Vierde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage, verweerder.
1.1. De Hoge Raad heeft op 28 september 2001, onder nummer 36.178, opgenomen in BNB 2001/384, en Belastingblad 2001, blz. 1105, arrest gewezen op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2000, nr. BK-98/03262, betreffende de beschikking van 10 maart 1998 waarbij van belanghebbende een bedrag van ƒ 100 is gevorderd ter zake van de kosten van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder is gehandhaafd.
1.2. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij voormelde uitspraak van 14 april 2000 de uitspraak waarvan beroep bevestigd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van genoemd hof vernietigd, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.
1.3. Bij brief van 19 oktober 2001 heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting te geven omtrent het geschil na verwijzing. Verweerder heeft op 16 november 2001 van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Een afschrift van de reactie is op 19 december 2001 toegezonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
1.4. Ter zitting van 15 februari 2002 is verschenen Y, gemachtigde van belanghebbende, alsmede A namens verweerder. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 01/03183. Hetgeen ter zitting is voorgevallen wordt geacht in beide zaken te zijn voorgevallen. De stukken die in elk van de zaken zijn overgelegd of ingezonden, worden geacht ook in de andere zaak te zijn overgelegd of ingezonden.
1.5. Bij brief van 20 februari 2002 heeft de griffier verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft deze informatie bij brief van 4 april 2002 verstrekt. Belanghebbende heeft op genoemde brief gereageerd bij schrijven van 2 juli 2002.
1.6. Ter zitting van 11 oktober 2002 is verschenen gemachtigde voornoemd, alsmede A en B namens verweerder. Verweerder heeft het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. De pleitnotities zijn bij de gedingstukken gevoegd. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 01/03183. Hetgeen ter zitting is voorgevallen wordt geacht in beide zaken te zijn voorgevallen.
2.1. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest onder 3.5 overwogen:
"Onderdeel 5 van het middel (in het beroepschrift in cassatie abusievelijk aangeduid als Onderdeel 3) richt zich tegen de oordelen van het Hof dat de in artikel 5, lid 2, van het Besluit voorgeschreven ramingsprocedure is gevolgd, dat de werkelijke kosten van het jaar 1998 zijn geraamd op ƒ 200 per aangebrachte wielklem, en dat dan ook niet valt in te zien dat de in rekening gebrachte kosten ad ƒ 100 te hoog zijn.
De tegen deze oordelen gerichte motiveringsklacht slaagt. Belanghebbende heeft reeds bij bezwaar aangevoerd dat de aan de wielklem verbonden kosten lager waren dan het haar in rekening gebrachte bedrag. In zijn uitspraak op het bezwaarschrift is de Directeur op die klacht niet ingegaan. Belanghebbende heeft daarover vervolgens in beroep bij het Hof geklaagd en daarbij aangevoerd dat niet is gebleken dat de in artikel 5 van het Besluit voorgeschreven ramingsprocedure in acht is genomen. De Directeur heeft in zijn vertoogschrift aan het Hof daarop gereageerd met de enkele stelling dat conform artikel 2, lid 2 - waarmee zal zijn bedoeld: artikel 5, lid 2 - van het Besluit een raming is gemaakt van de kosten per aangebrachte wielklem, en dat deze is uitgekomen op circa ƒ 200, maar heeft verder geen enkel inzicht verschaft met betrekking tot de componenten van die raming noch daarvan enig stuk overgelegd. In aanmerking genomen dat het bepaalde in artikel 5, lid 2, van het Besluit mede ertoe strekt toetsing mogelijk te maken van het door de raad vastgestelde bedrag dat per aanbrenging en verwijdering van een wielklem in rekening wordt gebracht, kon de Directeur tegenover het hiervoor weergegeven betoog van belanghebbende niet volstaan met deze enkele stelling, en had het Hof daarmee niet het van de Directeur te vergen bewijs geleverd mogen achten."
2.2. Het Hof zal moeten onderzoeken of verweerder door het in rekening brengen van een bedrag van ƒ 100 in strijd komt met het voorschrift van artikel 5 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit).
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Voor de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het Hof in de eerste plaats naar de feiten die zijn omschreven in onderdeel 3 en 4 van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2000. Het Hof stelt in aanvulling daarop nog de volgende feiten vast.
3.2. De gemeente 's-Gravenhage voert de feitelijke uitvoering van alle handelingen die bij de invoering en het toepassen van de wielklem noodzakelijk of gewenst zijn, niet in eigen beheer uit, doch heeft deze opgedragen aan een externe organisatie, D B.V. (hierna: D). Hiertoe zijn de gemeente 's-Gravenhage en D een overeenkomst aangegaan (hierna: de overeenkomst), waarin onder meer het volgende is vermeld:
"De gemeente 's-Gravenhage heeft … besloten tot invoering en toepassing van de wielklem in de Gemeente 's-Gravenhage, teneinde, door toepassing van die wielklem tot zekerstelling van de betaling van de verschuldigde parkeerbelastingen, het parkeerbeleid optimaal effect te laten sorteren. De Gemeente heeft er voorts voor gekozen om de feitelijke uitvoering van alle handelingen die bij de invoering en het toepassen van de wielklem noodzakelijk of gewenst zijn, op te dragen aan die onderneming die op basis van ervaring, organisatie en flexibiliteit daarvoor geschikt moet worden geacht. … Het voorgaande wordt in de overeenkomst aangehaald als "de fiscale wielklemregeling".
…
De Gemeente heeft er voorts voor gekozen om de feitelijke uitvoering van alle handelingen die bij het wegslepen noodzakelijk of gewenst zijn, op te dragen aan die onderneming die op basis van ervaring, organisatie en flexibiliteit daarvoor geschikt moet worden geacht. … Het voorgaande wordt in de overeenkomst aangehaald als "de wegsleepregeling".
…
De Gemeente en D zijn de volgende overeenkomst aangegaan:
…
1.1 De Gemeente draagt hierbij op aan D, die deze opdracht hierbij aanvaardt, het uitvoeren van alle handelingen, noodzakelijk voor de uitvoering en toepassing van de fiscale wielklemregeling en wegsleepregeling, conform de werkbeschrijvingen waarvan … afschriften aan deze overeenkomst zijn gehecht en die deel uitmaken van deze overeenkomst.
1.2 D is verplicht de opgedragen werkzaamheden uit te voeren naar de bepalingen van deze overeenkomst en de aangehechte werkbeschrijvingen, en zal daarvoor uitsluitend de vergoedingen ontvangen, conform het in deze overeenkomst bepaalde.
…
1.4 D is verplicht uitsluitend mondelinge dan wel schriftelijke de orders en aanwijzingen op te volgen, die haar door de Gemeente … worden gegeven.
…
2.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van zes jaar en drie maanden, ingaande op 1 januari 1997 en eindigende op 31 maart 2003.
…
3.1 De betalingsverplichting van de Gemeente jegens D bestaat slechts uit:
I. Ten aanzien van de fiscale wielklemregeling:
A. Een vaste jaarlijkse bijdrage ter grootte van ƒ 1.200.000,-- exclusief BTW.
B. De vergoeding voor het plaatsen en verwijderen door D van een wielklem à ƒ 50,-- exclusief BTW per voertuig.
C. De vergoeding voor het wegslepen …
D. De vergoeding voor het stallen van een weggesleept voertuig …
E. Voor het in standhouden [van] een mobiel betaalpunt …
II. ten aanzien van de wegsleepregeling:
A. De vergoeding voor het wegslepen door D van een voertuig naar een centraal betaalpunt/depot … à ƒ 328,13 exclusief BTW per voertuig.
B. De vergoeding voor het stallen van een weggesleept voertuig … à ƒ 30,-- exclusief BTW per dag.
…
3.2 De hierboven bij artikel 3.1 I A-E genoemde bedragen zijn gebaseerd op het plaatsen en verwijderen van 13.000 (zegge: dertien duizend) wielklemmen op jaarbasis. Uitgangspunt is daarbij is een klempercentage van 25% van de uitgeschreven naheffingsaanslagen. Onverminderd het hiervoor bepaalde, is de gemeente niet gehouden een aanvullende vergoeding te betalen, indien D minder dan 13.000 wielklemmen op jaarbasis plaatst c.q. kan plaatsen.
…
3.5 De hierboven bij 3.1 genoemde prijzen zullen jaarlijks worden aangepast op basis van het jaarprijs-indexcijfer van de gezinsconsumptie…"
3.3. D B.V. heeft in 1998 een (op basis van de overeenkomst geïndexeerde) vaste management fee in rekening gebracht aan de gemeente 's-Gravenhage van ƒ 1.442.430. Daarnaast bedroeg in 1998 de (op basis van de overeenkomst geïndexeerde) door de gemeente 's-Gravenhage te betalen vergoeding voor het plaatsen en verwijderen door D van een wielklem ƒ 58,92 per wielklem.
Tussen partijen is in geschil of werkelijke kosten voor aanbrengen van wielklem meer dan ƒ 100 bedragen, zoals verweerder stelt en belanghebbende betwist. Meer in het algemeen is tussen partijen in geschil of verweerder heeft voldaan aan de voorschriften van artikel 5 van het Besluit.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar de aangehechte processen-verbaal van de zittingen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Artikel 5 van het Besluit luidt als volgt:
"1. De gemeentelijke kosten ter zake van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem aan een voertuig kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeergelden:
a. kosten van afschrijving, huur en onderhoud;
b. personele en materiële kosten;
c. overheadkosten, welke ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen;
d. kosten van interest;
e. kosten van verzekering ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade als bedoeld in artikel 235, zestiende lid, van de wet.
2. Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aangebrachte wielklemmen, het bedrag vast dat per aanbrenging en verwijdering aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht.
3. Voor zover het aanbrengen en verwijderen van een wielklem aan een voertuig geschiedt op andere wijze dan in eigen beheer, bedragen de gemeentelijke kosten daar voor ten hoogste de door degene die het aanbrengen c.q. verwijderen van een wielklem in opdracht van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar verricht ter zake daarvan in rekening gebrachte kosten."
6.2. Het Besluit is voorzien van een nota van toelichting welke in het Staatsblad is geplaatst. De toelichting op artikel 5 van het Besluit luidt als volgt:
In dit artikel is een opsomming gegeven van de kostencomponenten die mogen doorwerken in de hoogte van het bedrag dat in rekening wordt gebracht bij het aanbrengen en verwijderen van een wielklem. Ook hier kunnen slechts die kosten in rekening worden gebracht die rechtstreeks voortvloeien uit het fiscaal afhandelen van het niet betalen van parkeerbelastingen. Daarbij kan gedacht worden aan kosten van afschrijving en onderhoud van het wielklembestand en wielklemvoertuigen, stallings- en brandstofkosten, kosten van verbindingsmiddelen en kosten van huur of afschrijving, inrichting, gebruik en onderhoud van de betaalkantoren.
Voor zover de gemeente naast de aan een derde opgedragen werkzaamheden ook zelf nog activiteiten moet verrichten in verband met het aanbrengen of verwijderen van een wielklem aan een voertuig, dan worden de daaraan verbonden kosten op basis van het eerste lid aan de belastingschuldige in rekening gebracht."
6.3. Nu de gemeente 's-Gravenhage de werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen en verwijderen van een wielklem aan een voertuig op andere wijze dan in eigen beheer uitvoert, is in het onderhavige geval artikel 5, lid 3, van het Besluit van toepassing. De aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten mogen op basis van dit artikellid ten hoogste bedragen de door degene die het aanbrengen c.q. verwijderen van een wielklem in opdracht van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar verricht ter zake daarvan in rekening gebrachte kosten.
6.4. Belanghebbende heeft gesteld dat artikel 5, lid 3, van het Besluit met zich mee brengt dat slechts de aan de gemeente voor het aanbrengen en verwijderen van de wielklem in rekening gebrachte kosten aan de belastingplichtige in rekening worden gebracht en dat deze kosten in de overeenkomst zijn bepaald op ƒ 50 exclusief BTW. Dit is dus ten hoogste het bedrag dat aan belanghebbende in rekening mag worden gebracht.
6.5. Hiertegenover heeft verweerder aangevoerd dat niet alleen een bedrag per aangebrachte wielklem in rekening wordt gebracht aan de gemeente 's-Gravenhage, maar dat er ook een vast jaarlijks bedrag aan de gemeente in rekening wordt gebracht, welk bedrag voor een groot deel ziet op werkzaamheden ten aanzien van het aanbrengen en verwijderen van wielklemmen. Dit vaste jaarlijkse bedrag bedroeg voor het jaar 1998 ƒ 1.442.430. Verweerder heeft gesteld dat de hoofdactiviteit van D het aanbrengen en verwijderen van wielklemmen is. Met de vaste vergoeding heeft de gemeente zich ervan verzekerd dat het aanbrengen en verwijderen van de wielklem 24 uur per dag, 365 dagen per jaar, gewaarborgd is. Voorts is daarmee gewaarborgd dat de afhandeling van de bijkomende activiteiten (het slepen en stallen) geregeld is.
6.6. Het Hof acht het aannemelijk dat de hoofdtaak van D bestaat uit werkzaamheden gerelateerd aan het aanbrengen en verwijderen van wielklemmen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat slechts in een gering deel van de wielklemgevallen overbrenging en bewaring volgt, dat er voor 1998 13.000 klemmingen zijn geraamd en slechts 500 slepingen. Gelet op het vorenstaande acht het Hof het aannemelijk en redelijk dat een groot deel van de vaste vergoeding dient te worden toegerekend aan de kosten voor het aanbrengen en verwijderen van de wielklemmen. Tevens merkt het Hof nog op dat de vaste jaarlijkse vergoeding genoemd staat onder 3.1 I, A ("Ten aanzien van de fiscale wielklemregeling") van de overeenkomst. Hieruit leidt het Hof af dat partijen de vaste jaarlijkse vergoeding hoofdzakelijk zijn overeengekomen ten aanzien van de wielklemregeling.
6.7. Met betrekking tot de vergoeding per wielklem is aan de gemeente 's-Gravenhage, uitgaande van het geraamde aantal wielklemmen van 13.000, een bedrag van ƒ 58,92 maal 13.000 = ƒ 765.960 in rekening gebracht. De gemeente heeft per wielklem een bedrag aan de belastingplichtige in rekening gebracht van ƒ 100. De gemeente heeft derhalve in totaal, uitgaande van de geraamde 13.000 wielklemmen, een bedrag van ƒ 1.300.000 in rekening gebracht. Dit houdt in dat er naast het bedrag aan kosten per wielklem nog minstens een bedrag van ƒ 534.040 ter zake van werkzaamheden in verband met het aanbrengen en verwijderen van wielklemmen aan de gemeente 's-Gravenhage in rekening zou moeten zijn gebracht. Het Hof acht het aannemelijk, gelet op het onder 6.6 overwogene, dat ten minste ƒ 534.040 van de vaste jaarlijkse vergoeding van ƒ 1.442.430 ziet op voornoemde werkzaamheden. Aan het vorenstaande doet niet af dat verweerder niet de bij de overeenkomst behorende werkbeschrijvingen heeft overgelegd. Naar het oordeel van het Hof heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de aan belastingplichtige in rekening gebrachte bedragen minder bedragen dan de door degene die het aanbrengen c.q. verwijderen van een wielklem in opdracht van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar verricht ter zake daarvan in rekening gebrachte kosten.
6.8. Belanghebbende heeft nog gesteld dat het aanbrengen van een wielklem een repressief karakter heeft. Belanghebbende heeft gesteld dat geen redelijk denkend mens minder kosten in rekening brengt dan dat hij zelf aan kosten in rekening gebracht krijgt, en dat daaruit blijkt dat het aanbrengen van een wielklem een repressief karakter heeft. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat het doel van parkeerbelastingen gelegen is in parkeerregulering. Dat van een wielklem enige repressieve werking uitgaat moge duidelijk zijn, maar dit is geen doel op zich. Verweerder heeft aangevoerd dat hij minder in rekening brengt dan de werkelijke kosten, maar dat dit voor lief wordt genomen in het kader van de overheidstaak. Met verweerder is het Hof van oordeel dat van het aanbrengen van een wielklem dan wel van het in rekening brengen van (een deel van de werkelijke) kosten wellicht ook enige repressieve werking uitgaat, maar dat dit niet met zich mee brengt dat artikel 6 EVRM of enige andere rechtsregel, zoals het verbod van misbruik van bevoegdheden, zou zijn geschonden. Hier staat ter beoordeling niet het aanbrengen van de klem als zodanig, maar het bedrag dat ter zake aan belanghebbende in rekening wordt gebracht. Nu dat lager is dan het bedrag van de met het aanbrengen en verwijderen van de klem gemoeide kosten, kan in het bedrag van ƒ 100 niet een deel worden aangewezen dat uitgaat boven de strekking van artikel 5 van het Besluit.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 29 augustus 2003 door mrs. Schaap, Steenbergen en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Rentenaar-Groot als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.