, een deskundigenverslag uitgebracht, dat -zakelijk weergegeven- onder meer als conclusie inhoudt:
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
Het rapport houdt voorts als advies in -zakelijk weergegeven-:
De kans op herhaling, ook van zedendelicten als de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2, wordt groot geacht. Er is geen sprake van doorleefd probleembesef. Integendeel, betrokkene's neiging zichzelf goed te praten en het verleden onbespreekbaar te houden neemt bij confrontatie slechts toe. Er is geen hoop te verwachten van externe controle bijvoorbeeld vanuit het gezin, ook niet als het gezin door een onafhankelijke instantie begeleid zou worden, doordat zijn gezinsleden - zo is tijdens het onderzoek gebleken - in de ban van betrokkene's aanwezigheid verkeren. Bovendien geldt dat betrokkene aldaar voornamelijk met kinderen heeft te maken, of hun vrienden of vriendinnetjes, die zich tegenover betrokkene niet zullen kunnen verweren. Zorgwekkend genoeg heeft betrokkene zich bovendien positief uitgelaten over een nog steeds bestaande kinderwens. Wij adviseren daarom aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof neemt de conclusies over en maakt die tot de zijne en volgt het advies.
Het hof heeft de ernst van de begane feiten in aanmerking genomen.
Al het voorgaande in aanmerking nemende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden passend en geboden en is voorts van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, hetgeen mogelijk is nu de door hem begane feiten onder 1. primair en 2. primair misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke omschrijving, in beide gevallen, een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist.
Gelet op de bewezenverklaring wordt de maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen, of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een witte brief, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het onder 1. primair en 2. primair bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan.
Vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Vordering van [slachtoffer]
Mr. A.H. Tromp, advocaat te Anna Paulowna, heeft zich, namens de benadeelde partij, [slachtoffer], p/a VEG De Ark, Postbus 204, 1770 AC Wieringerwerf, in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gevoegd met een vordering van ƒ 20.775,-, wegens schade, bestaande uit ƒ 775,- materiële schade en ƒ 20.000,- immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.537,80-, alsook dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ten behoeve van [slachtoffer] ten bedrage van € 4.537,80-, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De gemachtigde raadsvrouw van verdachte heeft de vordering van [slachtoffer] in hoger beroep niet betwist.
Vast is komen te staan dat [slachtoffer] als gevolg van de onder 1. primair en 2. primair bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade kan bij wijze van voorschot in elk geval worden vastgesteld op een bedrag van ƒ 10.000,- (omgerekend in euro's en afgerond € 4.537,-).
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van € 4.537,- worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De vordering van de benadeelde partij kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren voor zover haar vordering het bedrag van € 4.537,- te boven gaat.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Het hof zal de verdachte, die naar burgerlijk recht jegens [slachtoffer] aansprakelijk is, voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 4.537,- aan de staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van Stichting 'De Bonte Piet'
Mr. O.M. Planting, advocaat te Medemblik, heeft zich, namens de benadeelde partij, Stichting 'De Bonte Piet' p/a 1695 JV Blokker, Nieuwlicht 34, in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gevoegd met een vordering van ƒ 54.078,31- tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij "De Bonte Piet" zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.420,11-, alsook dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ten behoeve Stichting "De Bonte Piet" ten bedrage van € 20.420,11-, subsidiair 160 dagen hechtenis.
De gemachtigde raadsvrouw van verdachte heeft de vordering van Stichting 'De Bonte Piet' niet betwist.
Vast is komen te staan dat Stichting 'De Bonte Piet' als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij Stichting 'De Bonte Piet' zal tot een bedrag van € 20.420,- worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren voor zover haar vordering het bedrag van € 20.420,- te boven gaat.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken
Het hof zal de verdachte, die naar burgerlijk recht jegens Stichting 'De Bonte Piet' aansprakelijk is, voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 20.420,- aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 242, 246 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2. primair en 3. tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijslevering omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 2. primair en 3. meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAREN EN 6 (ZES) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een witte brief.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de (wettelijk vertegenwoordig(er/ster) van de) benadeelde partij [slachtoffer], p/a VEG De Ark, Postbus 204, 1770 AC Wieringerwerf een bedrag van € 4.537,- (vierduizend vijfhonderdzevenendertig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds, groot
€ 4.537,- (vierduizend vijfhonderdzevenendertig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Stichting 'De Bonte Piet' gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij Stichting 'De Bonte Piet', p/a 1695, JV Blokker, Nieuwlicht 34 een bedrag van € 20.420,- (twintigduizend vierhonderdtwintig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij Stichting 'De Bonte Piet' voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds, groot
€ 20.420,- (twintigduizend vierhonderdtwintig euro) zulks ten behoeve van Stichting 'De Bonte Piet' voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Haeringen, Splinter-Van Kan en Van Daalen, in tegenwoordigheid van mr. Scholte als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2003.
Mr. Van Daalen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.