ECLI:NL:GHAMS:2003:AM1909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/90146
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid van certificaten van oorsprong en navordering douanerechten bij export van textielproducten uit Laos

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2003, staat de ongeldigverklaring van certificaten van oorsprong voor textielproducten uit Laos centraal. De Douanekamer concludeert dat van de 363 certificaten, 352 niet als producten van oorsprong uit Laos kunnen worden beschouwd, omdat de Laotiaanse autoriteiten deze certificaten ongeldig hebben verklaard. De inspecteur heeft, in lijn met een arrest van het Hof van Justitie, terecht de ongeldigheid van deze certificaten overgenomen en was verplicht tot navordering van douanerechten. Voor de resterende 11 certificaten is onvoldoende bewijs geleverd dat zij ongeldig zijn. De Douanekamer oordeelt dat de belanghebbende niet te goeder trouw heeft gehandeld, omdat zij niet voldoende heeft aangetoond dat de Laotiaanse autoriteiten actief betrokken waren bij het verzamelen van de gegevens voor de certificaten. De belanghebbende had moeten weten dat de stoffen voor de textielproducten uit andere landen kwamen, wat in strijd is met de oorsprongsregels. De Douanekamer vernietigt de eerdere uitspraak en vermindert het bedrag aan douanerechten met € 79.840,36, dat betrekking heeft op de ongeldig verklaarde certificaten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de importeur om te verifiëren dat aan de oorsprongscriteria is voldaan, en dat de douane geen verplichting heeft om de aangever te waarschuwen voor mogelijke fraude.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 97/90146 DK (voorheen: 0146/97 TC)
de dato 5 juni 2003
1. De procedure
1.1. Op 25 juni 1997 is een beroepschrift ingekomen van A van B te Z, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict D (hierna: de inspecteur) van 5 juni 1997, kenmerk ……, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van de inspecteur van 28 mei 1996, nummer ……, groot f 2.859.044,--, werd afgewezen.
1.2. Door de secretaris van de Tariefcommissie is in de zaak 97/90142 DK een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Op 15 mei 1998 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 2 september 1998 een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 11 juli 2000, alwaar aanwezig waren mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. A. Bijlsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris. Namens belanghebbende zijn verschenen de heer A voornoemd, alsmede mr. E en F; namens de inspecteur zijn verschenen mr. G en mr. H. Partijen hebben elk een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.4. Op verzoek van de Tariefcommissie heeft de inspecteur bij brief van 6 oktober 2000 nadere gegevens verschaft over de berekening van het in de uitnodiging tot betaling vermelde bedrag aan douanerechten; belanghebbende heeft op die brief gereageerd bij brief van 9 november 2000. Partijen hebben verklaard geen prijs te stellen op een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak.
1.5. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
2. De vaststaande feiten
2.1. In de periode september 1993 tot en met december 1995 heeft belanghebbende aangifte voor het vrije verkeer gedaan van textielproducten; bij die aangiften werden in totaal 363 certificaten van oorsprong, formulier A, overgelegd. Als land van oorsprong werd Laos vermeld. Ter zake van alle aangiften is een beroep gedaan op toepassing van een tariefpreferentie in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). Als gevolg daarvan werd geen douanerecht geheven.
2.2. De inspecteur heeft in maart 1993 17 van vorengenoemde certificaten (ter zake van de op deze certificaten genoemde goederen is f 98.189,25 in de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling begrepen) voor controle a posteriori ingezonden aan de bevoegde autoriteiten in Laos; die hebben verklaard dat deze certificaten terecht waren afgegeven. Tussen 13 en 30 november 1995 heeft een delegatie van de Gemeenschap een bezoek gebracht aan Laos, en een onderzoek ingesteld naar de oorsprong van kleding waarvoor certificaten van oorsprong, formulier A, waren afgegeven. Het verslag van het onderzoek, gedagtekend 9 juli 1996, luidt, voorzover van belang, als volgt:
"It is the conclusion of the mission, based on the information gained during the course of the joint enquiries, statements of the representatives of the competent Laotian authorities and other government representatives, interviews with responsible officers of the relevant garment manufactures/exporters and detailed examination of company records and the records at the premises of the competent authorities; that - with the exception of small quantities of "ethnic"
design or specialised garments - only non-originating raw materials have been used, in the past, by Laotian garment manufactures in order to obtain finished products - ready made garments - exported to the European Community under cover of GSP certificates of origin Form A.
In this way a total of some 2700 Laotian GSP certificates of origin Form A representing approximately 22 million pieces of ready made garments have been identified during the mission of administrative cooperation as having been incorrectly issued by the competent authorities for products which did not meet the origin requirements of the Community's Generalised System of Preferences.
The mission also revealed that a total of some 300 GSP certificates Form A purporting to be issued in Laos for approximately 4 million pieces were in fact not issued by the Laotian competent authorities, and therefore were forged. These false certificates have been fraudulently utilised to obtain duty-free access to the European Community and probably also to circumvent the quantitative limits applicable vis-a-vis the real countries of origin.
Following the return of the mission, the Member States were notified, on 13 December 1995, by AM Communication 58/92 S1(95), of the result of the mission, and copies of all relevant documentation were sent to the Member States, on 18 December 1995, in order to permit them to commence recovery actions under the provisions of Articles 220 and 221 of Council Regulation (EEC) No. 2913/92 of 12 October 1992 establishing the Community Customs Code, and eventually initiate other legal actions against parties involved in the fraudulent activities.
The mission's findings suggest that approximately ECU 7 million in unpaid import duties will have to be recovered in the Member States.".
2.3. Naar aanleiding van dit rapport heeft de Nederlandse douane op 26 maart 1996 363 certificaten van oorsprong - waaronder de 17 eerder genoemde - voor controle achteraf ingezonden.
2.4. In een brief van Lao National Chamber of Commerce and Industry van 6 augustus 1996, gericht aan Douanedistrict I, is onder meer vermeld:
"In the context of a mission of administrative cooperation, joint enquiries have been carried out between representatives of the Government authorities of the Lao People's Democratic Republic and Representative of the European Commission and the Custom's authorities of Certain member states of the European Community.
After the investigated certificates of Origin Form A 363 Copies, Lao National Chamber of Commerce and Industry are very glad to be able to inform you that the results of subsequent verification that the goods were not produced in conformity.
The 352 Copies of Form A registred in our file.
The 11 Copies of Form A as following:
Form A N. 10274, 10276, 12119, 11880 J Co., Ltd
-"- 11437, 11436, 11446, 12120, 12043 K Co. Ltd
-"- 13828 L Co., Ltd
-"- 13628 M Co., Ltd
has been fallen out of our file.
For the manufacture of the finished products took place on the basis of fabrics fiber and materials are imported from oversea.".
Ter zake van laatstgenoemde 11 certificaten van oorsprong, formulier A, is f 77.755,75 in de litigieuze uitnodiging tot betaling begrepen.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van N, op 27 september 1996 afgelegd tegenover O, ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD/Opsporing te X, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, welke onder meer inhoudt:
"Sinds vier jaar ben ik werkzaam bij de directie Europese Integratie van het Directoraat-Generaal voor de buitenlandse economische betrekkingen. (...) Tot mijn taken behoort ook het aan bedrijven in Nederland voorlichting geven over onder andere de regelgeving binnen Europees verband op gebied van import en export. Hieronder kunt u ook verstaan de douane-aangelegenheden, die hiermede in verband staan.".
Omtrent de door hem in mei 1994 gegeven voorlichting aan belanghebbende heeft N verklaard:
"Ik herinner mij dat mijn collega P en ik eerst in Y de showroom van C hebben bezocht. Daarna hebben wij op diezelfde dag in W over een aantal onderwerpen op gebied van importbepalingen voorlichting gegeven aan een gezelschap. Dit gezelschap bestond uit vertegenwoordigers van een aantal dochterondernemingen van Q, waaronder C. Namens Q waren wij door de heer R uitgenodigd. R kenden wij al van eerdere zakelijke contacten. Q opereert internationaal. Het is dan van groot belang dat men volledig op de hoogte is van Europese regelgeving op gebied van import en export.".
Omtrent de uitleg met betrekking tot het APS-systeem heeft N verklaard:
"Een vierde onderwerp betrof het zogenaamde APS-systeem. Dit is de afkorting van algemeen preferentieel systeem. Dit houdt in dat de EG voor bepaalde producten, die van oorsprong zijn uit ontwikkelingslanden een reductie of vrijstelling van de verschuldigde invoerrechten kan verlenen. Deze regeling wordt vanaf 1971 ook voor Nederland toegepast. Voorwaarde om voor preferentie, dus invoer in de Europese Gemeenschap tegen 0 procent invoerrechten of tegen een verlaagd tarief, in aanmerking te komen is, dat het betreffende product volgens de criteria van het APS, van oorsprong is uit het betreffende land. Voor producten geldt, dat tenminste bepaalde bewerkingen van het productieproces, in dat land van oorsprong moeten hebben plaatsgevonden. Voor textielproducten geldt de eis, dat naast de volledige confectie ook de gebruikte stof in dat land van oorsprong moet zijn geweven of gebreid. Als bewijsstuk voor de oorsprong, dit is dus de preferentiële oorsprong, volgens het APS-systeem, dient een zogenoemd certificaat van oorsprong formulier A, ook wel genoemd form A, bij de invoer in de EG te worden overgelegd. In de betreffende vergadering is door mij deze uitleg ook gegeven.".
Omtrent het APS in relatie tot textielproducten, afkomstig uit Laos, heeft N verklaard:
"Ook Laos behoort tot de groep van minst ontwikkelde landen, waarvoor het APS geldt. Textielproducten die in de EG, waaronder Nederland, worden ingevoerd onder overlegging van een form A uit Laos komen op grond van het APS in aanmerking voor vrijstelling van invoerrechten. Maar dan moet wel aan alle voorwaarden, die ik zo even heb genoemd, zijn voldaan.".
Omtrent de door hem gegeven waarschuwing heeft N verklaard:
"Wat betreft de gestelde voorwaarden was zo rond 1994 bekend dat bij import van textielproducten uit Bangladesh er aldaar frauduleus werd gehandeld. Door de autoriteiten in Bangladesh werden er namelijk bij export van textielgoederen A-formulieren afgegeven, alsof het gehele product in Bangladesh was vervaardigd, terwijl dit niet altijd het geval was.
Bij al mijn in het verleden gegeven voorlichtingen over de voorwaarden van het APS-systeem heb ik steeds Bangladesh als voorbeeld aangehaald. Bovendien geef ik de aanwezigen bij mijn voorlichting steeds het advies, meer als waarschuwing bedoeld, om niet blind te varen op de bij de textielproducten aanwezige A-formulieren. De ondernemer moet zich er van vergewissen dat aan alle voorwaarden, wat betreft de vervaardiging van het textielproduct, is voldaan. In dit verband geef ik dan ook altijd aan dat de verantwoordelijkheid bij de importeur ligt. Door het Europese Hof is destijds uitgemaakt dat de ondernemer zich er steeds van moet vergewissen dat alle toereikende bewerkingen bij de vervaardiging van een product, waaronder textiel, ook daadwerkelijk in het betreffende land van oorsprong zijn verricht. Bovendien heeft het Hof uitgemaakt dat, indien bij een nacontrole door de douane blijkt dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, de douane navordering mag instellen. Dit behoort namelijk tot het normale beroepsrisico van een ondernemer. De ervaring met Bangladesh en de verantwoordelijkheid voor de ondernemer zal ik ongetwijfeld ook in de vergadering hebben aangehaald.".
Omtrent hetgeen terzake is genotuleerd in het verslag van 16 mei 1994 heeft N verklaard:
"Dit is juist weergegeven. Mij valt op dat bij het gedeelte dat gaat over de voorwaarden, waaraan textiel moet voldoen, om tegen 0-rechten ingevoerd te kunnen worden, mijn waarschuwing over hetgeen ik verteld heb over het feit dat een ondernemer zich moet vergewissen over de juistheid van een door een ontwikkelingsland afgegeven A-formulier, niets is vermeld. Bij elke voorlichting die ik tot op heden heb gegeven wijs ik altijd de ondernemer op zijn verantwoordelijkheid om zich er van te overtuigen dat de door buitenlandse autoriteiten afgegeven A-formulieren in overeenstemming zijn met de feitelijke gang van zaken omtrent de gestelde oorsprongsregels van een gefabriceerd product. Zoals ik eerder vertelde betreft dit voor textiel niet alleen het confectioneren, maar ook het weven enzovoorts. Zeker is dat ik in deze vergadering duidelijk heb aangegeven dat volledige confectie alleen een onvoldoende bewerking is om aan een textielproduct de definitie van product van oorsprong te geven volgens het APS en derhalve geen recht geeft op invoer tegen 0 procent tarief. Het moet de aanwezigen dan ook duidelijk zijn geworden, voorzover men dit al niet wist, dat forms A, verstrekt bij de textielproducten die slechts in het land van oorsprong geconfectioneerd zijn, ten onrechte zijn verstrekt.".
Omtrent een eventuele uitzondering voor Laos met betrekking tot de gestelde voorwaarden van het APS heeft N verklaard:
"Mij is bekend dat zowel door Bangladesh als door Laos eind vorig jaar een verzoek is gedaan voor zoals dat heet derogatie met terugwerkende kracht van de oorsprongsregels. Voorzover mij bekend is, is door Brussel op dit verzoek nog niet beslist. De kans is gering dat Brussel het verzoek zal toestaan. Vrijwel zeker niet met terugwerkende kracht.".
2.6. Op 18 juli 1996 is S, medewerker van belanghebbende, als verdachte gehoord door T en O, beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD/Opsporing te X, tevens buitengewone opsporingsambtenaren; bij dat verhoor heeft eerstgenoemde onder meer verklaard:
"Via een bedrijf in Bangkok, genaamd U, ben ik in Laos terechtgekomen voor de inkoop van textielproducten. U is voor mij een leverancier. Zij hebben ongeveer negentien personen daar werken, het is een klein bedrijf. Ik plaats bij dat bedrijf orders en zij leveren vervolgens aan C. Ik ben met mensen van U een aantal keren in laos geweest en heb aldaar fabrieken bezocht.".
Op de vraag hoe de productie plaatsvindt in Laos heeft belanghebbende onder meer geantwoord:
"In Laos wordt de stof geknipt en geconfectioneerd. De stoffen worden in Laos ingevoerd. De stoffen voor de fabricage van de textielproducten in Laos, komen onder andere uit Thailand, Taiwan en China. De fabrieken in Thailand heb ik bezocht. (...) Vanuit Laos kregen wij er GSP's bij geleverd. Hier baseerde ik mijn kostprijs op, want ik wist dat ik dan geen invoerrechten hoefde te betalen. Ik heb eind september 1995 pas gehoord dat er iets mis was met de GSP's uit Laos. Niet eerder. Ik had voor Laos altijd de veronderstelling dat het goed zat met Laos en daarmee bedoel ik de afgifte van GSP's. Van U kreeg ik in het begin te horen dat er in Laos GSP's bij de textielproducten geleverd werden, waardoor wij hier in Europa geen invoerrechten hoefden te betalen. De voorwaarden voor afgifte van een GSP ken ik niet. Ik heb mij hier nooit in verdiept. Thans weet ik dat de stoffen ook in Laos vervaardigd moeten worden. Voorheen heb ik hier nooit bij stilgestaan. Ik hoorde dat Laos wel GSP's mocht afgeven, ondanks dat de stoffen elders vandaan kwamen en Laos dus in feite niet voldeed aan de eisen voor afgifte van een GSP. Dit hoorde ik van de fabrieken in Laos en van U toen ik deze bezocht heb in 1992 en in 1993. Ik heb nooit nagegaan of deze uitzondering voor Laos wel terecht was. Ik heb hier nooit bij stilgestaan. Ik werd pas geconfronteerd met deze problemen toen er een missie van de EEG in Laos is geweest eind september 1995. Ik ben er altijd van uitgegaan dat de afgifte van de GSP's door Laos terecht gebeurde, daar deze GSP's door de douane aldaar werden afgegeven. Mijn vertegenwoordigers, V en AA, en de mensen op de afdeling inkoop weten ook waar de stoffen vandaan komen, welke gebruikt worden voor de productie in Laos. Op de administratie van de afdeling inkoop weet mevrouw BB dit ook. Zij krijgt alle papieren onder ogen die betrekking hebben op onze inkoop vanuit Laos. (...) Ondanks dat ik wist dat Laos niet voldeed aan de voorwaarden voor afgifte van de GSP's, ben ik ervan uitgegaan dat Laos een speciale afspraak had om deze GSP's wel af te mogen geven als minst ontwikkeld land. Dit heb ik van de fabrieken in Laos gehoord en van J. Ik heb dit nooit nagevraagd of met iemand besproken bij C. Als wij twijfels hadden gehad over de afgifte van de GSP's door Laos, dan hadden wij nooit zaken gedaan met Laos. (...)".
2.7. Belanghebbende en S hebben een door het Openbaar Ministerie gedaan aanbod ter voorkoming van strafvervolging, onder voorwaarde van betaling van de helft van het wederrechtelijk genoten voordeel, aanvaard.
2.8. Aan Laos is door de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 1713/97, Pb (EG) 1997, L 242, met ingang van 1 augustus 1997 derogatie verleend van de bij export van textiel geldende oorsprongscriteria.
3. Het geschil
In geschil is of aan belanghebbende terecht de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling is gedaan.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Niet, of niet volledig, is vast komen te staan dat de goederen geen preferentiële oorsprong hebben. Het bericht van de Laotiaanse autoriteiten is op zijn minst onduidelijk. Het missierapport ziet niet expliciet op de importen van belanghebbende. De certificaten zijn onder druk van de Europese Gemeenschap door de Laotiaanse autoriteiten ongeldig verklaard.
4.2. De inspecteur mocht niet tot navordering overgaan zonder de in artikel 98 van de Wet inzake de douane (WD) voorgeschreven beschikking vast te stellen.
4.3. Op het tijdstip dat de uitnodiging werd gedaan stond nog niet vast dat de onderhavige certificaten van oorsprong ongeldig waren; op het tijdstip van de uitnodiging bestond nog niet meer dan een vermoeden dat negatieve berichten zouden worden ontvangen. Reeds begin 1996 is onderzoek gedaan naar de importen van belanghebbende; door belanghebbende in de maanden maart, april en mei 1996 goederen met aanspraak op preferentie te laten invoeren, heeft de douane haar onnodig financieel risico laten lopen. 17 certificaten van oorsprong zijn reeds in 1993 gecontroleerd en juist bevonden; daarvan is in maart 1994 bericht ontvangen. 11 certificaten zijn "fallen out of our files". Inzake die certificaten valt in het geheel niets te concluderen. De certificaten van oorsprong, formulier A, die betrekking hebben op de aangiften, gedaan in de periode augustus 1993 tot en met december 1995, zijn voor controle achteraf ingezonden naar Laos. De certificaten die betrekking hebben op aangiften, gedaan in de periode januari 1996 tot en met juli 1996, zijn nimmer voor controle achteraf ingezonden.
4.4. Er is sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten die belanghebbende niet kon ontdekken. Belanghebbende kende het productieproces in Laos, doch ging, hoezeer ook onjuist, uit van het bestaan een derogatie. Zij was te goeder trouw en wist niet dat deze productiemethode niet tot preferentiële oorsprong leidde; zij behoefde dat, gelet op de in 1993 ingestelde nacontrole, ook niet te weten. Het niet toetsen van vertrouwen staat niet gelijk aan het ontbreken van goede trouw.
4.5. De douane heeft ten onrechte nagelaten belanghebbende tijdig te informeren over mogelijke onregelmatigheden bij de afgifte van certificaten van oorsprong in Laos.
4.6. De moedermaatschappij van belanghebbende is niet van negatieve publiciteit gediend; uitsluitend om die reden is het transactiebod aanvaard.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De ingezonden 363 certificaten van oorsprong, formulier A, betreffen niet alleen de aangiften, gedaan in de periode september 1993 tot en met december 1995, maar ook de aangiften, gedaan in de periode mei tot en met augustus 1996. De brief van de Laotiaanse autoriteiten van 6 augustus 1996 laat er geen twijfel over bestaan dat alle door belanghebbende in het vrije verkeer gebrachte textielproducten niet voldoen aan de voor het preferentieel tarief geldende voorwaarden; tegenbewijs is door belanghebbende niet geleverd. Van de ontbrekende 11 certificaten kan niet worden uitgesloten dat ze vals zijn.
5.2. De Laotiaanse autoriteiten hebben de onderhavige certificaten van oorsprong ten onrechte afgegeven. Of deze autoriteiten kan worden verweten dat zij lichtvaardig hebben gehandeld is uit het missierapport niet op te maken. Bij gebrek aan wetenschap moet het er voor worden gehouden dat de certificaten op verzoek van de exporteurs zijn afgegeven, waarbij deze willens en wetens hebben verzwegen dat niet werd voldaan aan de oorsprongscriteria. Of de autoriteiten een actieve controleplicht hadden, is de vraag. Maar ook als wel sprake is van een vergissing, is belanghebbende niet te goeder trouw geweest en kon zij die vergissing ontdekken, nu zij voorlichting had ontvangen van een medewerker van het ministerie van economische zaken over onder meer de oorsprongseisen die gelden bij de invoer van textielproducten, de risico's verbonden aan het gebruik van certificaten van oorsprong, formulier A, en de (mede)verantwoordelijkheid van de importeur. Bovendien heeft haar directeur de fabriek van de leverancier bezocht. Tegenover ambtenaren van de FIOD heeft belanghebbende verklaard te hebben geweten dat de stoffen waaruit de textielproducten in Laos werden vervaardigd, waren geïmporteerd uit Thailand. Zij heeft dus kunnen weten dat deze producten niet voldeden aan de voor preferentie geldende oorsprongscriteria. Door toch een beroep te doen op toepassing van de tariefpreferentie heeft zij het risico van navordering zelf opgeroepen.
5.3. Aan de uitnodiging tot betaling behoeft geen beschikking tot vaststelling van grondslagen vooraf te gaan.
5.4. De douane heeft belanghebbende ingelicht zodra voldoende zekerheid bestond over het ten onrechte afgeven van de onderhavige certificaten en het tegen belanghebbende ingestelde strafrechtelijke onderzoek dat toeliet. De Commissie had in casu geen actieve controleplicht. Ook na ontvangst van de onderhavige uitnodiging tot betaling is belanghebbende doorgegaan met invoer met gebruikmaking van de tariefpreferentie. De maandaangiften - die niet alleen betrekking hadden op invoer van textielproducten uit Laos - werden pas achteraf gecontroleerd, en konden pas achteraf bij wege van navordering worden gecorrigeerd. De stelling dat de douane belanghebbende bewust onjuiste aangiften heeft laten doen, is onjuist. Belanghebbende heeft het haar gedane schikkingsaanbod - strekkende tot betaling van de helft van het wederrechtelijk genoten voordeel - aanvaard, omdat voldoende bewijs tegen haar voorhanden was, en niet alleen om buiten de publiciteit te blijven.
5.5. Belanghebbende wist of moest vermoeden dat de door haar bij de aangiften overgelegde certificaten ongeldig waren.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het sub 2.2. geciteerde onderzoeksverslag duidt erop dat ter zake van de export van textielproducten uit Laos op grote schaal certificaten van oorsprong, formulier A, zijn afgegeven, zonder dat werd voldaan aan de voor afgifte van deze certificaten geldende oorsprongscriteria, en dat de textielgoederen vervolgens met gebruikmaking van de certificaten zonder betaling van douanerechten in een aantal landen van de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht. Op grond van dit verslag heeft de douane in totaal 363 van deze certificaten - welke certificaten, naar tussen partijen niet in geschil is, in elk geval betrekking hebben op de bij de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde aangiften over de periode september 1993 tot en met december 1995 in het vrije verkeer gebrachte goederen - voor controle achteraf aan de Laotiaanse autoriteiten ingezonden. De resultaten van de controle zijn bij de sub 2.4. weergegeven brief aan de Nederlandse douaneautoriteiten medegedeeld. De inhoud van deze brief laat geen andere conclusie toe dan dat de op 352 van de 363 certificaten vermelde goederen niet als producten van oorsprong uit Laos kunnen worden beschouwd. Nu de Laotiaanse autoriteiten deze certificaten aldus ongeldig hebben verklaard, heeft de inspecteur, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 1997, zaak nr. C-97/95, UTC 1998/12*, terecht die ongeldigheid overgenomen; deswege was hij gehouden tot navordering over te gaan. Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende inzake de oorsprong van de goederen heeft aangevoerd. Inzake de resterende 11 certificaten die volgens de Laotiaanse autoriteiten "fallen out of our file" zijn, is onvoldoende komen vast te staan dat zij ongeldig zijn.
6.2. Een navordering van douanerechten wordt uitsluitend beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van de navordering alleen in het licht van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (CDW) kan worden beoordeeld. Er is geen sprake van een vergissing van de bevoegde autoriteiten van het uitvoerende land, wanneer zij op basis van door de fabrikant of exporteur aangeleverde gegevens, die bij een algemene controle geloofwaardig lijken, in eerste instantie afgeven of aanvaarden. Belanghebbende heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de Laotiaanse autoriteiten zelf een actieve bijdrage hebben geleverd aan het verzamelen van de oorspronkelijke gegevens van de certificaten; evenmin is komen vast te staan dat die autoriteiten, terwijl zij op de hoogte waren van de juiste gegevens, de Laotiaanse oorsprong hebben gecertificeerd uitsluitend op basis van een onjuiste uitlegging van de oorsprongsregels, of dat anderszins sprake is van een als een vergissing van de bevoegde autoriteiten aan te merken gedraging, behoudens voorzover het de sub 2.2. genoemde 17 certificaten van oorsprong betreft; naar het oordeel van de Douanekamer moet de omstandigheid dat de Laotiaanse autoriteiten in 1993 hebben verklaard dat die certificaten geldig zijn, worden beschouwd als een vergissing van die autoriteiten, die belanghebbende redelijkerwijze niet kon ontdekken, waarbij zij te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan. Het stond de Nederlandse douaneautoriteiten niet vrij deze certificaten een tweede maal voor controle achteraf in te zenden, nu artikel 94 van de Uitvoeringsverordening CDW - behoudens in zich hier niet voordoende gevallen - niet in die mogelijkheid voorziet.
6.3. Ook indien ten aanzien van de afgifte van de overige 335 certificaten wel sprake zou zijn van een vergissing, zou zulks belanghebbende niet kunnen baten. De Douanekamer is van oordeel dat belanghebbende deze vergissing redelijkerwijze kon ontdekken en dat zij ter zake niet te goeder trouw heeft gehandeld, gelet op de sub 2.5. weergegeven verklaring van N, waaraan de Douanekamer geen reden heeft te twijfelen, de verklaring van S, voorzover deze erkent dat hij wist dat de stoffen van elders kwamen en dus niet voldeden aan de oorsprongseisen, en de omstandigheid dat de heer H in 1992 en 1993 een bezoek heeft gebracht aan de fabrieken in Laos en aan de leverancier, in onderlinge samenhang bezien. De omstandigheid dat belanghebbende meende dat voor Laos een derogatie van de oorsprongsregels van kracht was, komt, nu niet gebleken is dat deze - onjuiste - veronderstelling aan mededelingen of gedragingen van de bevoegde douaneautoriteiten kan worden toegeschreven, voor haar rekening en kan aan dit oordeel niet afdoen.
6.4. In navolging van het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 1999, C-61/98, UTC 1999/53, oordeelt de Douanekamer dat het gemeenschapsrecht op geen enkele wijze aan autoriteiten, die op de hoogte zijn van een mogelijke fraude bij het gebruik maken van preferenties in het kader van het APS, de verplichting oplegt de aangever ervoor te waarschuwen dat hij ten gevolge van die fraude douanerechten schuldig kan worden, ook niet wanneer deze te goeder trouw heeft gehandeld.
6.5. De bepalingen van de Wet inzake de douane aangaande navordering kunnen uitsluitend betrekking hebben op de nationale belastingen die deze wet bestrijkt. Reeds daarop stuit het beroep op artikel 98 WD af.
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Het in de uitnodiging tot betaling aan douanerechten vermelde bedrag dient te worden verminderd met het op de sub 2.2. genoemde 17 certificaten betrekking hebbende bedrag aan douanerechten (f 98.189,25), en het op de sub 2.4. genoemde 11 certificaten betrekking hebbende bedrag aan douanerechten (f 77.755,75), in totaal f 175.945,-- (€ 79.840,36).
7. De proceskosten
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten fiscale procedures zal de Douanekamer in deze zaak geen veroordeling in de proceskosten uitspreken, aangezien zulks reeds is geschied in de uitspraak op het - met deze zaak samenhangende - beroep nummer 97/90142 DK, waarin de inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van in totaal f 6.390,-- (€ 2.899,65).
8. De beslissing
De Douanekamer:
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vermindert de uitnodiging tot betaling van 28 mei 1996, nummer ……, met een bedrag aan douanerechten groot € 79.840,36--.
Aldus gewezen op 5 juni 2003 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. A. Bijlsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.