arrestnummer 2368/03
rolnummer 23-000146-03
datum uitspraak 8 juli 2003
tegenspraak
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 3 januari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/057496-02 van het openbaar ministerie
tegen
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 20 december 2002 en in hoger beroep van 24 juni 2003 en 25 juni 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 december 2002 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
hij op 11 juni 2002 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met die opzet met een vuurwapen in zijn hand in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga je schieten", en dat vuurwapen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gehouden en met dat vuurwapen van korte afstand op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten waardoor die [slachtoffer] in de hals is geraakt;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 11 juni 2002 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool merk Astra en/of Tanfoglio, caliber 6,35 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 en 25 juni 2003. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 11 juni 2002 te Amsterdam heb ik geschoten op [slachtoffer] met een vuurwapen dat ik bij mij had. Op de vraag van de voorzitter waar ik dat wapen had verborgen antwoord ik dat ik dat wapen in mijn sok had verstopt. Die avond heb ik thuis een biertje gedronken en in het cafe 2 whiskey. Ik wist dat ik agressief en luidruchtig kan zijn als ik heb gedronken. Ik wist ook dat mijn schot dodelijk had kunnen zijn.
2. Een proces-verbaal met nummer 2002151523-16 van 5 augustus 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.D.C. Hendriksen en R. Berk.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 augustus 2002 tegenover genoemde verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb op 11 juni 2002 thuis een biertje gedronken en ben toen naar de bar in Groenhoven gegaan. Ik stond aan de bar en kocht een whisky. Ik heb later nog twee keer een whisky gehaald. Toen ik de vierde whisky ging halen zei [de barman], dat ik geen whisky meer kreeg. [slachtoffer] zei ook dat [de barman] mij geen whisky meer moest verkopen. Ik heb toen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij de baas niet was. Vervolgens hebben [slachtoffer] en ik elkaar geduwd.
Ik ben het cafe uitgelopen. Ik zag dat even daarna [slachtoffer] met zijn fiets achter mij aan kwam lopen.
Ik pakte het pistool uit mijn rechtersok en heb direct geschoten op [slachtoffer]. Ik had het wapen in mijn rechterhand. Ik richtte op de rechterschouder van [slachtoffer]. Ik had geschoten en ben direct weggerend. Het wapen was zilverkleurig. Het was een klein wapen, ongeveer 10 centimeter lang. Het was een pistool.
Als ik veel gedronken heb dan wordt ik wel eens boos.
3. Een proces-verbaal met nummer 2002152389-1 van 14 juni 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.D.C. Hendriksen en R. Berk (doorgenummerde pagina's 104 t/m 108).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juni 2002 tegenover genoemde verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Op 11 juni 2002 was ik naar de bar in de binnenstraat van de flat Groenhoven te Amsterdam gegaan. De dader is altijd zeer luidruchtig en irritant aanwezig in de bar. Op een bepaald moment zag ik dat de dader zich weer aan het bemoeien was met een aantal mensen in de bar en riep ik tegen hem: "Doe nou eens rustig!". Ik zag vanuit mijn ooghoeken dat hij toen een obsceen gebaar naar mij maakte. Omdat de dader al de hele avond vervelend was had ik er nu genoeg van. Ik pakte hem vast en wilde hem de bar uit zetten. Dit heb ik in het verleden ook wel eens gedaan. Dat is toen zonder problemen gegaan. De dader reageerde echter erg agressief op mij en duwde mij terug. Ik hoorde dat de dader met luide stem riep: "Hij wil met mij vechten".
De avond was voor mij toen al verpest. Ik heb betaald en wilde naar huis gaan. Ik ben naar buiten gelopen en heb mijn fiets gepakt. Ik zag dat de dader in de binnenstraat stond. Om naar huis te komen moest ik langs de dader lopen. Ik hoorde dat de dader tegen mij riep; "Wil je vechten!". Op het moment dat ik voorbij liep pakte hij me bij mijn schouder vast. Dit gebeurde een paar keer. Ik wilde toen doorlopen naar huis toe. De dader kwam met een trappende beweging naar mij toe. De dader begon mij te slaan. Plotseling zag ik dat de dader een zilverkleurig glimmend voorwerp in zijn rechterhand had. Hij richtte het voorwerp met gestrekte arm op mij. Vervolgens deed ik een stap naar achter en zag ik dat de dader met het wapen in zijn hand op mij af kwam lopen. Vervolgens ben ik weggedoken achter een pilaar. De dader kwam met het wapen achter mij aan. We maakten een rondje om de pilaar, het zou kunnen dat het twee rondjes geweest zijn. Op het moment dat de dader weer naar mij toe kwam greep ik de rechter arm van de dader vast. Zijn arm ontglipte mij. Vervolgens zag ik dat de dader met gestrekte arm voor mij stond en het wapen op mij richtte. Ik hoorde een knal en ik voelde een klap bij mijn keel. Ik realiseerde me dat ik was neergeschoten.
4. Een proces-verbaal met nummer 2002151523-11 van 13 juni 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar C. Rijkaart (doorgenummerde pagina's 79 t/m 81).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 juni 2002 tegenover genoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige M]:
Toen ik in de bar kwam zag ik dat [slachtoffer] en [verdachte] recht tegenover elkaar stonden. Ik zei nog tegen [G] dat het weer zover was. [verdachte] is namelijk iemand die veelal luidruchtig aanwezig is in de bar. Niet dat hij gewelddadig of agressief is, maar hij is altijd zeer nadrukkelijk aanwezig door zijn luide stem geluid en ongemanierdheid en onbeleefde en bevelende manier van praten. Ik zag dat er van beide kanten werd geduwd. Ik hoorde [verdachte] luidkeels schreeuwen. Hij zei iets in de trant van: "Sla mij dan, dan ben ik nog niet klaar met je". Ik had het idee dat [verdachte] [slachtoffer] uitdaagde, maar [slachtoffer] ging er niet echt op in.
Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] buiten weer ruzie hadden. Ik ben met [G] en [getuige R] en de barkeeper naar buiten gerend. Ik zag dat [slachtoffer] een pilaar als een soort dekking gebruikte. Ik zag vervolgens dat [verdachte] achter de pilaar te voorschijn kwam en ik zag dat hij in de richting van [slachtoffer] liep en ik zag dat [verdachte] hierbij een vuurwapen in zijn rechterhand had. [verdachte] liep duidelijk op [slachtoffer] toe. Hij liep mij en de anderen voorbij. Ik hoorde het schot. Ik zag ook dat [verdachte] het vuurwapen richtte op [slachtoffer]. Ik ben naar [slachtoffer] toegelopen en zag bloed bij zijn keel.
5. Een proces-verbaal met nummer 2002151523-9 van 13 juni 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar A.D.C. Hendriksen (doorgenummerde pagina's 82 t/m 84).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 juni 2002 tegenover genoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige R]:
Ik zag dat de dader naar het slachtoffer toe liep. Ik zie dat de dader achter de pilaar te voorschijn komt en dat hij een pistool in zijn rechterhand heeft. Vervolgens hoorde ik dat de dader tegen het slachtoffer riep: "Ik schiet je". De dader richtte het pistool op het slachtoffer. Ik zag dat de dader het pistool op zeer korte afstand van het slachtoffer hield, ongeveer 25 centimeter. Vervolgens hoorde ik een schot.
6. Een geschrift, zijnde een fax, van 18 oktober 2002, opgemaakt door dr. K.J. Ponsen, traumatoloog, betreffende het letsel van [slachtoffer], inhoudende voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Bladzijde 1: Medische informatie betreffende [slachtoffer], [geboortedatum].
Is er sprake van blijvend lichamelijk letsel? vermoedelijk
Zou de verwonding dodelijk kunnen zijn geweest? ja!
Bladzijde 2: Lichamelijk onderzoek: inschotopening links ventraal in de hals.
7. Een proces-verbaal met nummer 2002185194-1 van 31 juli 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar R.F.A. Recourt.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
Op 17 juli 2002 meldde een persoon genaamd [D] zich aan de balie. Deze verklaarde dat hij werkzaam was bij de groenvoorziening en tijdens zijn schoffelwerkzaamheden, nabij het Ganzenhoefpad en jongerencentrum Stech te Amsterdam, stuitte op een zilverkleurig pistool, ongeveer 10 cm groot. De melder overhandigde vervolgens het vuurwapen aan verbalisant.
8. Een proces-verbaal met nummer 2002151523-1 van 5 augustus 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar R. Berk.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
Ik ben met de verdachte [verdachte] en mijn collega A.D.C. Hendriksen naar de plek gegaan waar [verdachte] verklaarde het wapen te hebben weggegooid. [verdachte] heeft ons de plek gewezen waar hij het wapen had weggegooid. Deze plek betrof een stukje groenvoorziening naast het jongerencentrum Stech gelegen aan het Ganzenhoefpad.
9. Een proces-verbaal met nummer 2002185194 van 18 juli 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar G. van Essen.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
Op 18 juli 2002 onderzocht ik in het politiebureau Ganzenhoef te Amsterdam een op de openbare weg Ganzenhoefpad te Amsterdam aangetroffen en inbeslaggenomen vuurwapen. Ik omschrijf het vuurwapen als volgt: opschrift Astra, Caliber 6.35 mm., Kleur zilver, Lengte totaal 11 centimeter. Het pistool is voorzien van een loop en een slagpin en is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te vuren, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
10. Een fotokopie van een verslag, zaaknummer 02.08.08.024, van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk van 4 september 2002, opgemaakt door R. Hermsen, op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Dit pistool is op de linkerzijde van de slede voorzien van de tekst "Astra Cal 6.35". Op de patroonhouder is op de linkerzijde de tekst "Cal 8 mm-ft made in Italy" aanwezig. Gezien eerder genoemde opschriften en kenmerken, is dit pistool een omgebouwd alarmpistool, oorspronkelijk in het kaliber 8 mm, van het merk Tanfoglio model GT 28 alarm.
Nadere bewijsoverwegingen
Het hof leidt -anders dan de verdediging- uit het dossier, met name uit de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, en het verhandelde ter terechtzitting af dat er toereikend bewijs is voor het aan de verdachte tenlastegelegde opzet, in het bijzonder gelet op het feit dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen op korte afstand van het slachtoffer gericht op diens bovenlichaam heeft geschoten nadat hij vlak daarvoor tegen het slachtoffer had geroepen:
"Ik schiet je".
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voorzover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Indien en voor zover de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer/noodweerexces slaagt dit verweer niet. Noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep, noch uit de stukken van het voorbereidend onderzoek, met inbegrip van de video-opnamen en de daarvan vervaardigde fotoprints, is aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen diens bewezenverklaarde gedraging ter noodzakelijke verdediging geboden was.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar onvoorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wordt toegewezen tot een bedrag van € 2141,-. Tevens wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar, dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen en dat tevens de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven. Na een ruzie met het slachtoffer heeft de verdachte, uit een door hem meegebracht vuurwapen, een schot gelost, op korte afstand van het slachtoffer, richtend op diens bovenlichaam. Het schot trof het slachtoffer in de hals, een vitaal deel van het lichaam. Dat het slachtoffer tengevolge van dit schot niet is overleden is een gelukkige omstandigheid die op geen enkele wijze te danken is aan de verdachte. De kogel bevindt zich nog steeds in het lichaam en is daar zonder grote medische risico's te nemen niet uit te verwijderen. Los van de psychische belasting die zo'n traumatische gebeurtenis meebrengt, is het slachtoffer ook lichamelijk niet hersteld; zijn middenrif is voor een deel verlamd en zijn longcapaciteit is beperkt. Of het slachtoffer ooit volledig zal herstellen is onzeker. Naast de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad brengen schietpartijen als deze sterke gevoelens van onrust teweeg in de samenleving. Een daad als onderhavige kan en mag tot geen andere straf leiden dan een lange gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden wapen. Het ongecontroleerde bezit hiervan draagt een sterk gevaarzettend karakter.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 7 mei 2003, is verdachte eerder veroordeeld, echter niet ten aanzien van enig geweldsdelict.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij(en)
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [slachtoffer] heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De verdachte heeft deze vorderingen betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal dan ook tot een bedrag van € 2141,- worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 2141,- aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan [rechthebbende] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 bonnetje met opschrift.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [adres], een bedrag van € 2141,- (eenentwintighonderd en eenenveertig euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 2141,- (eenentwintighonderd en eenenveertig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 (drieënveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Nuis en Lukacs, in tegenwoordigheid van mr. Van Oirschot, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juli 2003.
mrs. Nuis en Lukacs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.