ECLI:NL:GHAMS:2003:AN9248

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000521-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wiewel
  • A. de Winter
  • M. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van moord door verdachte met behulp van medeverdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van uitlokking van moord, waarbij zij haar neef, de medeverdachte, heeft benaderd met het verzoek om tegen betaling een vrouw te doden. De medeverdachte heeft aan dit verzoek voldaan en heeft het slachtoffer op 18 mei 1996 in Amsterdam om het leven gebracht. De verdachte heeft de medeverdachte naar de plaats van het delict gebracht, hem informatie over het slachtoffer gegeven, en hem een geladen pistool overhandigd. Na de moord heeft zij de medeverdachte opgehaald in haar auto en hem meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de medeverdachte consistent heeft verklaard dat de verdachte de opdrachtgeefster was voor de moord, ondanks enkele inconsistenties in zijn verklaringen.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft niet alleen het leven van het slachtoffer beëindigd, maar ook de rechtsorde ernstig geschokt. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twaalf jaar geëist, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen zijn.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000521-02
datum uitspraak 27 juni 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank van het arrondissement Amsterdam van 7 februari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13/127178-01 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 24 januari 2002 en in hoger beroep van 15 april 2003 en 13 juni 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 januari 2002 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte] op 18 mei 1996 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, van zeer nabij met een vuurwapen die [slachtoffer] in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk misdrijf zij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 mei 1996 tot en met 18 mei 1996 te Amsterdam opzettelijk heeft uitgelokt, hebbende verdachte die [medeverdachte]:
- gevraagd of hij bereid was om tegen betaling een persoon, zijnde die [slachtoffer], van het leven te beroven en
- het signalement van die [slachtoffer] medegedeeld en
- medegedeeld welk vervoermiddel door die [slachtoffer] werd gebruikt en
- de locatie en het moment, alwaar/waarop eerdervermeld delict diende plaats te vinden, getoond en medegedeeld en
- naar en van de plaats van het delict vervoerd en
- een vuurwapen gegeven en
- een of meer geldbedragen in het vooruitzicht gesteld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof heeft - met de verdediging - geconstateerd dat de verklaringen van de in de tenlaste-legging en bewezenverklaring bedoelde [medeverdachte] onderling verschillen vertonen en dat [medeverdachte] relatief eenvoudig beïnvloedbaar is. Niettemin heeft hij verdachte consistent - op een meineed incident in hoger beroep na - als opdrachtgeefster voor de moord genoemd. Daargelaten de motieven waarom [medeverdachte] zichzelf medio 2001 als dader heeft aangegeven bij de politie, bleek hij vijf jaar na dato over zodanig specifieke daderkennis te beschikken dat het hof bewezen acht dat hij [slachtoffer] op 18 mei 1996 om het leven heeft gebracht. Naast het gegeven dat [medeverdachte] verdachte uitdrukkelijk heeft genoemd als uitlokster, steunt de overtuiging van het hof dat zij inderdaad als zodanig moet worden aangemerkt in het bijzonder op de volgende omstandigheden:
* Het slachtoffer van de moord bleek de aanstaande echtgenote (in elk geval: goede vrien-din) te zijn van de man van wie verdachte een kind had; weliswaar onderhield verdachte geen contacten met het slachtoffer, het slachtoffer was geen onbekende voor haar. Ten aanzien van [medeverdachte], daarentegen, is niet aannemelijk geworden dat hij het slachtoffer in een andere hoedanigheid of op een andere wijze kende dan als beoogd doelwit van de aanslag.
* Vijf jaar nadat de moord was gepleegd heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte ten tijde van het delict in een witte Ford Escort cabrio reed (waarin zij hem zou hebben vervoerd). Verdachte heeft beaamd dat zij destijds in een dergelijke auto reed en tevens verklaard dat zij regelmatig van auto wisselde en slechts twee maanden over deze auto heeft beschikt.
Door de verdediging is aangevoerd dat reële alternatieve mogelijkheden bestaan ten aanzien van de toedracht van de aanslag, waardoor - kort gezegd - (a) de moord niet door [medeverdachte] zou zijn begaan, dan wel (b) [medeverdachte] het feit in opdracht van (een) ander(en) dan verdachte zou heb-ben gepleegd. Het hof acht de feiten waarop deze alternatieven zouden moeten steunen niet aannemelijk geworden. Evenmin acht het hof aannemelijk (1) dat [medeverdachte] het slachtoffer om het leven heeft gebracht vanwege een 'obsessie voor zijn nichtje' (te weten: verdachte) en (2) dat hij verdachte heeft beschuldigd van betrokkenheid bij de moord toen bleek dat zij niet verliefd op hem werd, zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd; de om-standigheden die de verdediging ter onderbouwing van haar zienswijze heeft aangevoerd, te weten dat [medeverdachte] wist in welke auto verdachte heeft gereden en waar haar ouders (oftewel: zijn oom en tante) woonden, en dat [medeverdachte] verdachte 'een bloedmooie meid met blonde haren en blauwe ogen' en 'een lekker ding' heeft genoemd, zijn voor zodanige conclusie - naar 's hofs oordeel - ontoereikend, terwijl ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die daar steun aan geven.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Uitlokking van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitlokking van moord, door haar neef, [medeverdachte], te benaderen met het verzoek of deze, tegen betaling, een vrouw wilde doden, aan welk verzoek voornoemde [medeverdachte] heeft voldaan. Verdachte heeft [medeverdachte] naar de plaats van het delict gebracht, hem verteld hoe het slachtoffer eruitzag, hem een geladen pistool gegeven, en hem, nadat hij het slachtoffer in koelen bloede van dichtbij in het hoofd had geschoten - waarna zij kwam te overlijden -, nabij de plaats van het delict opgewacht in haar auto en hem meegenomen. Verdachte heeft door aldus te handelen niet alleen bewerkstelligd dat het slachtoffer van het leven is beroofd en dat de nabestaanden van het slachtoffer zeer veel leed is berokkend, maar ook dat de rechtsorde in ernstige mate is geschokt. [medeverdachte] pleegde de moordaanslag op klaarlichte dag op de openbare weg, zodat verscheidene mensen getuige waren van zijn gruwelijke daad.
Blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 28 april 2003, is verdachte lang geleden eerder ter zake van het plegen van een strafbaar feit veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een telefoontoestel, merk Philips, met opschrift Libertel;
- een telefoontoestel, merk Nokia, kleur blauw/zwart;
- een adresboek, kleur bruin.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amster-dam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, De Winter en Bronkhorst, in tegenwoordigheid van mr. Van der Drift, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2003.
Mr. Bronkhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.