ECLI:NL:GHAMS:2003:AN8417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/02806 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Ouderaa
  • J. van Rijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende wettelijke grondslag voor naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Zaanstad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2003 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan een belanghebbende door de gemeente Zaanstad. De belanghebbende had op 19 december 2001 haar auto geparkeerd aan de A-straat te Zaandam, maar ontving een naheffingsaanslag omdat er geen geldig parkeerkaartje in de auto aanwezig was. De belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat er geen wettelijke grondslag was voor de heffing van parkeerbelasting op die specifieke avond, die door de gemeente als koopavond was aangemerkt.

Het Hof oordeelde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat er op de avond van 19 december 2001 sprake was van een koopavond, zoals vereist door de gemeentelijke verordening. De gemeente had geen bewijs geleverd dat het college van burgemeester en wethouders had besloten dat op die avond parkeerbelasting verschuldigd was. Bovendien was er geen bewijs dat het Uitvoeringsbesluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet op een toereikende wettelijke grondslag was gebaseerd en vernietigde de aanslag.

Daarnaast werd de gemeente Zaanstad veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan de belanghebbende en werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 46. Het Hof benadrukte dat voor de heffing van parkeerbelasting een duidelijke en wettelijke basis noodzakelijk is, en dat de gemeente hierin tekort was geschoten. De uitspraak onderstreept het belang van transparantie en rechtszekerheid in de belastingheffing door gemeenten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, hierna verweerder, gedagtekend 15 april 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 juni 2003 en ter zitting van 27 oktober 2003.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
- gelast de Gemeente Zaanstad het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 46 en wijst de Gemeente Zaanstad aan dit bedrag te voldoen.
Gronden
1. Op 19 december 2001 op of rond 20:04 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan de A-straat te Zaandam. Belanghebbende woonde op voornoemde datum in Westzaan. Bij een controle heeft een parkeercontroleur geen geldig parkeerkaartje in de auto waargenomen. Ter zake van genoemd parkeren is aan belanghebbende een naheffingsaanslag par-keerbelasting met aanslagnummer 123456 en "bonnummer" 1912201 1234 5678 opgelegd. Belanghebbende is tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Verweerder heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2.1. Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening Parkeerbelasting 2001 van de gemeente Zaanstad (hierna de Verordening), luidt als volgt:
"Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens de Verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeesters en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze".
2.2. In de Tarieventabel behorende bij de Verordening en de Specificatie van de tarievenzones A, B, C en D behorende bij de Verordening, vermeld dat de straat A-straat te Zaandam tot tariefzone C behoort en dat het tarief voor parkeren in die tariefzone ƒ 0,25 (€ 0,11) per tien minuten of een gedeelte daarvan bedraagt.
2.3. In een brief van 13 juni 2003 verzoekt de griffier verweerder onder meer het besluit te overleggen dan wel de besluiten waarin 19 december 2001 als koopavond is aangewezen en waarbij uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening. Voorts is verweerder verzocht aan te geven op welke wijze evenbedoeld(e) besluit(en) zijn bekendgemaakt.
2.4 Bij brief van 25 juni 2003 heeft verweerder onder meer toegezonden een "Uitvoeringsbesluit op grond van artikel 2, onderdeel a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2001" (hierna het Uitvoeringsbesluit). Dit besluit luidt onder meer als volgt:
"dat tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de [Verordening], mag worden geparkeerd op de parkeerapparatuurplaatsen in de tariefzones A, B en C, zoals vermeld in de tarieventabel behorende bij en deel uitmakende van de [Verordening], met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop, zoals is aangegeven op de parkeerkaart of op of bij de parkeerapparatuur.
Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de Verordening tot wijziging van de verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2001"
3. Uit hetgeen verweerder heeft verklaard en heeft overgelegd, maakt het Hof op dat de Verordening inclusief bijlagen is bekendgemaakt in het Gemeenteblad en op de mededelingenpagina van de gemeente in het huis-aan-huis verschijnende weekblad "De Zaankanter".
4.1. Vaststaat dat de plaats waar de auto van belanghebbende stond geparkeerd, in tariefzone C ligt zoals bedoeld in de Tarieventabel en het Uitvoeringsbesluit, en ook dat belanghebbende ter zake van het onder 1 genoemde parkeren geen parkeerbelasting heeft voldaan. Belanghebbende bestrijdt dat zij op de avond van 19 december 2001 parkeerbelasting verschuldigd was. In dat verband is van belang, hetgeen blijkt uit het door de gemeente Zaanstad gevolgde systeem voor de grondslag voor de feitelijke parkeerbelasting zoals omschreven onder 2.1 tot en met 2.3, dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegde orgaan is om de randvoorwaarden voor de feitelijke parkeerbelasting te bepalen en dat zij hebben bepaald dat op de parkeerkaart of op of bij de parkeerapparatuur is aangegeven op welke tijdstippen parkeerbelasting verschuldigd is.
4.2. Tot de gedingstukken behoort een door verweerder ingebrachte foto van een parkeerautomaat waarop de volgende tekst staat aangegeven:
"BETAALD PARKEREN:
MAANDAG T/M ZATERDAG VAN: 8:00 tot 18:00 uur
OP KOOPAVONDEN VAN: 18:00 tot 21:00 uur"
Uit de stukken en het door partijen ter zitting gestelde, maakt het Hof op dat parkeerautomaten met de voornoemde tekst binnen de gemeente Zaanstad gebruikelijk zijn en dat een dergelijke automaat geplaatst was bij of in de naaste omgeving van de parkeerplaats zoals omschreven onder 1 op het onder 1 genoemde tijdstip.
4.3. Verweerder heeft gesteld dat het op het onder 1 genoemde tijdstip koopavond was. Belanghebbende heeft in de stukken en op de zittingen verklaard dat zij niet wist dat 19 december 2001 een koopavond had en zij dat ook betwijfelt. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij aangevoerd dat koopavonden altijd op donderdagen vallen, dat haar collega's niet wisten dat het een extra koopavond was en dat een winkel vlakbij de parkeerplaats gesloten was op het tijdstip van parkeren.
4.4. Voor de heffing van de parkeerbelasting dient een toereikende wettelijke grondslag te bestaan. Het begrip koopavonden is op zich een in het maatschappelijk verkeer en naar spraakgebruik een voldoende onderscheidend criterium om daarop de heffing van de parkeerbelasting af te stemmen. Voor dergelijke koopavonden en voor extra koopavonden, zoals in de onderhavige situatie, volgt echter uit het door de gemeente Zaanstad gevolgde systeem voor de heffing van parkeerbelasting dat deze als zodanig dienen te worden aangewezen door een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders.
4.5. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat het college van burgemeester en wethouders heeft bepaald dat op de avond van 19 december 2001 een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig was verschuldigd. Verweerder heeft verklaard dat een dergelijk besluit niet nodig is door de wijzigingen van de Winkeltijdenwet. Het Hof verwerpt deze stelling, omdat in de Verordening niet naar de Winkeltijdenwet wordt verwezen en omdat deze wet de avond van 19 december 2001 niet aanwijst als een avond waarop in de gemeente Zaanstad parkeerbelasting verschuldigd is.
4.6. Naar het oordeel van het Hof biedt ook het Uitvoeringsbesluit, bezien in samenhang met de Verordening, voor het heffen van parkeerbelasting op de avond van 19 december 2001 onvoldoende grondslag, aangezien het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening onder meer het tijdstip dient te bepalen - dat wil zeggen daartoe een besluit dient te nemen - waarop parkeerbelasting wordt geheven. Het Hof acht het Uitvoeringsbesluit te onbepaald om als een in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening bedoeld besluit te kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat verzuimd is op een in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening bedoelde wijze te bepalen dat op onder meer de avond van 19 december 2001 parkeerbelasting verschuldigd was. Mitsdien ontbeert de opgelegde naheffingsaanslag de vereiste grondslag.
4.7. Voorts is met betrekking tot het Uitvoeringsbesluit niet komen vast te staan dat dit op 19 december 2001 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De door verweerder overgelegde kopie vermeldt geen datum van het besluit, terwijl in dat besluit voor wat betreft de inwerkingtreding ervan wordt verwezen naar de Verordening tot wijziging van de verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2001, welke verordening door verweerder niet is overgelegd en waarvan ook overigens niet is aangegeven op welke wijze en op welk moment deze is bekendgemaakt.
4.8. Verweerder heeft gesteld dat op de parkeerautomaten in de gemeente stickers waren aangebracht waarop stond dat woensdag 19 december 2001 een koopavond was. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een sticker waarop als extra koopavonden worden aangegeven 2, 3, 4, 20 en 23 december, overgelegd. Uit de toelichting daarop maakt het Hof op dat de overgelegde sticker voor een ander jaar was bestemd.
4.9. Voorzover al, anders dan hetgeen hiervoor is overwogen, het Uitvoeringsbesluit in samenhang met de Verordening en een sticker op een parkeermeter voldoende grondslag zou bieden voor het heffen van parkeerbelasting op het op die sticker vermelde tijdstip, is nog van belang dat belanghebbende heeft gesteld dat zij bij het parkeren geen sticker had aangetroffen, noch op de parkeerautomaat, noch op of nabij de parkeerplaats zoals omschreven onder 1. Gelet hierop ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat op 19 december 2001 op de onder 1 vermelde parkeermeter vermeld was dat op de avond 19 december 2001 parkeerbelasting verschuldigd was. Verweerder heeft ter zitting van 27 oktober 2003 verklaard niet te kunnen bewijzen dat de sticker was aangebracht. Dit leidt ertoe dat het Hof verweerder niet erin geslaagd acht aannemelijk te maken dat op of nabij de parkeerplaats zoals omschreven onder 1 met behulp van een sticker dan wel op andere wijze op of bij de parkeerapparatuur was aangegeven dat de avond van 19 december 2001 een koopavond was.
4.10. Verweerder stelt dat in de plaatselijke dag- en weekbladen en op de kabelkrant was aangegeven dat op 19 december 2001 een extra koopavond was. Wat hier van moge zijn, hieruit volgt slechts dat kenbaar gemaakt is voor bijvoorbeeld inwoners van de gemeente, zoals belanghebbende, dat die datum een koopavond had. Het door de gemeente Zaanstad gevolgde systeem voor de grondslag voor de feitelijke parkeerbelasting geeft echter geen ruimte om middels het publiceren in een plaatselijke krant een wettelijke grondslag voor de parkeerbelasting te creëren.
4.11. Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat de in geschil zijnde naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
5. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de verletkosten en de reiskosten voor het bijwonen van de twee zittingen in Amsterdam door belanghebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. De reiskosten worden gesteld op de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde een taxi, laagste klasse. Belanghebbende heeft gesteld dat de verletkosten in totaal € 40 bedroegen en de reiskosten in totaal gelijk zijn aan de prijs van 12 strippen van de "nationale strippenkaart", hetgeen verweerder niet heeft bestreden en het Hof derhalve aannemelijk acht. De prijs van 12 strippen berekent het Hof op € 5. Het Hof begroot de kosten op € 45 in totaal.
De uitspraak is gedaan op 10 november 2003 door mr. Van der Ouderaa, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.